De Gids. Jaargang 151(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 433] [p. 433] Hans Berghuis Etruskische gezangen Het masker Rood. Schilder gezichten van de goden rood. Brand glas in lood van alle vrouwen. Rood. Loopt je moeder mank, slacht een ooi. Rood is de kleur die wonderen doet. Barensnood. Gaat je zuster zwanger, offer een lam. Rood stroomt bloed, vacht blijft zwart. Een zoon zal zij baren, prinsenkind. Jij blijft gnoom en priester van de stam. Wordt je vader doofstom, lub de prijsstier van je kudde. Rood overleeft het zaad in kalfjes, bont en rood. Maar sterft je stamboom, heilig zij de dood, maak dan het dodenmasker van je vader. Rood. [pagina 434] [p. 434] De schaduwen Als je een feest geeft, nodig de schimmen uit. Wanneer je wijn koopt, betaal even veel vaten als je voorouders telt. Denk eraan dat doden gulzig zijn, snakkend naar leven dat jij leidt. En ongeduldig zijn ze ook. Niets dat zij haten is erger dan traagheid bij schenkers. Een fluit wijn is niet genoeg. Wees prinslijk met de maten van je glazen. Ook de schalen van het avondmaal mogen gedekt zijn met jouw gaven. Vrijgevigheid jegens onze goden loont. Zij geven duizendvoud terug wat jij spendeerde. Maar als jij behoudt wat eens je erfdeel was, verdoemde zul je zijn: je zingt nooit meer zoals de Ouden zongen. De schimmen zijn je schaduwen, mijn jongen. Ais cemnac Wanneer het soms bliksemt, schrik dan niet van het licht. En als het dondert, dan hoor je de stem van hem die het licht uitvond. Onweer? Weer komt hij die je nimmer ziet maar een van onze negen, genegen goden is. Weet je wie? Let op kleur van de schicht die rood, geel of wit het uitspansel slaat. Rood als de beschermster van al de vrouwen, vooral moeders. Geel geldt je zuster, trouwe lellebel. Wit wijdt je kleine dochter. Staat hoog aan de hemel, pijlster van eeuwig licht. (En zwart ben je zelf, dat is het oude lied.) Luister kuis naar het onweer, donderende god. Hoor de toon van je lot. Licht en duisternis uit dezelfde schacht. Donder die fluister is. [pagina 435] [p. 435] Een schijn van kans Het paradijs bestaat. Nee, niet aan de Eufraat en niet in de tuin van Babylon. Niet bij de bronnen van de Nijl waar Adam - zwart nog - uit de modder kroop en, ogend naar een leeuwin, een rib verloor toen zij hem wilde paaien. Schrijf aan een zonnelied en drink: je waan vertaalt de hof van Eden. En Eva dan? Een bruiloftskruik, droom in de hoorn van overvloed. Zó draven veulens op de heuvelrij en lammeren in dalen, een herder speelt schalmei. Schijn is je lot van heden. Slechts wie verdreven werd, zijn huis verliet en huid en haar verloor, breekt met de tijd. Geen dag houdt hem gevangen. Het paradijs bestaat. Leg je oor aan de grond en laat de klank toe uit de goudmijn van de tomben. Nóg hoor je uit de schacht Etruskische gezangen. De kring Mijn ezel op de dorsvloer draait zijn ronden - oogkleppen aan zijn kop - van vroeg tot laat. Loom zit ik in de cirkel, zie zijn hoeven gaan over de bundels korenaren. Hoe moest ik zonder de ezel leven, kaf van het koren scheiden, wijn bij de hand, liedjes zingen, terwijl hij draaft en draaft? Maar 's avonds als hij slaapt, kijk ik wakend in de ronde spiegel, daar zal ik zien hoe ik zelf lastdier word, gevangen in de dwang van eendere cirkelgang. Hij balkt, ik zing. Lied en stem weren zich in keer en tegenkeer. Toon en tegentoon gaan rond in deze omloop van de kring. Om mij en mijn ezel sluit zich de ring. Zó komen, vlegels van de dorsvloer, wij elkaar weer tegen. Zegen het einde, prijs het onvermijdelijk begin. Vorige Volgende