De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 668]
| |
Jacques Hamelink
| |
[pagina 669]
| |
als boven het volk dat
dicht bij weigronden
de achterhoede
van de kudde,
de kolonne,
te grazen nam:
in de bittere clash
met het door de hoog
staande stijfgevloekte
onuitroeibare Amalek.
| |
[pagina 670]
| |
Berg der wetVanaf
de arendsspreuk
aan het begin
het fokstierengebrul
gehoord hebbend trans
scribeert hij
de tien scher
pe woorden
in de twee
steenplaten,
zonder
ruggespraak
of amende honorable
de bloedheilige in ge
wettigde woede
daarna voor de ogen
van papkinderen
onder aan de
bergmassa der wet
verbrijzelend.
| |
[pagina 671]
| |
HoofdkwartierZijn spraak, kras op afstand.
De wolk wijkt uit het midden
der kinderen. Hij trekt zijn hand
van hen af. De centrale Tent,
vergadertent leiderstent tent
van de inspiratie, wordt verplaatst
tot voorbij het verste piket
van de legerplaats. Van sieraden
ontdaan in de tentdeur staand
van de rechte stenige straat
kijkt gezin na gezin, gelid
na gelid naar de grond, ziet
elk kind de steenachtige na
die passeert, onbuigzaam, onbegeleid,
zonder hulp of tegenstand nog,
alleengaand. Volgen alle ogen hem
tot hij in de Tent is ingegaan
in de verte waar het zand
waait en als op bazuinstoot
de wolk staat van de ontzagwekkend
bergachtige barmhartigheid.
En de behoede kinderen, onder hen
de kinderen van de oproerling
Korach en zijn kinderen
buigen zich.
Het staatsrechtelijk gesprek
binnen begint van de hem bij name
kennende, hem de waarheid
en niets dan die zeggende
met zijn hartsvriend, de führer
die het boekstaaft.
| |
[pagina 672]
| |
Veertig dagen bij GodVulkanische
rook de hellingen
langs dit keer alleen
van de grauwe
ontzaglijke
ochtendvroegte.
Schuilhut een kloof
in de steenrots
in de van ouds her
gebeukte steenwereld
van het eeuwige,
onbeklimbare, het
in het Hebreeuws
beklommene. De steile
kringen van de oude
arenden en hun jongen
hem tot voorbeeld
boven zich, schrijft hij
andermaal de tien
woorden van kracht
voorbij hun graniet,
voorbij de vergruizing
van Thebe en Akkad,
Sparta en Xanten. En aan
die steen brak de wet
van de Etna, Empedokles
en de afgezonderde,
Hölderlin. Want hun
rotssteen is niet
gelijk onze rotssteen,
de onzichtbare, met het
onuitwisbaar inschrift
uit het lied van de wetgever
die onder het oog der edelen
van zijn volk de put
sloeg bij Massa, de bron
waar men recht spreekt
| |
[pagina 673]
| |
bij Meriba. Die staf
beproeft, die steen meet
van elke andere steensoort
de hardheid. En hieraan
ontspringt de bloei
van Aärons staf. Hieruit ook
vloeit mettertijd nieuw
Semitisch gezang voort.
| |
[pagina 674]
| |
Uit het dal Eskol - duet van verspiedersEn bezie het land, of het goed is of kwaad. Die dagen waren die
van de eerste vruchten
der wijndruiven voordagen
die ons verspiedende mieren
zelf tot breedgeschouderde
boerenreuzen maakten toen Zon
en Maan gelijk beginnend
met ons gelijk opliepen en
ah we ons verliederende
tot hommage aan de tros
Enaks aan de draagstok langs
de dauw die op de diepte
is liggende over de oude
bergen de eeuwige heuvelen
binnen bereik van zijn o
gen krijgertje speelden.
| |
[pagina 675]
| |
MiddenEerste speerpunt,
voorste stambanier
der getelden. Die van
de ster, onder Nahesson,
met Issaschar, Zebulon.
Plus hun banieren. Tweede
mee opsluitende levenswil
Ruben van de dudaïm, met
Simeon, de aangegorden
van Gad. En derde kracht
opeens zonder gemurmureer
naar de reuze honingbloem
der hoogten opverend,
Efraïm. Manasse, de beminde
Benjamin. Drift vier,
Dan die jonge leeuw,
het ijzerbeslag Aser.
Stootpin Naftali. Numerieke
sterkte honderdduizend
maal op hoog bevel niet
in hun midden, een leegte
in de ogen van het goj
qadosj, mamleket
kohanim,
hart
van de roos behoed door
doornspitsen en lichtkern
van de kabod de ark
van sittimhout omstuwd
door de lichte strofe der
de stervenden zegenende
witte ongetelden
van Levi;
| |
[pagina 676]
| |
bijenzwermen
versmeten tot aan Horma
achter de gezichtseinder
van de in het lege heilige
midden van de legerplaats
zijn masker afnemende,
hand aan de lege
goudcherubimtroon
houdende.
| |
[pagina 677]
| |
Cairn in MoabOnvergane
rotswandeenzame
rotswandgesteunde
ouderdomskracht, nog
in één lange bij God
niet verdonkerde arends
oogvlucht de ontoegankelijk
verbeurde smaragdverten
aanvangend. Van de vallei
van Jericho tot aan
de achterste zee, tot
aan Zoar, en vandaar
naar aan zijn voeten
en weer naar de
hauteur terug
van de horsten.
Als steen in handen
de woorden op
brengend ‘tot hier
werd de krielkip
omhooggevoerd door
de koningsadelaar.
Het land is goed.’
En het graniet
glimlachte zijn graf
onvindbaar want
de onoverkoepellijke
zelf stapelde over
de gunstgenoot, de man
de cairn op, wierp
het gebergte
boven hem toe.
| |
[pagina 678]
| |
Daarlangs trok
onder het oog
van de nieuwe
gezaghebbende
de dansante
voorhoede van
het veldleger
de van melk
en honing
vloeiende
diepe slenk
Kanaän in.
|
|