| |
| |
| |
Boeli van Leeuwen
Het paard van Johannes
En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem.
Openbaring 6:8
Ik verlang naar een teken, maar ik weet dat ik geen ander kan ontvangen dan dat van Jonah, de profeet.
De tijd is nabij, want het bleke paard van de apocalyps, vaal en uitgemergeld, de magere nek gebogen, stapt langzaam door mijn ziel.
Ik word in het holst van de nacht wakker, badend in zweet, en smeek om een teken. Maar wanneer ik mijn hand uitsteek, stoot ik op die magere ribbenkast. In de palm van mijn hand voel ik het oude hart traag en moeizaam slaan: doffe paukeslagen op een versleten membraam.
Kil van angst zoek ik onder de dekens de hand van mijn vrouw. Maar de hand van de slapende is als een klein en warm dier en mist het vermogen om te troosten.
Een leven lang heb ik dit paard ergens in de tijd en ruimte ontmoet en ik wist, lang vóór ik de Openbaring van Johannes had gelezen, dat het dodenrijk achter de versleten schoften volgde. Nimmer heb ik een ruiter op zijn doorgezakte rug gezien. Ongezadeld, een skelet overtrokken met een schimmig vel, stond het op mij te wachten.
Toen ik nog een kind was, verscheen het in het paarlemoeren licht van de ochtend op de veranda van ons huis. Omlijst door het kozijn van de grote deur, is dit paard voor altijd in mijn geheugen gegrift: de plompe, ruwbehaarde poten onder knokige knieën, de staart versleten als een oude bezem, de kop als een aambeeld, te zwaar voor de uitgemergelde nek, stond het daar, absurd en angstaanjagend tegelijk. Ik zag de wervels op zijn rug als kleine keien onder de huid liggen en ik rook een zoete muskusgeur. Er droop snot uit zijn roze neusgaten en wit schuim borrelde uit de hoeken van zijn bek. Mij leek het of het van de andere kant van de aardbol was komen lopen: er hing een moeheid om hem heen, die bijna tastbaar was.
Plotseling stampte het met een hoef op de drempel en hief moeizaam de kop omhoog. Ik keek recht in zijn trieste, tijdloze ogen en zag mezelf in miniatuur weerspiegeld in de natte vliezen: een jongen met een kaalgeknipt hoofd en trillende lippen. En weer stampte het op de drempel van ons huis, keerde zich daarna om en begon te lopen. Het was alsof zijn gewrichten verroest waren in een mechanische reumatiek en het slechts met pijn en moeite vooruit kon komen.
Langzaam sjokte het langs de volière, waarin kleurige vogels verschrikt opflad- | |
| |
derden en stapte zo langs de waterbak de stoffige weg op.
Langzaam werd het kleiner en kleiner, tot het in de trilling van de hete lucht leek opgelost.
In de grote oorlog zag ik het paard van Johannes in een gebombardeerde stad in een brandende etalage staan tussen mannequins die obsceen in elkaar smolten tot visioenen van Jeroen Bosch. Tegen een laaiende achtergrond van vlammende gordijnen stond het geduldig en gelaten, bedekt met as en verkoold papier, tussen smeltende gedrochten uit de hel.
Zo oud, zo moedeloos en triest stond het op zijn bizar toneel! En de woorden van de profeet joegen als een bliksemstraal door mij heen: ‘En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem.’
Anderen hebben ‘die daar op zat’ ooit gezien. Maar de dood kan niet afgebeeld worden: skeletten en zwarte mantels horen thuis in spookverhalen en griezelfilms.
In mijn studententijd kwam ik eens, dronken als een lor, ergens in het zuiden van Nederland, in een carnavalscircus terecht, en ik weet nog... aaahh! daar gaan vuurpijlen omhoog en hier draait het rad van ons fortuin: Trek een nummer, dames en heren, trek een nummer, neem een lot! U kunt een teddybeer winnen of een chocoladepop, waag een kansje, durf te leven! Kijk in de lachspiegels: een holle man staat naast zijn bolle vrouw en hun kinderen hebben rubberbenen. Leg je hand in het spreeuweklauwtje van de zigeunerin en ze ziet in de toekomst, achter blauwe bergen van de morgen, voor jou een groot geluk... Zie hoe de mottige en tandeloze leeuw door een vlammende hoepel springt en kwieke hondjes rap tussen de benen van schaterende clowns schieten en daar!, op een kameel met een huid als een bemorst tapijt, balanceert een tanige danseres met spataderen als blauwe rivieren onder de bleke huid, hijgend in de benarde ruimte onder het zeil en een tijger verzonken in zijn morfinewaas, deze karikatuur van tiger, tiger, burning bright, poept op de laars van de vervaarlijke temmer en voilà!, een heuse Hongaarse gravin Esterhazy (mein Vater had grosze Güter gehabt in Österreich), wippend op een drachtige merrie in een trage galop over het stinkende zaagsel in de piste en rond dit alles dwergen, die als papegaaien op hun kromme beentjes waggelden en clowns in vuile onderbroeken gehurkt op de treden van hun caravans en daar... met een trage en dodelijk vermoeide gang, stap na pijnlijke stap, kwam het paard van Johannes op mij af.
Eeuwen wentelden om hem heen. Hij liep door de hel van het menselijke lijden, gevolgd door oorlogen en honger, de zwarte dood en pestilentie. Zijn rug leek te breken onder de last van dit lijden, want achter hem volgde het dodenrijk.
Het bleef voor mij staan en hief moeizaam de kop, gebeiteld uit uranium, omhoog en ik zag in de spiegels van zijn ogen, de jongeman die ik toen was, dronken en zwierig, maar tegelijkertijd bleek van schrik, met een hand voor de mond.
Later, in het donkerbruine buurtcafé, tussen lallende boeren en hun krijsende vrouwen, kon ik het jeneverglas niet naar de mond brengen zonder te morsen.
In Spanje heb ik het twee keer ontmoet: de
| |
| |
eerste keer in een zigeunerkamp waar het, gehuld in zijn mysterie, op mijn komst zat te wachten.
De leider van het kamp, een glibberige man met veel goud in zijn mond en een rechterhand als een krab (alleen de duim en wijsvinger waren aan het mes ontkomen), vroeg of ik het wilde kopen, maar zijn sales-pitch was niet overtuigend, hij durfde zich niet ronduit tot eigenaar te bekennen en zei tenslotte zuchtend dat het dier al wekenlang zijn nomadentroep volgde, zonder te grazen of te drinken. Over de prijs viel te praten, maar ik moest het wel zelf gaan halen. Ik proefde angst en onzekerheid en tenslotte stonden we zwijgend te staren naar die bleke schim tussen oeroude olijfbomen, en opeens draaide het zich om en begon te lopen. De zigeuner keek me wantrouwig aan in een intuïtief weten, dat het daar op mijn komst had gewacht.
In Sevilla vond ik het terug in een armzalige troep afgedankte paarden, bestemd om door stieren te worden opengereten. Ik vroeg aan de picador, een zware Bask met bloeddoorlopen ogen, in welke corrida het gebruikt zou worden. Hij spoog op de grond en zei: ‘Dat kreng is bestemd voor de lijmfabriek, een rug als een hangmat, daar kan toch niemand op zitten, vaya hombre,’ en hij haalde zijn schouders op.
En dan die huiveringwekkende ontmoeting in Paraguaná, in de merkwaardige woestijn, die de Médanos wordt genoemd. In deze paarse miniatuursahara, waar wind en zon steeds wisselend een abstract schilderij om mij toverden, lag ik eens op mijn rug te drijven op de oneindigheid.
Als je op je rug gaat liggen, zodat de points of reference tot de wereld buiten je gezichtsveld vallen, zijn alle woestijnen oneindig groot.
In het poederige zand, warm en geruststellend onder mijn schouderbladen als een grote moederhand, raakte ik in trance; achter mijn oogleden verschenen psychedelische beelden.
Plotseling viel een schaduw op mijn gezicht en voelde ik een hete adem over mijn ogen strijken. Bederf en verrotting rook ik, de geur van de dood. Mijn hart bonsde in mijn keel en ik duwde me met mijn voeten in paniek naar achteren en in die paarse stilte zag ik hem als voor het eerst met nieuwe ogen.
Het stof der eeuwen viel van zijn bonkige schoften; er kleefde bloed aan zijn poten die eeuw na eeuw vóór de grote rampen hebben uitgesjokt, om in een cirkel weer terug te keren in de rug van de menselijke rampspoed en ellende. En een groot medelijden welde in mij op met zijn verschrikkelijk lot. Ik had geen angst meer voor hem, maar durfde toch zijn kop niet aan te raken.
En plotseling sloeg de hallucinatie toe: eeuwen begonnen om mij heen te wentelen, doden wervelden in het rond in een kolossale maalstroom, een enorme zuil, die naar de hemel steeg. Ik zag allen die door het zwaard waren opengereten en door de honger waren geveld; ik zag de zwarte dood miljoenen mensen in zijn zwarte mantel bij elkaar vegen en hoorde het brullen van de wilde dieren der aarde. Ik verborg mijn gezicht in mijn handen; tranen dropen tussen mijn vingers en verdampten in het hete zand. Toen ik weer opkeek, was ik alleen in mijn woestijn.
Sindsdien verschijnt het alleen in mijn dromen, vlak voor het breken van de dag,
| |
| |
wanneer de nacht zijn diepste duisternis bereikt.
*
Ik weet met grote stelligheid dat de tijd nabij is. Hetgeen weldra moet geschieden zal zich wellicht voltrekken binnen mijn nietig bestaan.
De profeet Jesajah zegt dat het verstaan van de openbaring een verschrikking zal zijn en ik luidkeels moet roepen en mijn stem moet verheffen als een bazuin.
In plaats daarvan zit ik 's nachts voor mijn televisieapparaat, dat onafgebroken elektronische onheilstijdingen aan mij zendt. Ik zie nog op mijn scherm die oranje vuurbal aan de hemel als een kwaadaardige tumor in metastasis, waaruit twee projectielen tegen het azuur van de hemel raasden om te worden als de tengels van een gigantische krab, die zich in het uitspansel probeerde vast te haken en daarna dat griezelige gordijn van fijne witte strepen, getrokken door reusachtige brokken staal en ijzer, die langzaam naar de groene golven neerdaalden. En de cabine met de zeven gedoemden vloog als een kurk uit de hals van een champagnefles, waarna de huiveringwekkende val van vier minuten naar de dood begon. Our teacher in space, deze vrolijke vrouw met haar open Amerikaans gezicht, een beetje te mollig voor een vaart door het heelal, met haar ruime derrière in de overall, ach arme! Grinnikend, wuivend, thumbs up - zo ging ze de dood in. En de redevoering van de president moest herschreven worden door grimmige mannen, die tot diep in de nacht zorgvuldig woorden tegen elkaar afwogen om het juiste mengsel van diepe verslagenheid en onblusbaar geloof in de toekomst te projecteren.
Zijn public relations-stunt was mislukt. Zijn speech moest herschreven worden.
De volgende raket spatte prompt uit elkaar en de daarop volgende ontplofte als een klappertje bijna in de handen van de technocraten.
Perplexe mannen zitten lijkbleek met wallen onder de ogen in het felle licht van schijnwerpers en hun ziel wordt door schreeuwende journalisten uit het merg van hun gebeente gezogen.
Wij weten het niet, we begrijpen het niet, ons treft geen blaam, we zijn volgens de regels van onze kunst te werk gegaan, it just happened.
Met een daverende klap sloeg, pal daarna, het geheimzinnige ‘onzichtbare’ vliegtuig tegen de aardkorst en boorde zich tien meter diep de grond in. Hierop volgde een doodse stilte. It never happened. For your eyes only.
Top secret. Erover praten betekent verraad aan de zaak en de gevangenis.
Uit de Oekraïne steeg een vuurzuil naar de hemel, waarin biljoenen radioactieve elementen een wervelende rondedans begonnen. Een bedrijfsongevalletje in Tsjernobyl - en half Europa begon de regen van de dood te registreren.
Het zit in het gras, in de melk, in de groente, in je haren, in je longen, in je hersencellen. En sommige van deze elementen zullen vierentwintigduizend jaar, onvernietigbaar, blijven bestaan.
It cannot happen here, zeggen de gladde commentatoren op mijn flikkerend scherm, but it did happen here, en wel meer dan tien keer.
In de reactor van Three Miles Island is
| |
| |
een ramp voorkomen slechts één uur voor de meltdown begon.
Ons worden tekenen gegeven om te begrijpen dat wie de ander vernietigt, ook zichzelf vernietigt. Wat voor zin heeft het om tegenover elkaar te zitten achter computertafels en verlichte elektronische borden, wanneer je weet dat de dood van de tegenpartij je eigen dood betekent?
Maar is er dan niemand die begrijpt dat wij keer op keer waarschuwingen krijgen en dat wij ze niet willen verstaan?
The powers of hell feed on the best instincts in man, zegt de sciencefiction-schrijver Dick. Achter de apple-pie en mom, achter de stars and stripes and ‘die-mo-crazy’ ligt de hel, waarin die cowboy ons gewis zal storten. Want voor deze simpele oude man, wiens ziel geheel behangen is met vergeeld celluloid, is de atoomoorlog zoiets als The earth-quake of San Francisco, The Poseidon adventure, of The Towering Inferno. Een happening op iets grotere schaal, die met American know-how netjes opgeruimd zal worden.
Een kernfysicus vertelde mij dat de vernietigingskracht van één megaton hydrogeenbom gelijk is aan die van een trein geladen met dynamiet van New York tot San Francisco - from shining sea to shining sea. Deze bom zou de Queen Elizabeth op kunnen tillen en zachtkens op Mars neerzetten. De gezamenlijke, opgeslagen atoomenergie zou alle auto's, treinen, schepen, traktoren, bulldozers, vliegtuigen, turbines en fabrieken van de gehele wereld één jaar lang in beweging kunnen houden. En deze kracht zou in een fractie van één seconde losgelaten kunnen worden. Eheu mihi!
Mijn televisiescherm openbaart in de nacht ondoorgrondelijke en verborgen dingen, want er is een God die verborgenheden openbaart. En de kracht die ik moet opbrengen, of die mij gegeven zal worden, toont zich eerst ten volle in mijn zwakheden. Een hachelijke situatie!
De schedel van Herr Doctor Mengele wordt aan mij getoond. Grimmige mannen redetwisten over zijn gebit en de afstand tussen de lege kassen van zijn ogen. Proeven worden genomen onder verbazingwekkende apparaten. Er is een conferentie van zeer geleerde witgejaste heren, waarop een proclamatie volgt: ‘Mengele is dood, wat u hier ziet zijn ongetwijfeld, voor honderd procent zeker, zijn allerlaatste resten.’
Maar Simon Wiesenthal, de bloeddoorlopen ogen als eieren puilend boven zware wallen, zijn lippen kleverig van het speeksel van zijn emotie, schreeuwt: ‘Het is niet waar, het is een truc, hij leeft, ik weet zeker dat hij leeft!’
Simon met zijn dodenboek, waarin steeds meer namen worden geschrapt, bezwijkt tenslotte nukkig voor witgejaste argumenten, geeft toe als een koppig kind dat tot een verklaring wordt gedwongen.
Maar Simon valt zelf uit elkaar, zijn haar ligt als zeewier op zijn glimmende schedel, hij is kromgetrokken van de reumatiek en wil maar niet begrijpen dat die beschimmelde mannen daar in het oerwoud als nat karton uit elkaar vallen, je kan ze zelfs niet meer ophangen, want hun gebeente is reeds tijdens hun leven vergaan.
Hij zit 's nachts tussen kranteknipsels en rapporten, telexapparaten en naslagwerken in zijn apocalyptisch archief en iedere keer grist de dood hem weer een seniele moordenaar uit handen. Het wordt ten- | |
| |
slotte een wedloop tussen zijn eigen onontkoombaar einde en die van de bleke schimmen in de oerwouden van Paraguay en Brazilië.
Ach Simon, wij krijgen geen enkel mens die wij verloren hebben, terug.
Muammar al Gaddafi zit op een tractor in de woestijn, zijn hoofd omwonden in een ingewikkelde Arabische hoofdtooi; hij kijkt schuin omhoog, zijn psychotische antennes gericht op een beslissend bevel van Allah. Zijn gezicht is star van ondergangsvisioenen - een psychopaat op een tractor, midden in de woestijn, omringd door journalisten, televisieploegen, fotografen.
De ajatollah Khomeiny, de Perzische profeet, indrukwekkend als de Mozes van Michelangelo, vervloekt met een hese stem de grote Satan. Reinheid is wat hij zoekt, de pure onverdunde honing van de islam; hij is allerminst een psychopaat en gevaarlijk als alle profeten.
En de verbeten Begin, die zelfs de geduldige born-again Carter tot wanhoop wist te brengen, zegt dat over de West Bank niet te praten valt, want jhwh heeft, hoogstpersoonlijk, de toezegging gedaan aan zijn voorouders, dat dit land tot in alle eeuwigheid aan zijn volk zou toebehoren.
Wat onvoorstelbaar was, is gebeurd: de wapenhandel bloeit in het Beloofde Land. En Sharon, die in Shatila aan de rand van iets afschuwelijks heeft gestaan, wekt mijn weerzin op met zijn grote buik en bruuske gebaren.
Het volk van Jezus, Einstein, Marx en Freud, plant nu tomaten in de woestijn en loopt met machinegeweren tussen wrokkige Arabieren.
Israël is ingekapseld in de islam als een elektronische vlieg in amber en deze vlieg is met duizenden draden verbonden met het Pentagon.
En onontkoombaar is hiermee het einde van de wereld bepaald, want deze vlieg is het ontstekingsapparaat van een militair geweld, dat van deze aarde een kale planeet zal maken, overwoekerd met insecten die, gepantserd, de radiatie zullen overleven.
Gruwelijk was het holocaustum van de joden. Gruwelijk dat van de Armeniërs, Ethiopiërs en Russen, met hun achttien miljoen doden.
Nu staan wij voor het einde van de hele wereld, voor de ondergang van alle mensenkinderen.
De profeten uit de oudheid waren de televisie-apparaten van hun tijd; zij waren belast met een harde boodschap, scherp omlijnd en indringend. Nu moeten we onze eigen conclusies trekken uit de elektronische beelden, die ons door vrolijk keuvelende dames en beschaafde heren worden aangeboden. Er is geen verband tussen beeld en tekst. The medium is the message. Alle gruwelijkheden zijn verpakt in het cellofaan van hun gedaas.
Alle tekenen komen voor of na advertenties die Coca Cola en Toyota, maandverbanden en doperwtjes aanbevelen. De tekenen staan los daarvan.
Wanneer ik word gewekt door het paard van Johannes, staat daar het apparaat! Ik hoef alleen maar een knop in te drukken.
fragment
|
|