De Gids. Jaargang 148
(1985)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermdHan Foppe
| |
[pagina 586]
| |
Vooral de laatste regel zou Marinetti in de oren hebben geklonken als het geluid van mitrailleurvuur. Bij herhaling heeft Polet er zich over uitgelaten het een vanzelfsprekende zaak te achten dat in een wereld waarin de technologie een belangrijke rol speelt, de poëzie daarvan ook blijk moet geven. Dat hij bij het schrijven van dergelijke poëzie toch van een andere optiek uitgaat dan Marinetti c.s. zal duidelijk zijn voor wie Polets poëzie toetst aan de dwingende adviezen die Marinetti verstrekte: ‘Het gaat er niet om de tragedies van de vermenselijkte materie weer te geven. Het is de vastheid van een plaat metaal die ons op zich interesseert [...]. De warmte van een stuk ijzer of een stuk hout wekt bij ons meer hartstocht op dan de glimlach of de tranen van een vrouw.’Ga naar eindnoot4. In hetzelfde gedicht dat ik zojuist citeerde, schrijft Polet ook:
ik zing de nog menselijke mens:
de mens met een oog als een mond,
een hand om mee te spreken wat zijn oog hem influistert
Marinetti bepleitte de schepping van ‘de mechanische mens met de verwisselbare onderdelen’, Polet legt het accent net even anders:
Want niet de mechanisatie
van de mens X, maar de vermenselijking
van de masjiene: Humane Univac
(uit: ‘Hersengymnastiek’)
Het is ondermeer Polets poëzie geweest die naar mijn mening voor een aantal dichters rond het tijdschrift Gard Sivik inspirerend heeft gewerkt bij het vinden van een eigen poëtische weg, die afboog van de aanvankelijk door de Vijftigers uitgestippelde route, en uiteindelijk leidde tot de ‘nieuwe’, ‘informatieve’ of ‘totale’ poëzie die in de laatste jaargangen van Gard Sivik en in de twee verschenen nummers van De Nieuwe Stijl werd gepubliceerd. ‘In verscheidene opzichten vertoonde de mentaliteit van de Gard-Sivikkers overeenkomst met die van de futuristen rond 1910,’ merkt het literatuuroverzicht Het spel en de knikkersGa naar eindnoot5. op. In het volgende wil ik nagaan of er inderdaad sprake is van de gesignaleerde overeenkomst. Ik wil daarbij uitgaan van een aantal uitspraken waarin aan het tijdschrift Gard Sivik gelieerde schrijvers stellen dat de menselijke gevoelswereld als gevolg van de snelle (vooral door de technologie bepaalde) ontwikkelingen in de maatschappij ingrijpende wijzigingen ondergaat, een proces waarvoor de kunst zich niet kan afsluiten. Juist die opvatting ligt ten grondslag aan het optreden van de (meeste) futuristen rond 1910. Als er sprake is van overeenkomst in mentaliteit, komt deze dan ook op soortgelijke wijze tot uitdrukking als bij de futuristen? Vinden we iets terug van de door Marinetti bepleite ‘woorden in vrijheid’, de urbane beeldspraak van Majakovski, de transrationele taal van Chlebnikov?
De belangrijkste woordvoerder van Gard Sivik in de jaren zestig, Hans Sleutelaar, verklaarde in een vraaggesprek met Piet Calis - op dat moment zelf redacteur van het tijdschrift - naar aanleiding van recente Gard Sivik-publikaties van Cornelis Bastiaan Vaandrager en Hans Verhagen: ‘Dat de sensibiliteit veranderd is en verandert, blijkt bijvoorbeeld hieruit, dat veel van hun gedichten gevoed zijn door de notie te leven in een voortdurende overgang van het verleden naar een toekomst. Dat geldt ook voor Polet.’Ga naar eindnoot6. Het idee dat er sprake zou zijn van een veranderde sensibiliteit vinden we ook terug in uitspraken van andere Gard Sivik-medewerkers. Hans Verhagen zei tegen Calis: ‘Ik wil onder meer de konsekwenties trekken van de nieuwe ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied, die het dagelijks leven van de mensen modern maken, zonder dat we het zelf beseffen. Dus: de nieuwe verworvenheden menselijk maken met poëzie, nieuwe gevoelslagen aanboren, waardoor de mensen weer volledig in hun leven komen te staan.’Ga naar eindnoot7. | |
[pagina 587]
| |
Calis zelf verdedigde in een slotbeschouwing bij zijn artikelenreeks Daling van temperatuur de opvatting dat dank zij ‘de moderne natuurwetenschappen en techniek de visie van de mens op zijn wereld en dus ook zijn emotionaliteit’ wezenlijk veranderd zouden zijn.Ga naar eindnoot8. In het befaamde (laatste) nummer van Gard Sivik, dat verscheen onder de titel ‘Een nieuwe datum in de poëzie’ (1964), sluit René Gysen hierbij aan: ‘Ons wereldbeeld is dan ook letterlijk veranderd. Velen kennen het landschap hoofdzakelijk vanuit een auto: een beweeglijk landschap, opdoemend, wegdraaiend, verdwijnend. Het is een beweging in één elan, maar met verschillende snelheid, nabij of ver. Ons beeld is niet het eenvoudige, statische “kiekje”, maar een gecompliceerd, zich wijzigend beeld.’ De overeenkomst tussen de geciteerde uitspraken en de inleiding op Marinetti's L'imagination sans fils et les mots en liberté (1913) is opvallend. Le Futurisme a pour principe le complet renouvellement de la sensibilité humaine sous l'action des grandes découvertes scientifiques. Presque tous ceux qui se servent aujourd'hui du télégraphe, du téléphone, du gramophone, du train, de la bicyclette, de la motocyclette, de l'automobile, du transatlantique, du dirigeable, de l'aéroplane, du cinématographe et du grand quotidien (synthèse de la journée du monde) ne songent pas que tout cela exerce sur notre esprit une influence décisive. Hoe kwam deze ‘nieuwe sensibiliteit’ nu tot uiting in de poëzie zelf? Juist omdat Gard Sivik zich in de zevende (en laatste) jaargang afzet tegen de mentaliteit van de Vijftigers, lijkt het mij zinnig enige aandacht te besteden aan de geschiedenis van het tijdschrift, die dan niet alles maar wel veel met Vijftig te maken heeft. Toen het in oorsprong Vlaamse blad in 1955 werd opgericht door de ‘vereniging gard-sivik’, presenteerde het zich aan de lezers als een tijdschrift dat vooral wilde openstaan voor een ‘nog kwasi-onbekende groep van jonge [...] elementen [die] wordt gehandikapeerd door een gebrek aan gelegenheid tot publikatie van zijn werk’. Tot die elementen behoorden Gust Gils, Hugues Pernath en Paul Snoek, dichters die in tegenstelling tot de latere (op René Gysen na) Nederlandse medewerkers aan het tijdschrift zich niet geroepen voelden een ‘nieuwe sensibiliteit’ tot uitdrukking te brengen. Zonder dat genoemde dichters al te afhankelijk waren van het werk van de Vijftigers, verklaarden zij zich nauw verbonden te voelen met de schrijvers van wat toen nog heette ‘de eksperimentele poëzie’. Bij monde van René Gysen werd de relatie met de internationale avantgarde vooral gezien in het surrealistische aspect van de in Gard-Sivik gepubliceerde poëzie. De redactie voelde zich duidelijk meer verwant met de Nederlandse Vijftigers dan met de Vlaamse Tijd en Mens-dichters, een relatie die ook tot uitdrukking kwam in de medewerking van Jan Hanlo, Lucebert en Simon Vinkenoog. Ook als in 1958 de Nederlanders Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager in de redactie worden opgenomen, vaart Gard Sivik geenszins een poëtische koers die in wezen afwijkt van die van de Vijftigers. Het belangrijkste verschil met de eerste jaargangen bestaat vooral in de maatschappelijke oriëntatie die vooral in commentaren - een enkele keer ook in collagevorm (Vaandrager) - tot uitdrukking komt. Vooralsnog is er geen teken dat de redac- | |
[pagina 588]
| |
tie enige afstand wil nemen tot het werk van de Vijftigers. Integendeel, ‘gearriveerde’ dichters als Hans Andreus, Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Rudy Kousbroek en Sybren Polet zijn welkome gasten van het tijdschrift. Enkele Vijftigers worden ook te hulp geroepen als de redactie ten strijde trekt tegen een door Ad den Besten samengestelde bloemlezing uit poëzie van jongeren, Dichters van morgen (1958). Van een sterke gefixeerdheid op de ‘dynamiek’ van de moderne tijd, die kenmerkend is voor een groot gedeelte van de poëzie die later in Gard Sivik zal verschijnen, is aanvankelijk geen sprake. Wel trekken enkele vooral in typografisch opzicht opvallende teksten in jaargang 3 (1958/1959) de aandacht. Jan Molitor publiceerde in nummer 10 een merkwaardige montagetekst waarin onder meer wordt gewaagd van een ‘enormous semiological glottoplastic revolution in permanence’. ‘Marinetti, pray for freedom from the press!’ roept de schrijver ervan uit. Er zijn wellicht aanknopingspunten met futuristische taal- en vormexperimenten te vinden waar Molitor verderop in zijn tekst stelt: ‘Onomatological lexicography & etymology has been restricted to certain areas & subjects, we have to expand & conglomerate this to a general onomatology, sematomorphology (arithmetic, abbreviations, signs, trade-marks, telegraphese, emblematism, picto- & ideography, geometrical figurism, abstract rhytms, melodomorphihsms, pan-poetically.’ Het geheel van Molitors tekst is echter moeilijk in relatie te brengen met het nieuwe wereldbeeld van de futuristen. Hoe ook in hun typografische vormgeving aansluitend bij het werk van bepaalde modernistische schrijvers, getuigen ook Hans Sleutelaars ‘Observaties’ (nr. 13, 1959) (nog) niet van ‘de notie te leven in een voortdurende overgang van het verleden naar een toekomst’. De poëzie van andere medewerkers geeft eveneens voorlopig nog geen uitdrukking aan ‘de nieuwe sensibiliteit’. In de eenzijdig op geweld gefixeerde gedichten van Armando is geen plaats voor de vermenselijking van de door de techniek aangereikte mogelijkheden waar Hans Verhagen enige jaren later over zal spreken. Mag er misschien in Mischa de Vreedes droom van een meisje in de puberteit (nr. 12, 1958) sprake zijn van een verandering in wereldbeeld, dan heeft deze verandering toch weinig uit te staan met de razendsnelle ontwikkeling van de technologie. [...]
een zwarte slang met een baard
bijt in mijn buik
moeder mijn borsten!
Vaandragers gedicht ‘Waarschuwing! ook van kracht voor zeer verlate reiziger’ (nr. 11, 1958) speelt zich dan wel in een trein af maar heeft bepaald een andere toon dan bijvoorbeeld het slot van Nijhoffs ‘Awater’, dat gelezen kan worden als een ode aan het technisch vernuft dat ons leven in hoge mate beheerst. ‘Eenmaal/tussen de rails is het meestal te laat’ meldt het gedicht, maar deze waarschuwing heeft weinig uit te staan met de notie dat ruimte en tijd niet meer zouden bestaan, zoals Marinetti meer dan eens beweert. Het gedicht heeft dan ook weinig futuristisch en is veel meer in relatie te brengen met bijvoorbeeld het werk van Gard Sivik-redacteur Gust Gils, waarin eveneens een werkelijkheid aan bod komt die niet vreemd is aan die van de surrealisten. Het zoeken naar mogelijke uitingen van ‘de nieuwe sensibiliteit’ in Met andere woorden (1960), een door Sleutelaar en René Gysen samengestelde bloemlezing uit werk van jongeren waaronder vooral Gard Sivik-medewerkers, levert nauwelijks of geen resultaat op. Het futuristische sleutelwoord ‘dynamisch’ komen we tegen in een gedicht van Vaandrager, ‘Met andere ogen’, maar de dynamiek van de grote stad is hier van een ander karakter dan in teksten van futuristen. Weliswaar wordt de dynamiek van het grotestadsleven in dit gedicht zeer bewust ervaren, maar die ervaring is nauw verbonden met een paranoia-achtig element dat ook in andere gedichten van Vaandrager uit deze periode aanwezig is. De eerste regels | |
[pagina 589]
| |
zijn typerend voor de wijze waarop in dit gedicht de werkelijkheid wordt ervaren: ‘Zaterdagochtend is het en verdacht/dinamies in de stad.’ ‘Met andere ogen’ is een gedicht met een geschiedenis die in het kader van dit artikel niet onvermeld mag blijven. Kenmerkend voor de poëtische ontwikkeling die zich na 1960 voordoet in Gard Sivik is een verzakelijking, een toenemende aandacht voor een grootsteedse werkelijkheid waartegenover geen vlucht- of protesthouding aangenomen wordt; ‘daling van romantische temperatuur’ zoals Piet Calis die ontwikkeling in zijn slotbeschouwing van zijn bundel artikelen noemde. Dit proces van verzakelijking en werkelijkheidsaanvaarding valt onmiddellijk op als men ‘Met andere ogen’ vergelijkt met een later door Vaandrager gepubliceerd gedicht dat te beschouwen is als een omwerking ervan.Ga naar eindnoot10. In het vijfde gedeelte van de cyclus ‘Koningin van de Maas’, dat in 1963 in het tijdschrift Randstad verscheen, is weinig terug te vinden van allerlei typisch poëzietechnische eigenaardigheden - enjambementen, ellipsen, ambigu woordgebruik - die het ‘verdacht’ karakter van de werkelijkheid benadrukten. De bijna paranoïde interpretatie van de feiten heeft plaatsgemaakt voor een minder subjectieve benadering van de werkelijkheid: [...]
heel reëel en niet minder
ontspannen ga ik reageren.
Met andere ogen:
dezelfde stad.
Pas vanaf de zesde jaargang (1962/1963) lijkt ‘de andere gevoelswereld’ op grote schaal in de Gard Sivik-poëzie tot uitdrukking te komen. Hans Verhagen publiceert dan in het eerste nummer (maart/april 1962) de cyclus ‘Het nieuwe Zeeland’, waarin Rimbauds ‘Il faut être absolument moderne’ nauwkeurig blijkt te worden opgevolgd. Een van de gedichten, ‘Innerlijke regie’, volgt hieronder.
Pernis slaapt, maar zijn geweten is wakker,
kracht & vreugde delvend uit zijn ondoorgrondelijke
spoelbakken. Cf. Uw bloedeigen dynamo.
Cf. De Zeeuwse eilanden. Hoge voltvelden door 1001
amoureus getinte kabelleiding. Het wingewest
van strenge vorst en onderdanige legenden.
Cf. Het (on-)menselijk lichaam. Het hart,
levensgeest met voorwielaandrijving
tornt op voorgoed verlaten religieuze stranden.
3 x dezelfde innerlijke, blinde, niets ontziende regie.
In hetzelfde nummer waarin Verhagen ‘nieuwe gevoelslagen’ wil aanboren, publiceert Armando op de hem onvervreemdbaar eigen wijze gedichten waarin ‘het nieuwe wereldbeeld’ nauwelijks een rol speelt:
vermoedelijk is hij ontkomen, aan wie kan zij niet zeggen
(voorzichtig denkend) ik sluip en sluip en sluip en sluip en sluip [...]
In Rob Cassuto's reeks ‘Count down’ (nr. 28, 1964) valt daarentegen vrij gemakkelijk Marinetti's ‘mechanische mens met de verwisselbare onderdelen’ te herkennen:
3
een tussentijdse kontrole.
bekkengeruis door mijn knieschijf
van koper. mijn navel (op lagers)
vergaat in de olie.
dus een kleine wijziging
in de letale dosis.
Wie op zoek is naar enige verwantschap tussen de nieuwe sensibiliteit van de Gard Sivik-dichters en die van de futuristen, vindt in de geciteerde gedichten van Verhagen en Cassuto wel | |
[pagina 590]
| |
elementen die daarnaar verwijzen: de ‘nouveau sens mécanique’ waarover Marinetti rept in zijn manifest over de ‘Mots en liberté’ is zeker niet vreemd aan deze poëzie. Een belangrijk verschil is wel het ontbreken van de exaltatie die kenmerkend is voor vele futuristische teksten. Die exaltatie is nog opvallender afwezig in het gedicht dat Vaandrager bijdroeg aan nummer 27. De tekst is ongetwijfeld geschreven in het kader van zijn in samenwerking met Sleutelaar verrichte activiteiten voor een publiciteitsbureau en kan gezien worden als een voorbode van de series ready made-achtige teksten die in Gard Sivik en in De Nieuwe Stijl zullen gaan verschijnen. Juist de publikatie van dit soort teksten laat uitkomen dat de door Calis, Gysen, Sleutelaar en Verhagen gesignaleerde ‘veranderde sensibiliteit’ en de koele literaire uitdrukking daarvan niet volstrekt parallel lopen met het nieuwe levensgevoel van de futuristen en de wijze waarop zíj die poëtisch gestalte gaven. (Tekst)
Honderden (hier merknaam) Mobiele Kranen
doen dagelijks over de hele wereld
wat van ze verwacht wordt:
hijsen, toppen, zwenken (8 meter arm).
360o onbeperkt zwenken.
Montage in Mexico (volgt foto).
De man in de cabine
heeft het makkelijk.
Goed zicht. Goede ventilatie.
Verwarming als de temperatuur daalt.
De bediening is kinderlijk
eenvoudig: drie handles en een gaspedaal.
C'est tout.
Dat verschil in oriëntatie tussen Gard Sivik-schrijvers en futuristen is in hetzelfde nummer 27 ook aan de orde in de daarin afgedrukte teksten die Hans Sleutelaar kort na elkaar uitsprak bij de opening van twee verschillende exposities. Naar aanleiding van het tentoongestelde werk van Brita Bakema gaf hij in oktober 1962 onder meer het volgende te kennen: ‘Het huidige gevoel voor kwaliteit weigert zich te hechten aan niet-natuurlijke materialen, al zijn die vaak veel praktischer en voordeliger. De molen, de ploeg en het spinwiel zijn nog steeds belangrijker voor ons gevoelsleven dan de machines die hen vervangen. Hoe perfekt en nuttig de machines ook zijn, ze bieden ons nog weinig voedsel voor dromen. Waarmee gezegd wil zijn, dat de werkelijkheid sneller verandert dan ons idee van de werkelijkheid, laat staan de “esthetische” beleving van de werkelijkheid.’
Kunnen deze woorden nog in relatie worden gebracht met de door de futuristen bepleite revolutie in de kunst als gevolg van veranderde levensomstandigheden, in het volgend tekstfragment, waarin Sleutelaar niet zonder instemming ingaat op het werk van een aantal kunstenaars die tot de Zero/Nul-groep behoorden of daarmee verwant waren, ligt het accent enigszins anders: ‘Wat deelt deze tentoonstelling mee? Meer dan ik kan achterhalen en hier kan samenvatten. In de eerste plaats: een voorbijgaan aan de uitgangspunten van “de” kunstenaar, de zoeker naar de allerindividueelste expressie, de individualist die “kunst” wil maken en nalaten aan het nageslacht. Het is niet de kunst die dicteert in dit werk, maar de werkelijkheid. [...] Het is niet de zwarte humor van de dadaïsten, het is een witte humor geboren uit werkelijkheidszin. “Een broek is after all belangrijker dan het plechtige gevoel dat wij situeren in de hogere regionen van een gothische kathedraal,” schreef Richard Huelsenbeck al in 1920, en hij opende daarmee de ogen voor wat sedert de Renaissance in de beeldende kunst dreigt te verschrompelen: de poëzie van het gewone, die schuilt in de bouten van Armando, de post- | |
[pagina 591]
| |
zegels van Henderikse.’ (Tekst voor de opening van een tentoonstelling ‘Anno 1962’)
De nieuwe sensibiliteit blijkt niet geheel en al door de moderne technologie te worden beheerst. Met enige fantasie zijn de door Armando op een rij gemonteerde bouten nog wel daarmee in relatie te brengen, maar met de postzegel-assemblages van Henderikse ligt dat ongetwijfeld een stuk gecompliceerder. Enig verband met de door Sleutelaar gesignaleerde ‘notie te leven in een voortdurende overgang van het verleden naar een toekomst’ lijkt niet voor de hand te liggen. Toch hebben juist de kunstopvattingen van Nul/Zero in niet geringe mate invloed uitgeoefend op de schrijvers van ‘nieuwe’ of ‘totale’ poëzie. Armando beroept zich in een vraaggesprek met de Haagse PostGa naar eindnoot11. erop dat hij het is geweest die het contact tussen beeldende (Nul-)kunstenaars en Gard Sivik heeft geïntensiveerd. Jaargang 7 van Gard Sivik zou de met enige tamtam aangekondigde ‘nieuwe poëzie’ presenteren. In nummer 31, de eerste aflevering van de nieuwe jaargang, veegde Armando de vloer aan met Remco Camperts bundel Dit gebeurde overal, waarvan het titelgedicht nota bene nog in nummer 19 van Gard Sivik was afgedrukt. ‘In de beeldende kunst zijn de stemmen van de verscheurde, klagende kunstenaarszielen al gesmoord in autobanden, lichtbundels, ijskasten, bouten, gasvlammen, spijkers en geluidsgolven. In de literatuur bleef het irritante ach- en weegeroep van het altijd bij voorbaat verslagen leger der gevoeligen aanhouden. In Nederland hebben de Vijftigers daar niets aan veranderd: ze hebben fijn meegedaan met outcastje spelen. [...]’ Deze ‘underdog-conceptie’ zou bij Campert geleid hebben tot ‘jankerig gesnap [...] van en voor mensen met aanpassingsmoeilijkheden’. De derde aflevering van de zevende jaargang van Gard Sivik verscheen onder de titel ‘Een nieuwe datum in de poëzie’. Een grote foto van een verkeersbord ‘einde snelheidsbeperking 50 kilometer’ gaf aan dat Gard Sivik, vroeger zo nauw verbonden met de Vijftigers, definitief die beweging ‘voorbij’ verklaarde. De formulering ‘nieuwe datum’ blijkt wat pretentieus, zeker gezien het feit dat de opgenomen poëzie niet wezenlijk verschilt van die in een aantal eerder verschenen afleveringen. Armando's ‘Karl May-cyclus’ sluit aan bij zijn eerder verschenen citatenreeksen ‘Boksers’ en ‘Fighters’; Buddingh's ‘nieuw realistische’ poëzie is geheel in de geest van het programmatische gedicht ‘Simplicity’ dat hij al veel eerder (nr. 15/16, eind 1959/begin 1960) had gepubliceerd:
men aarzelt te zeggen de tafel
staat in de kamer de tafel
staat naast de stoel op de tafel
ligt vaders pijp moeder zit
in een stoel naast de kachel
en de kinderen spelen
in de tuin met de hond
toch als men daarvan uitging
was het geen slecht begin
Het meest nog in overeenstemming met de bepleite ‘nieuwe sensibiliteit’ die enige relatie onderhoudt met futuristische uitgangspunten is de reeks ‘Televisie’ van Hans Verhagen, waarvan ik hieronder het eerste gedicht citeer:
1.
Zon op het matglas; achter het matglas
de telexen -
één lange langwerpige emotie
Emotie vestigt zich, impuls na impuls,
als een televisiebeeld
(Achter mijn beslagen ramen zinken
noch storen mijn beeld
7 zeeschepen)
| |
[pagina 592]
| |
Emotie! een onderzeeër lanceert
een raket
richting een andere onderzeeër
(Volgende beeld, volgende onderzeeër)
De reeks ‘Teamwork’ van de hand van Sleutelaar en Vaandrager getuigt ook van een eigentijds levensgevoel waarin snelheid een belangrijke rol speelt:
(Europa)
Land. Land. Land.
Een continent,
niet zonder naslagwerken
en concurrentie.
We constateren
en rekenen regelmatig af.
Autoradio: American Forces Network.
Minuten en kilometers
worden gebruikt
om te sturen.
Voornamelijk om te sturen.
‘Een nieuwe datum in de poëzie’ bevat verder een aantal manifestachtige teksten over de nieuwe poëzie. De ‘nieuwe sensibiliteit’ blijkt voor de schrijvers van deze standpuntbepalingen niet dezelfde consequenties te hebben. Voor C. Buddingh' - op grond van de relativerende en bedoeld-humoristische inslag van diens poëzie naar mijn idee een verdwaalde Barbarber-eend in de Gard Sivik-bijt - schuilt het ‘nieuwe’ vooral in de grote mate van ‘democratisering’, waarmee hij bedoelt dat er ‘geen verschil wordt gemaakt tussen “dichterlijke” en “ondichterlijke” elementen, zoals dat tot voor kort - ook door de Vijftigers - nog wél gedaan wordt. Er is niet alleen “veel poetry emotion in de wereld”, maar alles in de wereld heeft hetzelfde recht om “poetry emotion” op te wekken: de liefde (nog altijd), maar ook een blanco kassabon; de geschiedenis, dood en geboorte, maar evenzeer een affiche van “Vince Taylor et ses play-boys” of een Frank Sinatra-film.’ Voor René Gysen is de verandering duidelijk ingrijpender: voor hém is, zoals we aan het begin van dit artikel al hebben gezien, het wereldbeeld wezenlijk veranderd. In de meeste poëzie zou daar echter niets van terug zijn te vinden: ‘In de globale poëtische produktie spelen de wind, de zee, de rozen, de liefde, de dood, de humane gevoelens, een overwegende rol die ze in de hedendaagse werkelijkheid niet hebben. Ze zijn onbelangrijk geworden, en van betekenis veranderd, maar hopen dichters schijnen dat niet te weten.’
Dichters dienen anno 1964 de dagelijkse realiteit een plaats te geven in hun werk; die dagelijkse realiteit heeft in Gysens optiek een sterk dynamisch en simultaan karakter; zelfs het menselijk denken is daardoor beïnvloed: ‘In de moderne fototechniek en de moderne schilderkunst kan niets ons nog verbazen, en voeg daar nog aan toe het ritme van het televisiescherm, waar sterk verschillende beelden met plotselinge sprongen, veranderingen, verdwijningen in de plaats treden van de te voorziene “normale” opeenvolgingen, en ons daaraan wennen, en dit alles met dikwijls onbewuste, maar daarom nog niet onopgemerkte visuele bijprodukten. Gezien met het oog van de camera, vanuit alle hoeken, niet zoals het menselijke oog het normaal registreert. | |
[pagina 593]
| |
De enige buitenstaander die in de kleine kring van ‘nieuwe poëzie-makers’ werd opgenomen, Rob Cassuto, onderschrijft Gysens visie klaarblijkelijk ten volle. Heel zijn verklaring lijkt waar te maken wat Hans Sleutelaar in het al eerder aangeduide vraaggesprek stelde: ‘de notie te leven in een voortdurende overgang van het verleden naar een toekomst’: ‘Het tijdsbeeld is de laatste vijftig jaar steeds sneller gewijzigd. De omringende wereld is niet alleen van aard en aanblik veranderd, tal van begrippen hebben nieuwe inhoud gekregen, ontelbare nieuwe begrippen zijn opgedoken. Als gevolg daarvan vertoont onze gevoeligheid voor prikkels uit die buitenwereld een kwalitatieve verschuiving.
In de uitspraken van Gysen en Cassuto zijn gegevens te vinden voor wie futuristen en Gard Sivik-dichters met elkaar in relatie wil brengen. Vaandrager, die boven een aantal uitspraken en citaten de titel ‘andere kostuums, andere emoties’ plaatste, is in zijn dichterlijke relatie met de werkelijkheid naar mijn idee zakelijker dan Gysen en Cassuto, minder exclusief de lof van de nieuwe dynamiek bezingend. Vaandrager citeerde wat hij in het woordenboek onder het lemma ‘Sensatie’ vond; vooral de laatste twee woorden in de betekenisomschrijving typeren Vaandragers relatie tot de werkelijkheid: ‘Lat. sensatio: (zinnelijke) gewaarwording; levendige gewaarwording door het gevoel, onder hoge spanning; gevoel van beroering door een verrassend of treffend voorval of bericht; verwondering; opzien.’ In Armando's manifest met de niet weinig pretentieuze titel ‘Een internationale primeur’ vinden we geen expliciete verwijzingen naar ‘nieuwe emoties’ als gevolg van technologische ontwikkelingen. Een Marinetti-achtige ontboezeming - ‘de verrukkelijke huiveringwekkende uitwas van de techniek’ - zoals we die bij Cassuto vinden, is verre te zoeken in deze verklaring. Alle werkelijkheidsgegevens worden zonder onderscheid consequent aanvaard: ‘Niet de Realiteit be-moraliseren of interpreteren (ver-kunsten), maar intensiveren. Uitgangspunt: een konsekwent aanvaarden van de Realiteit. Interesse voor een meer autonoom optreden van de Realiteit, al op te merken in de journalistiek, tv-reportages en film. Werkmethode: isoleren, annexeren. Dus: authenticiteit. Niet van de maker, maar van de informatie. De kunstenaar, die geen kunstenaar meer is: een koel, zakelijk oog.
Armando's manifest lijkt mij in zekere zin het scharnier tussen Gard Sivik, waarvan ‘Een nieuwe datum...’ het laatste nummer was, en De Nieuwe Stijl, dat in 1965 in twee afleveringen verscheen. Dit manifest kan zowel betrokken worden op zijn poëzie als op het werk dat Armando in het kader van de ‘Nulgroep’ presenteerde. De nauwe relatie tussen ‘de nieuwe poëzie’ en het werk van een bepaalde groep beeldende kunstenaars wordt ook door de redactie van De Nieuwe Stijl (Armando, Schoonhoven, Sleutelaar, Vaandrager, Verhagen) gelegd: ‘De makers van de Nieuwe Poëzie werken [...] samen met verwante internatio- | |
[pagina 594]
| |
nale stromingen als Nul/Zero en het Nieuw Realisme.’ In de woorden van Kees Fens: ‘Door verbinding met de schilderkunst, met name van de zéro-richting, gaf deze richting in de poëzie zichzelf de allure van internationale avant-garde.’Ga naar eindnoot12. Beeldend kunstenaar J.J. Schoonhoven sluit in het eerste nummer bijna woordelijk aan bij Armando's manifest en geeft tegelijk een toelichting op wat onder ‘intensivering van de Realiteit’ moet worden verstaan: ‘Zero is in de eerste plaats een nieuwe opvatting van de realiteit, waarin de individuele rol van de artiest is beperkt tot het minimum. De zero-kunstenaar kiest slechts, isoleert delen realiteit (materialen zowel als van de realiteit afgeleide ideeën) en toont deze op de meest neutrale manier. Het vermijden van persoonlijke gevoelens is fundamenteel voor zero. Het aanvaarden van de dingen zoals ze zijn en ze niet veranderen om persoonlijke redenen, slechts veranderingen aanbrengen indien noodzakelijk om de realiteit op meer intensieve wijze te laten zien. Wijzigingen slechts als isoleringen en concentratie van delen van de werkelijkheid.’
Die intensivering is zeker aan de orde in de befaamde ‘Agrarische cyclus’ (De Nieuwe Stijl i), waarin Armando met behulp van teksten uit een brochure over landbouwmachines meer dan één stadbewoner voorgoed duidelijk heeft gemaakt dat ook het boerenbestaan beheerst wordt door de dynamiek van de moderne tijd. Het eerste gedicht uit deze cyclus luidt:
HKX 410 harkt, keert en spreidt niet alleen hooi.
ook groenvoedergewassen zoals bijv. lucerne en klaver.
HKX 410: geen tandwielen, snaren en kettingen.
één handbeweging aan de hydrauliekhendel op de trekker.
HKX 410: torsiverende tanden (ca. 100 cm).
totdat het gewas in een luchtig wiers op het land ligt.
HKX 410: er blijft vrijwel niets op het land achter.
Het is verleidelijk op grond van de ‘Agrarische cyclus’ Armando in relatie te brengen met de technische oriëntatie van de futuristen. De selectie die Armando in ongeveer dezelfde tijd als Nul-kunstenaar presenteerde - onder andere stukken scheepswand, olievaten, autobanden - lijkt die benadering te ondersteunen, evenals Armando's verklaring in een gesprek met Vinkenoog: ‘Wat zijn de dingen, die ik mooi vind, als ik op straat loop? Graafmachines, spoorwegemplacementen, kazernes, startbanen met grote cijfers.’Ga naar eindnoot13. Dat Armando's interesse voor de werkelijkheid niet éénzijdig bepaald wordt door die elementen die wij typisch ‘eigentijds’ of ‘dynamisch’ zouden kunnen noemen, blijkt uit wat hij later in het vraaggesprek naar voren bracht: ‘De mooiste happening is toch wel, als het stoplicht op rood gaat bij een kruispunt, en alle auto's stil staan. Dan moet je eigenlijk de tekst hebben, die dan gesproken wordt, dat is het mooiste moment. Of twee mensen, die elkaar tegenkomen, en iets zeggen. Een oud mokkel, dat zit te vertellen hoe ze haar eten heeft klaargemaakt, opeens denk je: Jezus, wat goed.’ Bovendien is de Agrarische cyclus het enige gedicht van Armando waarin iets van een ‘dynamische’ visie naar voren komt. Voor het overige bestaat Armando's ‘nieuwe poëzie’ uit citaten, opgetekend in de trein, uit de mond van het hierboven genoemde ‘oud mokkel’, uit de geschriften van Karl May. De volgende cyclus illustrere het procédé; de drie teksten verschenen op drie afzonderlijke pagina's.
cyclus liefde
ga je lekker mee, schat?
hoor 'es.
| |
[pagina 595]
| |
een frans nummertje? of wil je foto's kijken?
leg er een joetje bij, dan gaan ik nakend.
Armando's ‘koel, zakelijk oog’ laat zich bij de selectie niet leiden door de futuristische exaltatie over wat de moderne techniek vermag. Zijn keuze uit de werkelijkheidsgegevens is - ondanks allerlei beperkingen die in dit kader niet ter zake doen - ruimer te noemen. Ik meen dat hierbij juist Armando's relatie met Nul, Zero en Nieuwe Realisten een rol heeft gespeeld. Op een andere belangrijke invloedsfactor heeft Armando zelf gewezen: de journalistieke praktijk van de Haagse Post, aan welk blad zowel Armando, Sleutelaar als Verhagen verbonden zijn geweest. ‘Daaruit is mede ontstaan die objectiviteit, die gereserveerdheid en koelheid van de Nul-beweging...’Ga naar eindnoot14. Het proces van verzakelijking leidde bij Vaandrager tot poëzie die grotendeels uit citaten bestaat. De poëzie waarin nog het meest het ‘dynamische’ idioom is terug te vinden, is die van Hans Verhagen, die in een cyclus ‘de moderne mens in bedrijf’ laat zien.
I
Achter elke draaideur wordt gewoekerd met energie.
In elk spanningsveld liggen wel
gelijkgerichte telefoondraden.
De moderne mens, een kwestie van coördinatie.
De ontpoëtisering krijgt in De Nieuwe Stijl ook gestalte in de vele citaten uit reacties die eerderverschenen werk van de dichters heeft opgeroepen, in een vraaggesprek met een bokser, de liefdesbrieven die Vaandrager bijeenzocht. Trait d'union met een andere loot aan de stam der Nieuwe Realisten, de Barbarber-groep, is C. Buddingh’, wiens poëzie mijns inziens weinig heeft uit te staan met ‘het nieuwe wereldbeeld’, maar wiens readymade ‘dordrecht, 23 november 1963’ in ieder geval een duidelijk voorbeeld is van de ‘informatieve poëzie’ die Gard Sivik beloofde te geven.
Aan het slot van dit artikel meen ik te mogen stellen dat in de poëzie van Gard Sivik en De Nieuwe Stijl zeker enige verwantschap met het werk van althans een aantal futuristen valt te signaleren, maar dat geldt niet voor alle dichters en zij is ook in zeer wisselende mate aanwezig. Die verwantschap betreft dan de oriëntatie op het dynamische, het technologische, het eigentijdse; een gerichtheid die ook in theoretische bijdragen tot uitdrukking komt. Als we voorbijzien aan noviteiten op vormtechnisch gebied die niet exclusief futuristisch zijn en die via de Vijftigers gemeengoed zijn geworden in de Nederlandse poëzie, dan kan worden gesteld dat juist op formeel gebied weinig futuristisch is te ontdekken in de poëzie van Armando c.s. In Gard Sivik en De Nieuwe Stijl vinden we - de teksten van Jan Molitor ter zijde gelaten - niets dat naar bijvoorbeeld Chlebnikovs taalexperimenten zou kunnen verwijzen. Het belang dat juist een aantal Russen toekent aan een autonome literaire taal die door vormeigenschappen verschilt van de in het sociale verkeer gangbare, is geen punt van overeenkomst. Van Marinetti's revolutionaire ‘woorden in vrijheid’ is in de ‘Nieuwe Poëzie’ hooguit de betekenis van het wit van de pagina terug te vinden. In Vaandragers poëzie laat zich de verdergaande versobering bij het toepassen van literaire middelen goed volgen. Het ready madeprocédé dat we bij hem en anderen vinden is onder meer een uiting van het afzien van typisch literaire middelen. Voor de ‘makers’ van de ‘totale poëzie’ is juist de gebruikstaal uitgangspunt. Het maatschappelijk engagement, ‘rechts’ en ‘links’ (voor zover die termen in dit verband gebruikt kunnen worden), zoals dat aanwezig was bij zowel Italiaanse als Russische futuristen, ontbreekt bij de makers van de hier besproken poëzie. Juist mét het opdringen van de poëzie waarin ‘de nieuwe sensibiliteit’ tot uit- | |
[pagina 596]
| |
drukking komt, verdwijnt dit sociale aspect uit de kolommen van Gard Sivik. De futuristen meenden met hun kunst bij te dragen tot het opbouwen van een nieuwe wereld; voor de dichters van de ‘Nieuwe Poëzie’ wàs die wereld er al. In een terugblik op ‘de beweging van zestig’ doelde Armando op dit verschil in oriëntatie: ‘Als ik er als oudere heer op terugkijk: een wanhopige poging om de consumptie-maatschappij te bejahen. Een grootsteedse hardheid streefden we na (zo van: laat alles maar op je afkomen), amoreel: alles is goed; een muur opbouwen, geen walging tonen.’Ga naar eindnoot15. De ‘Nieuwe Poëzie’ en het futurisme: ‘Oude principes in een nieuwe bustehouder’? Er is veeleer sprake van gedeeltelijk verwante principes in een nieuw maatkostuum. |
|