lens van de hoofdpersoon worden heel nauwkeurig getoond. Dit gebeurt door een verteller die vertelt vanuit het perspectief van Lobysjev en diens gedachten dikwijls weergeeft via een innerlijke monoloog. Hierdoor ‘voelt de lezer mee’ met Lobysjev. Er is echter ook een duidelijke ondertoon van ironie. Die komt onder meer naar voren wanneer de verteller zelf optreedt in het verhaal, afstand neemt van zijn held en rechtstreeks verwijst naar de laatste zin van het verhaal waarin Lobysjev tot inzicht komt. Ook een ander literair procédé heeft een ironisch effect, namelijk de introductie van de Odyssee. Dit suggereert onvermijdelijk een parallel tussen de zwerftochten van Odysseus en de beproevingen van Lobysjev tijdens zijn bezoek aan de bioscoop.
Het verhaal is zorgvuldig uitgewerkt. Elementen van licht en donker (de zonnige Nevski Prospekt, de donkere ingang van de bioscoop, het licht in de foyer en tijdens de pauze de donkere zaal wanneer de film draait) zijn op een subtiele manier verweven met de wisselende gevoelens van de hoofdpersoon en met het morele conflict dat ter sprake wordt gebracht. Ook stilistisch is Bitov heel precies. Het ingewikkelde taalgebruik van de psychologische analyse wordt afgewisseld met lapidaire ironische opmerkingen en stukken innerlijke monoloog waarin een vleugje spreektaal doorklinkt.
Ernst en ironie gaan vaak samen bij Bitov. We vinden dit bij voorbeeld ook in de novelle ‘De reis naar een jeugdvriend’. De ik-verteller, een journalist, heeft de opdracht gekregen te schrijven over een positieve held. Hij besluit zijn jeugdvriend Genrich te nemen, een beroemd vulkaanonderzoeker, die van jongs af aan al staaltjes van durf en uithoudingsvermogen heeft getoond. De journalist, die zijn vriend altijd bewonderd had, begint hem nu in een ander licht te zien. Bij de hernieuwde confrontatie beseft hij dat Genrichs moed voortvloeit uit onzekerheid over zichzelf: hij moet zich voortdurend bewijzen, ook al gebeurt dit door heldendaden waar niemand iets aan heeft.
De ironie heeft hier een dubbele bodem. De obsessie van de vriend wordt ironiserend beschreven, maar er is tevens ironie ten aanzien van de positieve held als obligaat model van het socialistisch realisme. Dit komt ook al naar voren in de opzet van het verhaal: een journalist die de ‘opdracht’ krijgt over een positieve held te schrijven, dit ook doet, maar tegelijkertijd meer doet: de psychologie van deze held ontrafelen en daarmee de positieve held ontmaskeren. Bitovs eigen schrijverschap in een notedop.
Een uitgebreid oeuvre heeft Bitov niet op zijn naam staan. Er zijn in de loop der jaren wel enkele verhalen- en novellenbundels verschenen, maar vaak overlappen deze elkaar: eerder gepubliceerd werk wordt in latere bundels nogmaals opgenomen. In één geval zijn vijf novellen samengevoegd tot een roman. Omdat in sommige gevallen de held alleen met ‘hij’ wordt aangeduid, wordt de suggestie gewekt dat door de hele roman heen dezelfde persoon optreedt.
Bitovs belangrijkste werk, de roman Het Poesjkinhuis verscheen aanvankelijk ook als een serie min of meer losstaande novellen. Deze werden in 1976 gepubliceerd onder de titel De jonge Odojevtsev, romanheld, met elkaar ongeveer een vierde deel van de uiteindelijke versie van de roman die twee jaar later in het Westen verscheen (het manuscript bleek daar al in 1972 te zijn gearriveerd, maar publikatie ervan werd opgehouden in afwachting van een mogelijk gunstige beslissing van de Sovjetautoriteiten de roman in de Sovjetunie uit te geven).
Het Poesjkinhuis is geen gemakkelijk boek. Er zijn talloze literaire toespelingen, vooral op de Russische negentiende-eeuwse literatuur (Poesjkin, Lermontov, Dostojevksi, Toergenjev, Sologoeb) en terloopse verwijzingen, vaak tussen de regels, naar aspecten van de Sovjetwerkelijkheid, onder andere de strafkampen. Bitovs neiging de innerlijke monoloog te verbinden met het ironische commen-