De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||
R. Overeem
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||
of fallacies,Ga naar voetnoot4. en die van Schopenhauer, welke later tot stand kwam; kennelijk heeft Schopenhauer geen kennis genomen van het werk van Bentham. Bentham deelt de drogredenen in vier categorieën in:
Hij heeft vooral het oog op parlementaire debatten. Zijn utilistisch uitgangspunt is simpel. Nut is richtsnoer voor overheidsbeleid: de overheid moet het geluk van betrokken partijen als criterium hanteren; welnu, argumenten die niet betrekking hebben op voor- of nadelen van een wetsvoorstel zijn niet valide. Schopenhauer heeft slechts een vage indeling gemaakt: in het totaal onderscheidt hij achtendertig aparte kunstgrepen, die op sommige punten het overzicht van Bentham completeren. Schopenhauer beschouwt het als de taak van de wetenschappelijke dialectiek de kunstgrepen der onredelijkheid in kaart te brengen en te analyseren. De overzichten van Bentham en Schopenhauer bevatten redeneringen die men zelden tegenkomt, maar ook argumentaties waarvan het in het politieke discours wemelt. De kwestie óf we deze redeneringen aanvaarden of niet is mijns inziens niet op voorhand te beslissen, daarover moet een discussie plaatsvinden, tengevolge waarvan al of geen consensus kan groeien. Pas als een (gekwalificeerde) meerderheid een bepaalde redenering afwijst is het zinvol deze als drogreden te kwalificeren. Op dit moment ontbreekt consensus op belangrijke punten.Ga naar voetnoot5. Zolang de discussie nog in gang is levert een voorbarige kwalificatie wellicht een retorische kunstgreep op. Dit ter inleiding van een selectie uit de lijsten van Bentham en Schopenhauer. Hier volgen ze:
Hoeveel voorbeelden moeten worden gegeven om de stelling te kunnen handhaven dat een bepaalde drogreden veel voorkomt? Dat is helaas arbitrair. Verder is de status van sommige hierboven als drogreden gekwalificeerde redeneringen niet onomstreden: zo is verdedigbaar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||
dat de redenering ‘wie uwer is zonder zonde’ een toepassing vormt van het rechtvaardigheidsbeginsel (men moet gelijke gevallen gelijk behandelen: wie een norm toepast op een ander zonder deze zelf in acht te nemen, handelt in strijd met dit rechtvaardigheidsbeginsel). Men dient hier dus met de nodige omzichtigheid te werk te gaan. Hier volgen de voorbeelden (cursiveringen zijn van mij).
1. Erweiterung. A. In NRC-Handelsblad van 3-9-1982 citeert K.L. Poll Yvonne van Baarle, auteur van een wbs-document getiteld De kunst van het socialisme: ‘Hoe weinig wij bij gebrek aan systematisch beleid en onderzoek ook weten van het maatschappelijk effect van kunst op het gedrag van mensen, het is vooralsnog zeer aannemelijk dat dit effect te beïnvloeden is en dienstbaar kan zijn aan de verwezenlijking van socialistische denkbeelden.’ Poll reageert op deze stelling door te wijzen op wisselingen in het politiek regime en schuift haar dan in de schoenen: ‘Of is het haar bedoeling om de vier jaar alle staatskunstenaars te vervangen door andere?’ B. In de NRC van 21-9-1982 worden Mevrouw Lambers, staatssecretaris van milieuhygiëne, de volgende woorden toegeschreven: ‘vno en ncw zeggen niet dat ze geen milieubeleid meer willen, maar als je sommige van hun ideeën volgt, komt het daar wel op neer. Alsje hun redenering doorvoert zou je bij wijze van spreken ook de loonkosten kunnen drukken door ze af te schaffen en dus de slavernij weer in te voeren.’ C. In de discussie rond de bezuiniging op personeelskosten van het Concertgebouworkest reageren de auteurs van het omstreden rapport, Van den Berg en Smit, op de uitspraak van Antal Dorati dat het Concertgebouw van God is. In hun pleidooi om de kwestie in termen van effectiviteit te benaderen verweren de auteurs zich als volgt: ‘Als de kunst werkelijk van God is ligt het voor de hand dat hij de kunst ook financiert.’ (NRC 8-10-1982).
2. De man spelen in plaats van de bal of ad hominem-argumentatie: men tracht de persoon van de tegenstander in diskrediet te brengen (bij voorbeeld door aan zijn oorlogsverleden te herinneren), zonder zijn argumenten te weerleggen. A. J.L. Heldring, NRC 20-8-1982, becommentarieert de oprichting van een progressieve denkgroep (Glastra van Loon, Peper, Goudzwaard en anderen). De groep wil zichzelf Fabiangroep noemen naar de Engelse Fabian Society. Heldring stelt nu: ‘Toch is het voorbeeld niet zo gelukkig, want de Fabians waren merendeels een stelletje humorloze, preutse lieden.’ Hoe weet Heldring dat? Welnu, hij baseert dat blijkbaar op een uitspraak van Beatrice Webb: ‘Wij hadden tijd noch energie om naar muziek te luisteren, naar de schouwburg te gaan of musea te bezoeken.’ B. J.F.P. Dijkhuis in de NRC van 29-11-1982 verwijt H. van Galen Last de hantering van ad hominem-argumentatie: Van Galen Last had gesteld dat Popper in bepaalde kringen een goeroe is en de opsomming ‘Popper, Russell & Co’ gehanteerd. Overigens besluit Dijkhuis met de herhaling van Poppers omstreden stelling dat ideeënstelsels van fantasten als Hegel in de wereld al genoeg onheil hebben aangericht (mijns inziens een cirkelredenering, zie hieronder no. 4). C. In een begin oktober 1982 geplaatst hoofdartikel naar aanleiding van het zogenaamde Christen-democratisch Beraad wordt opgemerkt: ‘De bijdrage aan de discussie van de vroegere arp- en cda-fractieleider mr. W. Aantjes, de man die wegens herhaalde misleiding van zijn partij en zijn kiezers de politiek moest verlaten, geeft haar (de nieuwe organisatievorm) wel een speciale smaak.’ Hier wordt naar mijn mening ten onrechte niet ingegaan op de inhoud van de bijdrage van Aantjes. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||
3. Wie uwer is zonder zonde? Deze vlag dekt een gevarieerde lading. Hoofdkenmerk is dat gedragingen of uitspraken van een persoon of instituut die zich in het nabije of verre verleden hebben afgespeeld op consistentie worden getoetst. Deze toetsing gaat vaak voorbij aan het feit dat mensen van mening en/of rol kunnen veranderen. Voorts gaat het volgens mij te ver indien de eis van consistentie wordt gesteld aan gedragingen van leden van een groep: men mag mijns inziens niet een cda-lid confronteren met een uitspraak van een ander cda-lid, zeker niet indien tussen beide uitspraken veel tijd is verstreken. A. In de NRC van 1-11-1982 interviewt Sytze van der Zee de Surinaamse premier Neijhorst. Van der Zee merkt op dat Nederland geschokt was toen eerder in 1982 een van de deelnemers aan een mislukte staatsgreep zonder vorm van proces werd doodgeschoten: ‘Drs. Neijhorst: “Eén man is doodgeschoten, in Indonesië waren het honderdduizenden” (lacht hartelijk). Daarop mengt De Bie, Surinaams voorlichtingsambtenaar, zich in het gesprek: “Ik word werkelijk doodziek van dit soort argumenten. Kijk eens naar de treinkaping in Nederland, wat toen is gebeurd [...]” Drs. Neijhorst: “ook in minder ernstige gevallen, zijn er in Nederland doden gevallen. Zoals in de jaren '60, toen de arbeiders in Amsterdam in opstand kwamen. Bij de acties van de krakers zijn eveneens mensen gedood, laatst weer één.”’ Opmerkelijk is dat de argumentatie van drs. Neijhorst niet aangevallen wordt. B. In een artikel van 29-10-1982 wijst B. Knapen op inconsistentie in het gedrag van Kohl. De nieuwe Bondskanselier verlaagt de defensieuitgaven, aanvaardt een maximale schuldenlast en verhoogt de belastingen. Knapen: ‘Wie al deze constateringen een halfjaar geleden aan de oppositieleider Helmut Kohl had voorgehouden zou stellig hebben moeten rekenen op een vinger naar het hoofd-gebaar.’ Knapen ziet naar mijn mening over het hoofd dat rolwisseling tot verandering van standpunt kan leiden. C. Het hoofdcommentaar in de NRC van 13-11-1982 herinnert de huidige ministers Rietkerk en Lubbers aan hun twee jaar geleden ingediende motie waarin zij schrijven een korting op de salarissen niet aanvaardbaar te vinden. Hier geldt hetzelfde bezwaar als tegen het verwijt van inconsistentie dat Knapen maakt aan het adres van Kohl. Bovendien liggen hier de tijdstippen van toetsing verder uit elkaar. D. J.M. Bik herinnert Lubbers in een artikel van 6-11-1982 naar aanleiding van de ministeriële verhuizingen in het nieuwe kabinet aan een uitspraak uit november 1977: ‘Het is niet goed voor een scheidende minister van economische zaken die zozeer en zolang in het hart van de sociaal-economische driehoek werkzaam en herkenbaar is geweest, nu een geheel andere post (Ontwikkelingssamenwerking) in het kabinet te vervullen.’ Bik meent dat Lubbers' uitspraak in combinatie met de verhuizingen van cda-minister de lachspieren in beweging brengt. Dat is mogelijk, maar de oorzaak van de lachstuip ligt in de sfeer van de drogredenen. No laughing matter?! E. De Gaay Fortman uitte zijn verontwaardiging over Nijpels' uitspraak dat informateur Scholten zijn benoeming tot vice-president van de Raad van State aan de vvd te danken zou hebben. De informateur draagt evenwel een onafhankelijk gewaad en er was geen reden voor de vvd om nu hoge verwachtingen van Scholten te koesteren (NRC 6-10-1982). Nijpels verdedigt zich als volgt: ‘In de eerste plaats heb ik dat nooit gezegd, maar bovendien heeft De Gaay Fortman zelf bij zijn toetreding tot het kabinet-Den Uyl in 1973 zijn recht op het maken van dit soort opmerkingen verspeeld: hij week toen af van de lijn van zijn partij [...] en bracht door zijn ingaan op de “inbraak”-pogingen van informateur Burger het staatshoofd in grote verlegenheid.’ Nijpels doet hier kennelijk een beroep op inconsistentie hoewel het gedrag van 1973 van De Gaay Fortman niet overeenstemt met de verwijten die De Gaay Fortman Nijpels nu | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||
maakt. Bovendien: hoewel hij ontkent zo iets gezegd te hebben, vindt hij een tegenargumentatie toch de moeite waard. In de retoriek noemen we dit een zogenaamde dubbele verdediging. Een teken van zwakte.
4. Petitio principii ofwel cirkelredenering. Vrouwen, zei Fay Weldon onlangs in een interview, zijn altijd het slachtoffer. Op de vraag waarom, antwoordde ze: ‘Omdat ze het zijn.’ De cirkelredenering komt in deze zuivere vorm niet veel voor. Zelfs een kind raakt geirriteerd als op de vraag naar het waarom het antwoord ‘daarom’ volgt. Bentham heeft de cirkelredenering ondergebracht in de categorie drogredenen van de verwarring (op zichzelf een niet gelukkige categorie: ook andere categorieën drogredenen leiden tot verwarring). Schopenhauer brengt de dubieuze kwalificatie bij de cirkelredeneringen onder. Er is ook verwantschap met uitspraken van een autoriteit zonder motivering gedaan. A. In de NRC van 6-11-1982 interviewt Marc Chavannes Nijpels. Chavannes vraagt of Nijpels zich kan voorstellen dat de natuurliefhebbers zich zorgen maken over de verhuizing van Natuurbehoud naar de heren Braks en Ploeg. Nijpels antwoordt: ‘Ik heb er wel begrip voor dat men twijfelt over die verhuizing, maar ik denk dat wij op het gebied van het milieubeheer nog heel wat kunnen leren van boeren. Dat de heer Ploeg niet speciaal verstand van bomen heeft, zegt mij weinig. Ik ben er van overtuigd dat Ploeg zijn staatssecretariaat uitstekend zal beheren, anders zat hij daar niet.’ B. In een hoofdcommentaar in de NRC van 14-9-1982 werd de kwestie van de inbeslagneming van filmmateriaal van het nos-journaal voor opsporingsdoeleinden aan de orde gesteld. De betrokken rechter-commissaris had verklaard dit geen principiële zaak te vinden. NRC: ‘Inbeslagneming bij een nieuwsorgaan is steeds een principiële zaak. Ook al betreft het reeds openbaar gemaakt materiaal.’ Waarom het hier ‘steeds’ een principiële zaak betreft, wordt naar mijn mening niet voldoende onderbouwd met een beroep op het (mogelijke) gevolg dat deze gang van zaken een verkillende werking heeft op de vrije berichtgeving.
5. Vals dilemma A. In de onder i.C genoemde bijdrage stellen Van den Berg en Smit dat er geen andere maatstaf voor de beoordeling van het door de overheid gesubsidieerde kunstleven is dan een inhoudelijke. Dan volgt hun dilemma: ‘Elke andere maatstaf is of een fopspeen of betutteling.’ Mijns inziens is dit een vals dilemma. Het is denkbaar dan andere maatstaven dan inhoudelijke (bij voorbeeld formele, zoals het gelijk behandelen van gelijke gevallen) bestaan of bestaanrecht hebben (krijgen). B. In oktober 1982 beschreef Ben Knapen in de NRC het dilemma van fdp-leider Genscher: ‘Of hij treedt af, of hij voert zijn partij naar een verpletterende nederlaag in 1983.’ Knapen doet het voorkomen alsof de mogelijkheid van een consolidatie ondenkbaar is. Maar ja, het gaat hier om prognoses.
6. Drogredenen van de causaliteit. Redeneringen die een causaal verband suggereren dat ontbreekt, dan wel één oorzaak aanwijzen, terwijl waarschijnlijk méér oorzaken aanwezig zijn, komen veelvuldig voor. De drogreden van de extrapolatie berust op de veronderstelling dat de bestaande situatie zal voortduren. In de kernwapendiscussie wordt bij voorbeeld naar voren gebracht dat tot nu toe de kernwapenwedloop zonder gewapende conflicten heeft plaats gevonden. Waarom zou dat ook niet zo zijn in de toekomst? A. Post hoc, ergo propter hoc. Het komt voor dat het enkel en alleen stellen van opeenvolging van gebeurtenissen in tijd suggereert dat er causaal verband is. Dit is bij voorbeeld het geval met de in de NRC van 15-11-1982 opgenomen mededeling uit de Sunday Telegraph: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Andrej Kirilenko, lid van de Russische Politburo en tot enkele maanden geleden de grootste kanshebber voor de opvolging van partijleider Brezjnev, is in ongenade gevallen nadat zijn zoon naar het Westen was gevlucht.’ B. In de NRC van 18-8-1982 werd medegedeeld dat in Amsterdam vormen van rassendiscriminatie ook buiten bureau-uren bij alle districtsbureaus kunnen worden aangegeven: ‘Het feit dat Valkens (hoofdcommissaris) ordonnantie volgt op klachten van Amsterdammers, dat zij bij de politie geen gehoor kregen bij het klagen over recentelijk in de hoofdstad verspreide anti-semitische pamfletten, wekt helaas de indruk dat [...]’ C. In de NRC van 28-10-1982 attaqueert Prof. van Witsen de advertentiecampagne van de Bovag/Rai ‘Over vervoer wordt heel verschillend gedacht’. Van Witsen stelt: ‘Met nog meer wegen wordt de complete vernieling van het stedelijk leven naderbij gebracht.’ En: ‘dank zij de auto duurt het nu veel langer om Amsterdam binnen te komen.’ Voorts: ‘het is een feit dat meer wegen betekent dat men over nog grotere afstand gaat forensen.’ Het bezwaar tegen deze redeneringen is dat monocausale verbanden worden gesuggereerd. Op andere punten deel ik overigens de kritiek van Van Witsen op het verzwijgen van feiten door de Bovag/Rai (met name het niet betrekken van immateriële aspecten van vervoersvraagstukken in de discussie).
7. Inductie op grond van één of enkele gevallen. (Na afloop van de wielerwedstrijd Parijs-Brussel stelde Rudy Pevenage, in de sprint door de Nederlander Hanegraaff geklopt, dat de Nederlander beloofd had hem de zege te gunnen: ‘Van nu af aan kan ik geen enkele Nederlander meer vertrouwen,’ jammerde Pevenage. A. In het artikel van Poll in de NRC van 3-9-1982, wordt gewezen op de telkens terugkerende neiging van politici om kunst dienstbaar te maken aan politieke opvattingen ‘[...]. Vooral socialisten zijn gevoelig voor de verleiding kunst te zien als politiek.’ Per saldo noemt Poll acht socialisten die zich in die richting hebben uitgelaten, allemaal culturele kopstukken van de pvda. Is daarmee de geponeerde stelling van een algemene(re) strekking voldoende onderbouwd? Van hoeveel zwanen moet ik de ‘witheid’ hebben vastgesteld om de uitspraak ‘alle zwanen zijn wit’ te mogen doen? Streng methodologisch mag ik dat nooit! Er kan altijd een zwarte zwaan verschijnen. Correct is alleen: ‘de tot nu toe waargenomen zwanen zijn wit.’ B. Nauw verwant met de dubieuze inductie op basis van één geval is het onderbouwen of illustreren van een regel aan de hand van één voorbeeld. In de NRC van 6-10-1982 wordt Witteveen geciteerd. Witteveen schreef dat betrekkelijk kleine ontwikkelingen grote internationale gevolgen kunnen hebben door de verwevenheid van de financiële wereld: ‘de ondergang van een kleine bank in de vs en van een makelaar in staatsleningen tonen aan dat dit soort ogenschijnlijk onbelangrijke ontwikkelingen onder de huidige omstandigheden de winstgevendheid van zelfs een grote bank kunnen aantasten.’ Me dunkt, dat met dit voorbeeld een bank-dominotheorie onvoldoende is onderbouwd.
8. Het kiezen van kwalificaties met gunstige of ongunstige bijbetekenis dan wel het trekken van een dubieuze vergelijking. A. De onderwijsbonden (abop, kov) karakteriseerden het beleid van minister Deetman als ‘schaamteloos, ronduit verbijsterend en abominabel’ (NRC 6-10-1982). De kwestie van de kwalificatie van een handeling of een voorwerp is overigens een van de ingewikkeldste problemen van de samenleving. Zo kwalificeert Reagan de Amerikaanse vredesbeweging als volgt: ‘niet geïnspireerd door eerlijke oprechte mensen die vrede willen, maar door enkelen die Amerika willen verzwakken.’ Zij zouden zich aan manipulatie schuldig maken (NRC 6-10-1982). Nog een voorbeeld: ‘In Iran wordt niet gefolterd, wél geslagen,’ aldus | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||
de Iraanse overheid (NRC 5-11-1982). B. Ook de dubieuze vergelijking trekt de aandacht. Naar aanleiding van gebeurtenissen in september 1982 in twee Palestijnse kampen trok Brezjnev een vergelijking met de volkerenmoord op de joden van Nazi-Duitsland (NRC 21-9-1982). C. Het gebruik van metaforen is het zout in de pap van de dichter. In de ‘politiek’ kunnen nog wel eens vraagtekens op zijn plaats zijn. Bij het bezoek van koningin Beatrix aan Engeland werd geponeerd: ‘Haar rose publieke glimlach is van was en even stijf als een Hollandse tulp’ (NRC 17-11-1982). Maar ook meer ambtelijk (wollig) taalgebruik creëert eerder verwarring dan duidelijkheid: ‘Ook bestuurlijk gezien is er aanleiding protestverschijnselen niet met wortel en tak uit te roeien. Ondanks alle wildgroei van de takken zijn de wortels nog maar al te vaak terug te voeren op een werkelijke nood’ (NRC 26-10-1982). | |||||||||||||||||||||||||
SlotHet bovenstaande vormt een uitnodiging om het debat over de opstelling van een drogredenencatalogus te heropenen. Ik geef toe, niet alle voorbeelden zijn even gelukkig en er is uiteraard niet altijd recht gedaan aan de context. De argumentatieleer heeft ten onrechte een leven geleid ter zijde van de publieke discussie. Waar komt argumentatieleer op neer? Argumentatie is een middel - anders dan deductie in formeel-logische zin - om instemming van het publiek met de uitgangspunten van de spreker/schrijver over te brengen naar de conclusie. Daartoe staan velerlei vormen ter beschikking (vooral quasi-logische argumenten, argumenten die op de structuur van de werkelijkheid gebaseerd zijn en argumenten die de stuctuur van de werkelijkheid grondvesten; dit is althans de indeling van de Belg Perelman in zijn Traité de l'argumentation. Het is de moeite waard om na te gaan of het mogelijk is bepaalde argumenten uit de discussie te weren. Verdedigbaar is dat het opsporen of weren van drogredenen een voorwaarde vormt voor rationele besluitvorming. |
|