‘held’ van het verhaal is een zaadcel, op weg naar het wellicht niet eens aanwezige begeerde doel, het ovum. Door de bizarre koppeling van een verhaalstructuur die veelal gereserveerd blijft voor ethisch en moreel hoogmikkende helden aan een onbeduidende zaadcel, bereikt Barth een aantal effecten: men wordt gedwongen de literaire vorm van de zoektocht te zien als wat hij is: niets anders dan een geraffineerd structuurtje dat hogere betekenissen suggereert. Ook de identificatie van held met sperma dwingt tot een komisch en kosmisch perspectief op de menselijke eigenwaan.
Illustreren de eerste twee ‘verhalen’ de wijze waarop Barth met literaire conventies speelt, het titelverhaal ‘Lost in the Funhouse’ levert de beste illustratie van Barths ideeën. We ontmoeten een adolescent genaamd Ambrose, die op een dagje naar het Amerikaanse Zandvoort verdwaald raakt in een ‘funhouse’, een doolhof van spiegels. Vanaf het moment dat hij in de auto stapt horen we Ambrose zichzelf becommentariëren in de derde persoon, alsof hij een verhaal over zichzelf aan het schrijven is, in plaats van gewoon gezellig mee te doen. Hij weet duidelijk dat hij een personage in het verhaal is. Zo herhaalt hij bij zichzelf hoe hij een meisje zal uitnodigen met hem door het ‘funhouse’ te lopen en overweegt tenslotte dat geen enkel personage in een verhaal zo'n lange speech zou houden om zoiets simpels te vragen. Eenmaal in het ‘funhouse’ verdwaalt hij in de wirwar van spiegelbeelden. Hij zal de rest van zijn leven hier moeten slijten. Wanhopig begint hij verhalen voor en over zichzelf te bedenken om zijn gevangenschap duidelijk te maken: hoe zijn leven ook had kunnen verlopen, of door het bedenken van verklaringen waarom hij in het ‘funhouse’ gevangen zit. ‘Something has gone wrong; his vaccination didn't take; at the Boy-Scout initiation campfire he only pretended to be deeply moved, as he pretends to this day that it is not so bad after all in the funhouse, and that he has a little limp [zoals Oedipus]... He envisions a truly astonishing funhouse, incredibly complex yet utterly controlled from a great central switchboard like the console of a pipe organ... He wishes he had never entered the funhouse. But he has. Then he wishes he were dead. But he is not. Therefore he will construct funhouses for others and be their secret operator - though he would rather be among the lovers for whom funhouses are designed.’
Het zal weinig toelichting behoeven dat de beslissing van Ambrose in het ‘funhouse’ een metafoor is voor de fictie die Barth schrijft: opgesloten in een spiegelend labyrint van taal en fictie, een semiotisch universum, is het maken van ‘funhouses’ voor anderen de meest constructieve keus.
Zelf-reflexiviteit is echter niet een eigenschap die we alleen bij Barth vinden. Ronald Sukenick publiceerde The Death of the Novel and Other Stories (1969), en zoals uit de besprekingen die volgen zal blijken, hebben Hawkes, Pynchon en anderen hun eigen manier om taal of het schrijven zelf tot onderwerp van hun fictie te maken.
Ook Barthelme schrijft over fictie, al mist zijn werk het claustrofobische van Barth. Zijn vertellingen zijn losser - ‘fragments are the only form I trust’ - en minder abstract. Als ze met de literaire traditie spelen doen ze dit minder nadrukkelijk. Zo vinden we in ‘The Glass Mountain’ - een van zijn sprookjes - een glazen berg midden in Manhattan, en een nijvere alpinist die het gevaarte bestijgt. In de loop van de honderd korte fragmenten waaruit het verhaal bestaat bereikt bij zijn doel: ‘the beautiful enchanted symbol’ op de top:
‘97. I approached the symbol, with its layers of meaning, but when I touched it, it changed into a beautiful princess.
98. I threw the beautiful princess headfirst down the mountain...’
De parodie op de Amerikaanse levenswijze en haar fantasiewereld lijkt duidelijk. Maar ook hier hebben we een verwijzing naar de literatuurgeschiedenis. Het symbool is zelf een