| |
| |
| |
Huub Beurskens
De fiets
Het regende en al op zeer lage leeftijd moet je onderkennen dat zelfs de meest levenloze zaken in staat zijn je doen en laten te beïnvloeden, zelfs radicaal te dirigeren. Geen wonder dat je jezelf af en toe onontwarbaar vindt met een gebeurtenis. Nee, het regende nog niet. In bepaalde ogenblikken kun je dan ook niets anders dan je volledig overleveren aan je zesjarigheid, waardoor die ogenblikken temeer onvergeetbaar worden, zoals zal moeten blijken. De zon scheen, maar er was zo'n lucht dat het daaruit ieder moment en zelfs terwijl de zon nog scheen in die zomer kon gaan regenen. Er was veel groen en dat maakte zich allemaal al donkerder en zwaarder voor de buien. Ik had me wel erg ver van huis gewaagd. Met mijn kleine zwartgelakte doortrapper stond ik boven op een helling. De weg daalde van daar een buurtschap in, wrong zich eerst tussen twee lage huizen met nog lagere stallen en wat hokken, om dan scherp naar links te draaien en voorlopig uit het zicht te verdwijnen, tussen enkele andere woningen waarvan ik van bovenaf de daken tussen de boomkruinen zag. De weg volgde daar de meanderende loop stroomopwaarts van een beek waarin de rivieraal vaak ver landinwaarts zwom, dat wist ik. Dus verdwaald was ik niet. Overal was er groen, van grassen, van bomen en struiken en de weg bood me een suizende vaart aan en ik stond er bovenaan met mijn fiets en wist dat ik me naar beneden zou laten gaan, alleen nog niet wanneer: Nu! De trappers draaiden en mijn blote knieën gingen op en neer. Ik voelde een eerste grote regendruppel boven een oog. Ik hoefde geen enkele kracht meer op de pedalen te zetten, integendeel, de pedalen hielden nu mijn benen in de weer, van mij waren die benen toen niet meer, niet op letten, niet op letten op die benen, die blote knieën gaan vanzelf wel en regelmatig, wat gaan die onwaarschijnlijk regelmatig op en neer, ja, want als ik daar ook maar een fractie van een seconde met die benen had proberen te denken, als die benen
geprobeerd hadden stil te staan bij wat ze deden, waren ze op slag uit de weer geweest en met de pedalen in de war en had ik ze gebroken en mijn neus, of op zijn minst was de neus ontzettend gekneusd. Dus hield ik voorovergebogen met mijn knuisten houvast aan het stuur. Mijn ogen traanden van de vaart. Toen werd ik daar bij het huis rechtsbeneden een vrouw gewaar. Achteraf gezien was ze groot. Op zwarte hakkenschoenen. In een zwarte jurk en ze had lang zwart haar. Ik zat op een zwarte fiets. Mijn benen met hun knieën links en rechts op en neer onder mij. Ze was zeer goed uitwijkbaar. De
| |
| |
weg versmalde tussen de twee huizen weliswaar, maar ook wagens met paard kwamen daar, maar niet toen, zodat het veeleer onmogelijk scheen niet op zeer veilige afstand langs haar heen te suizen, kort voor de bocht even scherp af te remmen om dan uit haar zicht te verdwijnen, een stuk langs de beek te rijden, nog even uit te zeilen, dan weer rustig trappend, als het nog niet te hard regende ergens de fiets in het gras te leggen en op de hurken beneden aan het stromende water te zitten. Het liefst met een tak in de hand en dezelfde tak in het water. Ik duwde met de tak tegen een platte steen en er zwom zo'n aal! Maar niet alleen de draaiende pedalen hadden me in hun macht, ook het stuur, zo bleek, ging zijn eigen weg. Mijn handen zaten er aan vast en ik zat aan de handen te rukken en de handen werden door het stuur mee naar beneden getrokken, ze konden niet meer los, beneden stond de hoge vrouw, ik kon niet bellen, ik kon niet schreeuwen: Pas op jij hoge vrouw! Ikzelf moest oppassen, maar ik kon alleen nog maar boven op de fiets zitten met benen en met knieën en met handen en een kromme rug, met tranen in de ogen van ongeluk en een open mond in het gezicht. Toen stond ik met een schok tussen de vrouw stil. Haar handen op mijn stuur. Haar bovenbenen aan weerszijden van de gepompte voorband. En tegen mijn blote benen aan. Nu was het echt aan het regenen gegaan. Mijn hoge voorwiel had de jurk tussen haar benen opgestouwd. En haar gezicht? Ze had plezier erin! En er stond ook een man, haar vader waarschijnlijk, te lachen in de deuropening. Ze zei me dat mijn leeftijd nog veel te laag was voor dit soort vlug verkeer en beiden lachten weer. De vader kwam daarop uit de opening en gaf me met zijn linker vuist allereerst een dreun op de rug, toen met rechts een stomp op de borst en daarna een oorveeg en liep weer naar binnen, anders werd hij te nat en nu liet ook de vrouw mijn fiets uit haar jurkrimpels vrij en binnen lachten ze alweer allebei. Ik viel haast
met mijn doortrapper neer. In ieder geval waren mijn handen en voeten nu van het ding bevrijd. Ik ging er vervolgens helemaal af en liep met de fiets aan de hand de bocht om. Natuurlijk huilde ik. Kom nou! Maar dat was niet zo te zien, omdat de regen gestadig viel. En het snikken van mijn borst kon immers ook veroorzaakt zijn door de stompen van de man. Die vader. Ik had geen jasje aan. Mijn blouse met de opdruk van allerlei suikerzakjes was doorweekt. En terwijl ik daar zo met de fiets te huilen liep, begon ik te beseffen dat het juist die doortrapper was die al dat ongemak en verdriet veroorzaakt had. Die had mij daar op de helling naar beneden zijn wil opgedrongen. Ja daar, met zo'n onstuitbare vaart durfde hij wel. Hij had de hoge vrouw zien staan, was er regelrecht op af gereden, de jurk tussen de benen binnen, wetend dat zij en ook haar vader, die man, er niet aan zouden denken in een fiets de schuld van alle kwaad te zien. Wie had er voor mij op gereden? Geen wonder dat mijn vader hem ergens cadeau had gekregen. Ik smeet het zwarte kreng op de weg, trapte zijn spaken en de ketting, schopte de pedalen. Spuwde hem midden in het zadel. Trok hem weer ruw overeind, gaf hem toen een zet, zodat hij over het kletsnatte gras hobbelde en toen in de regen in de beek duikelde. Daar liet ik hem. Ik zag nog toe hoe hij zijn laatste luchtblazen uit zijn buizen moest laten wijken. Toen be- | |
| |
gon ik aan de lange weg te voet naar huis, waarbij ik uiteraard niet meer langs dat ene huis ging, ook niet kruipend onder de vensterbanken door. Aanvankelijk was ik trots dat ik toch weer orde had kunnen scheppen, maar na drie passen begon de verte. Ik huilde weer. En toen ik eindelijk uit de regen was en aan mijn vader moest vertellen dat een paar jongens mijn fiets hadden afgenomen, beval hij me de volgende dag de doortrapper terug te gaan halen. Het is opmerkelijk dat het voorval me er niet van weerhield weer te gaan fietsen. En ik fietste niet alleen omdat ik per se ergens
naar toe moest, naar school bij voorbeeld. Toen ik enkele jaren ouder was dan zes, had ik zelfs een azuurblauwe fiets waarvan ik het stuur zo had versteld dat het in de verte leek op het stuur van een racefiets. Op die blauwe reed ik in de zomermaanden bijna dagelijks na school of in de vakantie al eerder 's middags gebogen de heuvels in, over de verharde wegen door de bossen, over de kasseien, rond het op het laatst van de oorlog vernielde vliegveld in de hei, over brede asfaltwegen in de nieuwe buitenwijken van de nabijgelegen stad. Ik had er mijn hel, mijn muur, mijn cols en de boulevards. De suikerzakblouse was versleten en zou inmiddels toch veel te klein zijn geweest. Ik droeg nu het liefst de witte blouse waarop voor en achter de kaart van Frankrijk gedrukt was met de etappeplaatsen en grote hindernissen: Parijs, Bordeaux, Toulouse, de Tourmalet, de Aubisque. Het beste was het eerst naar de finishreportage op de radio te luisteren en er daarna zelf vantussen te gaan. Ik was dan alles tegelijk: juichende menigte, verslaggever met overslaande stem, favoriet op achterstand, favoriet met voorsprong, verrassende outsider. Het liefst had ik om de driehonderd meter een finishlijn gehad om daar of op eenzame hoogte als nummer een door te zeilen of de rapste sprinters met een banddikte te kloppen, maar ik moest me bedwingen om het wedtrijdverloop geloofwaardig te houden, ofschoon ik altijd wel een excuus vond om opnieuw te beginnen en de gebeurtenissen van enkele minuten eerder ongeldig te verklaren of tot een tussensprint te degraderen. De ene keer was ik al met geheven armen over de meet gegaan, maar dan bleek tot mijn ontsteltenis en tot grote opwinding van het publiek dat er op het plaatselijke aankomstcircuit nog een volle ronde gekoerst moest worden, ik keek benauwd om, de andere keer hadden andere renners met succes geprotesteerd omdat ze tijdens de sprint door een motoragent gehinderd waren en werd besloten de hele etappe maar over te doen. In de afdalingen
was ik echt waar de grootste waaghals. Ik kende die blauwe door en door en beheerste hem volkomen. Serieus, ik denk achteraf echt dat ik, terwijl ik nu toch na mijn dagelijks werk als ik niet te moe ben en met mooi weer op een gazelle met tien versnellingen door de polder ploeter en tijdens een overmoedige vakantie in de Dordogne op de laatste stukjes voor de heuveltoppen het semilichtgewicht ding aan de hand moet nemen, ik denk dat ik me nu niet meer zo waaghalzig met zo'n zware blauwe jongensfiets van zo'n korte helling zou storten. Toen deed ik dat en toen ging ik daardoor ook langzamerhand beseffen dat zo'n fiets, doortrapper of niet, gitzwart of azuur, helemaal geen eigen wil had, dat hij alleen zijn eigen gang ging voor zover daar niets tegen gedaan werd. En ik bloosde. Ik zou mezelf toch als zesjarige
| |
| |
een rad voor ogen hebben gedraaid als ik toen echt zou hebben geloofd dat die doortrapper mij toen in de ban had en dat daarom die vrouw en die man, de vader, me zouden hebben uitgelachen, daarom? Achteraf maar goed dat die herinnering gelogen was om mezelf vrij te pleiten van een dergelijke laagheid en boze opzet op zo een jonge leeftijd. Maar toen, tijdens die etappes op die blauwe fiets, besefte ik dat het vaak beter, dat wil zeggen van meer zichtbare kracht getuigend is laag te zijn en vooral ook laag te willen zijn, dan zich te verschuilen achter lotsbestemmingen, geloofsvoorschriften of hoegenaamde oorzaken van buitenaf. Wie alleen maar hooggestemde idealen naleefde behaalde nooit een zichtbare overwinning, aan hem werd niet gedacht, tenzij hij er zich voor liet martelen, dan werd hij ook beroemd, maar dat pas na het graf. Maar laat ik er dan nu mee voor de dag komen. De zon scheen en het regende nog net niet. Ik zette me in mijn suikerzakjesblouse boven op de helling af op het moment dat de zwarte vrouw beneden uit de verte naar mij opzag en ik dacht te zien dat ze lachte. Om wat ik had? Of juist niet had. Ik zat ongemakkelijk op het zadel. Keek even naar de punt tussen mijn benen. Ik hoorde haar gelach. Mijn afgezakte kniekousen? Trok ik op. De afgedankte doortrapper die mijn vader zwart had gelakt? En wees ze daar naar mij? Tranen sprongen in mijn ogen. Ik had wel vaker zo daar boven stil gewacht tot ze even verscheen, op de weg, of achter het huis bij de hokken, als ze de kippen voerde om te kunnen bukken, tot ze dan weer verdween zonder naar mij te hebben opgezien. Dan keerde ik terug, meestal gelukkig, want dat ze niet naar me keek had toch een betekenis. Ook zat ik eens beneden met een stok in de beek alen te porren, toen liep zij opeens zwart over de weg boven mij. Waarom zij altijd in het zwart liep, daar dacht ik toen niet over na, mogelijk was zij een jonge weduwe met haar zwarte haar. Dat was de allereerste keer dat ik haar zo dichtbij
zag en ik wist niet meteen of ik haar wel of niet liefhad, ik had kort tevoren al een ongelukkige liefde gehad en dat maakte me voorzichtiger. Maar nu was het opeens volkomen duidelijk: wat was ze naar, wat haatte ik haar! Was hij te kinderachtig, mijn suikerzakjesblouse? Dacht ze soms dat die café-restaurants en die hotels niet in het echt bestonden? Ik trapte aan. Ik zette vaart. Het ging al hard, mijn ogen traanden nog meer, maar het kon mij niet hard genoeg, ik drukte en stampte op de pedalen, mijn benen lieten de trappers nog sneller gaan, het voorwiel zocht al naar de bocht beneden, maar mijn ogen naar de zwarte heupen en ik hield het stuur klemvast en dwong het naar de rechterkant van de helling, naar waar zij hooghartig zou staan, toen raakte ik haar: het was gedaan! Ik was tegen de muur van het lage huis met schaafwonden aan de rechterarm en de rechterknie tot stilstand gekomen, zij was achter mij hevig over haar linkerbeen aan het wrijven. Toen kwam die man, die vader uit de woning. Het regenen was begonnen. Hij sleurde me van de fiets. Toen kwam de zwarte. Ze had haar hakkenschoenen inmiddels weer aan, en ze zei tegen haar vriend, de vader, dat hij me aan haar moest overlaten en terwijl hij me losliet had zij al, o wat was ze naar, een van mijn oren met haar twee handen in een draai. Ik stond op scheuren. Ze geurde. Of was het de regen buiten op het groen? Ze ruk- | |
| |
te me mee naar binnen, daar kreeg ik nog meer te doorstaan. Ik moest aanzien hoe ze haar zwarte jurk omhooghield om de vader haar hoge kapotte kousen te laten zien. De man had een afzichtelijke streelhand en hij gaf me daarna, toen zij even achterom naar een van haar kuiten keek en ik zag hoe mooi daarbij haar zwarte haar over haar smalle schouder viel, dat had ik ook gezien toen ze daar boven langs me liep terwijl ik zo'n aal uit mijn handen schieten liet, nee, dat was eerder, toen die aal me ontglipte was zij er niet, haar kerel gaf me een doffe stomp op de ribben en daarna
nog een harde dreun op de rug. Laat hem aan mij over, bitste ze hem toe en ze gaf me meteen nog een oorveeg mee. Ze had wel gezien dat ik met opzet op haar af gereden was en die fiets die kreeg ik niet meer mee. Wou ze me weer zien? Ik denk niet dat ze het daarom deed. Hoogstens omdat die fiets goed reed. De man was al in de regen gegaan om de doortrapper van de weg te halen en hem achter het huis te zetten. Toen ik er oud genoeg voor was geworden heb ik nooit meer problemen van betekenis gehad in de omgang met vrouwen, ook niet met zwartharige vrouwen, maar wat niet is kan komen. Ze schreeuwde dat ik die fiets nooit meer terug zou zien en dat ik nog geluk had dat ze mijn ouders niet van dit alles op de hoogte zou stellen. Inderdaad. Dat ik moest maken dat ik wegkwam en ze graaide nog een keer in de richting van mijn oor en ik er zo hard ik kon vandoor! Natuurlijk huilde ik! Zes jaar! Het stortregende. En eindelijk thuis vertelde ik mijn vader dat een paar jongens mijn fiets hadden afgenomen. Ik moest van hem de volgende dag die doortrapper terug gaan halen, maar de volgende dag durfde ik dat niet en toen is hij met mij meegegaan. Ik wees hem aan dat het in het buurtschap gebeurd was, op de weg langs de beek, vlakbij waar de weg opeens van de beek af naar boven draait. Ik kon wel een beetje liegen, maar alles liegen kon ik toen ook al niet. Ik kreeg meteen zo'n verdiende draai om de oren, want zo ver van het ouderlijk huis gaan mogen zesjarigen niet. Er was geen regen. Ook geen zon te zien. Toen bleef ik opeens achter mijn vader staan toen die bleef staan, want door de struiken en aan de andere kant van de aalsbeek zagen we iets: er was daar een grote brede boom komen te staan. En tegen de stam met touwen gebonden ondersteboven hing hij daar. De bel ontwricht. Het stuur om zonder dat het voorwiel stond meegedraaid. Kluiten aan de velgen. Groen over de matte buizen. En dan het gezwollen zadel midden onderaan. Het geluid dat te horen was kwam van de stenen die
driejongens van een afstand tegen de buizen gooiden en het ging hen erom de spaken in de wielen te raken, zodat de spaken knappend braken terwijl de platte banden stilletjes rechtop cirkels draaiden in de grijze zomer. Even was ik bang dat mijn vader ter plekke op zijn knieën zou vallen, vandaar dat ik hem maar snel zei dat het de eigen schuld was van de fiets, waarbij ik het hoofd naar hem boog, daardoor voorkwam ik dat zijn handen zich konden vouwen, want ik kreeg zo'n draai dat ik even alleen maar tuiten kon horen en daar sprong hij al over de beek. Ik zag de jongens geschrokken hollen. Grijp ze dan, riep hij mij. Het valt te raden wat ik deed. Mijn vader sneed de touwen door met zijn mes. Ik kon op de terugweg niet rijden omdat er te veel spaken gebroken waren
| |
| |
en de banden waren lek, maar de volgende dag hoefde ik al niet meer te lopen, want fietsen herstellen was iets dat mijn vader erg goed kon. Voordat ik aantrapte boog ik over het stuur en voelde boven over de voorband: ja die was hard gepompt en goed gespannen.
|
|