De Gids. Jaargang 146
(1983)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Norbert Elias
| |
[pagina 4]
| |
lossing van een aantal tot nog toe onopgeloste maatschappelijke problemen. Het kan een fantasiebeeld van zowel wenselijke als onwenselijke oplossingen zijn. Een utopie kan zelfs wensdromen en angstdromen tegelijk bevatten, samengevoegd tot één geheel. Utopieën van voorgaande generaties kunnen zo de nakomelingen dienen als een vrij gevoelige indicator van de angst en de hoop, de wensdromen en de nachtmerries van hun voorouders - of het nu om bepaalde sociale lagen, om leeftijds- of geslachtsgroepen of om naties in hun geheel gaat. Neem de Utopia van Thomas More. Het behoeft nauwelijks betoog, dat More niet de uitvinder van de utopie en het als zodanig benoemde genre geschriften was. Hij wordt tegenwoordig soms gezien als niet meer dan iemand die voor zijn eigen plezier en dat van zijn vrienden een niet-bestaande samenleving uitvond, een soort van sprookjesland. Maar in feite bedacht hij een alternatieve samenleving, die in vele opzichten een tegenbeeld van de toen bestaande samenleving was. Een van de dingen die hem verontrustten, was de toenemende macht van koning en staat in de periode, die we achteraf ‘de periode van het opkomende absolutisme’ zijn gaan noemen. Toen hij zijn Utopia schreef, was hij een humanist en een hooggeplaatst jurist in dienst van de stad Londen, nauw verbonden met de leidende koopmanshuizen aldaar. Misschien deelden sommige van de leden daarvan het kritische perspectief van More. Het is vrij zeker dat zijn vriend Erasmus uit Rotterdam het met hem eens was. Dat More in zijn latere leven als de hoogste dienaar van zijn koning er meer orthodoxe opvattingen over Kerk en Staat op nahield, zegt niets over het meer kritische perspectief van de Utopia uit zijn jeugd. Of bezien we pastorale utopieën. Ik heb in mijn boek Die Höfische Gesellschaft een vrij gedetailleerde studie gemaakt van een van de grootste pastorale romans: d'Urfé's l'Astrée. Het geeft een verbluffend helder en levendig beeld van een droomland, waarheen een deel van de voormalige Franse krijgersaristocratie probeerde te ontsnappen, toen zij door de opkomende vloed van het absolutisme in de gouden kooi van het hofleven gevangen raakte. Deze vroege utopieën gaven meestal aangename droombeelden weer. Zij hadden het karakter van een wensvervulling. In meer recente tijden hebben utopieën hoe langer hoe meer de vorm aangenomen van angstdromen en vaak zelfs van nachtmerries. Als men het tegenwoordig over utopieën heeft, moet daarom een sleutelvraag zijn waarom dat zo is, waarom het merendeel van de utopieën van vroeger het karakter van wensdromen had, terwijl nu veruit het grootste deel van de utopieen angstdromen zijn, zwarte utopieën. Men noemt de laatste tegenwoordig vaak ‘anti-utopieën’, maar ik vind dat geen goede term. Ik ben me ervan bewust, dat ik de in de titel vervatte vraag waarschijnlijk niet helemaal interpreteer, zoals die bedoeld was. Misschien had hij een minder ruime betekenis, zoals: ‘hebben utopieën enig praktisch nut bij het vormgeven aan de toekomst?’ Maar ook in dat geval had ik toch geen bevredigend antwoord kunnen geven zonder de ontwikkeling van utopieën in het verleden erbij te betrekken en zeker niet zonder aandacht te schenken aan de intrigerende omslag van het overheersen van wensdroom-utopieën naar dat van nachtmerrie-utopieën. Er moet in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen iets heel beslissends zijn voorgevallen, dat de vrij aangename utopieën die tegen het eind van de negentiende eeuw nog de overhand hadden, zoals die van Edward Bellamy, Theodor Hertzka, William Morris en hun tijdgenoten,Ga naar eind1. deed plaatsmaken voor nachtmerrie-utopieën zoals Aldous Huxleys Brave new world (1932), George Orwells 1984 (1948), en niet te vergeten, want vaak in dit verband over het hoofd gezien, Robert Wyndhams Day of the Triffids (1959). Zonder op zijn minst de aandacht te vestigen op het probleem, waarvoor deze verrassende omslag ons stelt, is het moeilijk om de rol te beoordelen, die utopieën zouden kunnen spe- | |
[pagina 5]
| |
len bij het vorm geven aan de toekomstige loop van gebeurtenissen. | |
2Het werk van H.G. Wells, de meest produktieve en in vele opzichten de meest prominente schrijver van utopieën rond de eeuwwisseling, kan als typerend worden beschouwd voor het keerpunt van ‘aangename’ naar ‘onaangename’ utopieën. De geschriften van Wells waren deels doortrokken van een krachtig geloof in de mogelijkheid van een betere samenleving, in de weldaden die wetenschap, technische vooruitgang en onderwijs de mensheid kunnen brengen. Maar Wells zag ook - en liet dat heel duidelijk - dat de wetenschap niet uitsluitend weldaden voor de mensheid voortbrengt. In het bekende verhaal Het Eiland van Doctor Moreau (1896) anticipeert de goede dokter op hedendaagse genetische technieken en gebruikt hij zijn kundigheden als chirurg om menselijke eigenschappen op dieren over te planten, waarmee hij een soort hybride wezens schept, die niet meer helemaal dierlijk, maar nog niet geheel menselijk zijn. In het werk van H.G. Wells speelde Darwins evolutietheorie een belangrijke rol, als biologische theorie, maar ook als theoretisch model, dat als een soort filosofisch raamwerk dient om de toekomst van de menselijke samenleving mee te beoordelen en zelfs te voorspellen. In de tijd van Wells was de theorie van Darwin nog steeds zeer controversieel en in die zin ook uiterst actueel. In de meer ontwikkelde Europese samenlevingen wordt hij tegenwoordig in brede kring aanvaard. Zelfs theologen dulden de evolutietheorie en slagen er gemakkelijk in hem te aanvaarden: zij hebben zich erbij neergelegd, dat Darwins theorie niet meer weg te denken valt, zodat ze de leeuw en het lam zo goed als ze kunnen vreedzaam met elkaar moeten laten leven. Maar toen Wells leefde vonden vele mensen het nog een onverdraaglijke godslastering, dat iemand durfde te beweren dat mensen van een soort apen afstammen. De leermeester van Wells, Thomas Huxley, die een vriend van Darwin was en zich vurig inzette voor de erkenning van diens wetenschappelijke theorieen, moest zich eens in een openbare discussie verdedigen tegen de patroniserende vraag van de bisschop van Oxford of hij zich er via zijn grootvader of via zijn grootmoeder op beriep van een eerbiedwaardige aap af te stammen. Huxley gaf ernstig en hoffelijk het nu beroemde antwoord: ‘Als men mij vraagt of ik er de voorkeur aan zou geven af te stammen van een zielig beest met weinig intelligentie en een kromme rug, dat grimast en geluiden uitstoot als wij langs wandelen, of van een zeer kundig man in een hoge positie, die zijn gaven denkt te kunnen gebruiken om bescheiden zoekers naar de waarheid te vermorzelen en in discrediet te brengen, dan weet ik het antwoord niet.’ Wells, die bij Huxley studeerde en wat van diens enthousiasme voor de wetenschap meekreeg, hoorde bij een jongere generatie waar dit enthousiasme al door lichte twijfel werd getemperd. Zoals zijn utopieën tonen, had hij een ambivalente houding tegenover de wetenschap. Met de ambivalente houding van Wells tegenover de wetenschap kondigt zich de verandering aan, die het dominante intellectuele klimaat van de twintigste eeuw zijn typerende karakter zou geven. Het vanzelfsprekende vertrouwen in wetenschap en rationaliteit, de zekerheid dat deze een betere toekomst voor de mensheid met zich mee zouden brengen, maakten plaats voor twijfels en teleurstellingen, ook al bleef de levensstandaard stijgen. De opkomst van angstdroomutopieën tot een overheersende positie was maar een van de vele symptomen van deze verandering. Een paar redenen hiervoor liggen voor de hand. Het feit dat wetenschap en menselijke ‘rationaliteit’ niet in staat waren mensen ervan te weerhouden tegen elkaar ten oorlog te trekken, de zinloze moord op miljoenen mensen tijdens twee wereldoorlogen, de barbarij | |
[pagina 6]
| |
van concentratiekampen en van dictaturen in het algemeen speelden zeker een rol bij de groeiende angst, die in deze utopieën tot uiting komt. Maar er waren andere redenen, misschien minder voor de hand liggend en daarom minder besproken en doordacht. Het lijkt me nuttig om op een paar ervan de aandacht te vestigen. Op een aantal terreinen zijn wetenschapsbeoefenaars erin geslaagd om de sluier van fantasievoorstellingen weg te trekken, die kenmerkend waren voor de meer spontane wensen en aandriften van mensen en die de werkelijke samenhang van gebeurtenissen voor hun ogen verborgen hielden. Maar het meer realistische beeld van de wereld, dat wetenschapsbeoefenaars blootlegden, was vaak verre van aangenaam. Niet alleen Darwins evolutietheorie, maar ook vele andere wetenschappelijke ontdekkingen vervingen een emotioneel veel bevredigender fantasievoorstelling door een realistischer maar emotioneel weinig bevredigend beeld van de wereld in het algemeen en de mensheid in het bijzonder. Met het gevecht van Copernicus en Galilei tegen de egocentrische opvatting van het heelal begon de opeenvolging van traumatische emotionele teleurstellingen, die hand in hand gingen met menige wetenschappelijke vooruitgang. Het zien van de aarde en dus van de mensheid als het centrum van het heelal was emotioneel zeer bevredigend. Het vleide het Ego van mensen - en het was tegelijkertijd een zinvolle ordening van de wereld. Om de aarde te moeten zien als een onbeduidende bijplaneet van de zon was een teleurstelling en bovendien van zin ontbloot. De verdere ontwikkelingen in de wetenschappelijke kosmologie hebben het besef van de grimmige en desolate betekenisloosheid van het fysisch universum steeds weer versterkt. Tot nog toe hebben mensen geen enkele conclusie getrokken uit het teloorgaan van de illusies, dat het gevolg was van het blinde sociale automatisme van de wetenschappelijke vooruitgang en van het meer realistische beeld van het universum in al zijn niveaus, dat daaruit voortkwam. Zij zijn nog niet in het reine gekomen met het feit, dat mensen zelf - en voor zover we weten in deze wereld alleen mensen - betekenis scheppen. Hun angstdroom-utopieën geven uiting aan de langzaam groeiende desillusionering in de wereld zoals die is. Tot nog toe kunnen zij alleen maar klagen - alsof iemand hun een betere, meer zinvolle wereld verschuldigd zou zijn. De traumatische schok, het rouwen om verloren illusies blokkeert nog steeds het inzicht, dat niemand deze wereld beter en zinvoller kan maken dan zijzelf, dan de mensen zelf. Ontdekkingen in de natuurwetenschappen worden gewoonlijk opgenomen en meegesleurd in de sociale stroom, vaak met gevolgen die door de wetenschapsbeoefenaars zelf niet bedoeld of voorzien zijn. Het maatschappelijk gebruik van wetenschappelijke ontdekkingen berust met andere woorden op de structuur - en vooral op de machtsrelaties - van de wijdere samenleving. Maar mensen neigen ertoe om de schadelijke gevolgen van wetenschappelijke vooruitgang en het daaruit voortkomende menselijk lijden uitsluitend aan de wetenschap toe te schrijven. Deze lijkt daardoor niet de bron van een beter leven, maar van een nachtmerrie. Men ziet meestal niet in, dat deze gevolgen voornamelijk te wijten zijn aan de structuur van de mensheid in het algemeen en in het bijzonder aan de sociale spanningen en machtsstrijd tussen en binnen staten, die we ‘politiek’ noemen.Ga naar eind2. In feite kunnen de meeste wetenschappelijke ontdekkingen alle kanten uit: zij hebben bij wijze van spreken een Janushoofd. Het zijn blinde, ongeplande maatschappelijke processen, die ertoe leiden dat zij zich zowel kunnen ontwikkelen tot hulpmiddelen voor een beter leven als tot instrumenten voor oorlog en vernietiging. In de van fantasie doortrokken verwachting van vroeger eeuwen, dat de wetenschap onveranderlijk een drager van sociale vooruitgang en groter menselijk geluk zou | |
[pagina 7]
| |
blijven, moest men vroeg of laat wel worden teleurgesteld. Als een warm gekoesterd sociaal ideaal niet uitkomt, kan dat een vele generaties doorwerkend schokeffect hebben. Er zijn goede argumenten om aan te nemen, dat het instorten van oude sociale utopieën, met name het geloof in een automatisch verzekerde vooruitgang, in de noodzakelijke weg van de mensheid naar vrede en geluk, dit soort traumatische uitwerking heeft gehad. Het begrip ‘vooruitgang’ draagt nu een stigma, voortgekomen uit de teleurstelling in een eens warm gekoesterd geloof. Voor veel mensen is wetenschap met haar ingebouwde tendens tot vooruitgang nu een van de symbolen van verloren hoop, die op het Europese toneel van de tweede helft van de twintigste eeuw verstrooid liggen. Dat wordt nog versterkt door angst voor de toekomst, die - al is men zich daar nauwelijks van bewust - voornamelijk angst is voor de onbeheersbare grillen van de sociale processen, die door mensen zelf worden gevormd. Omdat voor de meeste mensen de aard van deze door mensen zelf gevormde processen raadselachtig blijft en zij niet genoeg afstand van zichzelf kunnen nemen om ze als zodanig waar te nemen, projecteren zij de bitterheid om hun verloren hoop, hun teleurstelling en woede, hun angst voor een toekomst waarvan zij niet meer kunnen aannemen, dat die automatisch met hun eigen wensen en idealen zal overeenkomen, op bepaalde symbolen van hun onvrede met de eigen tijd. De wetenschap wordt vaak als een van deze symbolen gebruikt. En zoals mensen wat verlichting kunnen vinden voor hun meer realistische angstgevoelens in een fantasiebeeld, dat als het ware door nabootsing angst opwekt, zo vervult althans een deel van de stroom van science fiction-utopieën die functie ook. Door in de verbeelding op zulke mogelijkheden vooruit te lopen, verlicht science fiction de werkelijke angst voor wat mensen elkaar aan zouden kunnen doen of wat zij nog te lijden zouden kunnen krijgen van voortgaande ontwikkelingen van wetenschap en technologie. Zo weerspiegelt ook hier de door een literaire verbeelding opgewekte mimetische angst de aard van werkelijke sociale angstgevoelens en kan deze er zuiverend op werken - of er althans tijdelijk verlichting van verschaffen. Maar men kan de diepgang van deze gevoelens niet helemaal peilen zonder erbij in aanmerking te nemen, dat de angst en het wantrouwen van mensen jegens hun eigen vermogen om te ontdekken en uit te vinden niets nieuws is. De aan Adam toebedeelde straf voor het proeven van de vrucht van de boom der kennis of de straf voor Prometheus, die het waagde mensen de kennis van het vuur te leren, en andere soortgelijke mythische verhalen maken het waarschijnlijk, dat de nu zeer realistische vrees van mensen voor hun eigen vermogen om de menselijke kennis vooruit te brengen wordt versterkt door angst uit een andere bewustzijnslaag, die deze ontdekkingen het aanzien geven van een stiekeme diefstal uit de verboden kennisopslag van een god - of een vader -, in ieder geval als een strafbare poging om een superieur wezen van zijn macht te beroven. | |
3Een van de moeilijkste menselijke dilemma's van de twintigste eeuw komt voort uit de uitbreiding over de hele wereld van steeds dichter geweven functionele interdependenties. Wereldwijde interdependenties maken sociale processen, zoals tot uiting komt in een bewapeningswedloop op wereldschaal en in de dreiging van een wereldoorlog gevoerd met nucleaire en chemische wapens, minder beheersbaar voor de deelnemers zelf. Zij maken ze steeds minder makkelijk te begrijpen voor al degenen, die door hun eigen handelen en voelen deze processen op gang houden en er onbewust de richting van mee helpen bepalen. Uitbreiding van onderwijs en de daarmee verbonden individualisering versterken tegelijkertijd in de meer ontwikkelde landen bij | |
[pagina 8]
| |
de meeste mensen de neiging om zichzelf te ervaren als een onafhankelijke kleine wereld, als een min of meer autonome individuele microkosmos. In de loop van hetzelfde sociale proces, dat ieder mens afhankelijk maakt van steeds meer andere mensen overal ter wereld, wordt bij de meeste mensen - althans in de meer ontwikkelde samenlevingen - ook de tendens sterker om meer geïndividualiseerd te raken en geneigd te zijn om zichzelf te ervaren als een autonoom individueel geheel, dat volledig los staat van alle andere menselijke wezens. Met deze paradoxale situatie hangt samen, dat mensen tegenwoordig nog steeds grote moeite hebben om verklaringen van sociale gebeurtenissen in termen van multipersoonlijke processen en wereldwijde functionele interdependenties te begrijpen en te aanvaarden, als deze processen hun eigen levens rechtstreeks raken, zoals bij de drift in de richting van een atoomoorlog of bij wereldwijde economische recessies. Als zij in staat zouden zijn om verklaringen in termen van figuraties voor de oorlogsdreiging en voor andere bronnen van lijden en zorg, van vijandigheid en somberheid, te begrijpen, zouden zij gemakkelijker inzien, dat de handelingen en gevoelens van alle mensen - gegeven de wereldwijde interdependenties - een rol spelen bij de drift naar een atoomoorlog en bij andere ongeplande ontwikkelingen van de mensheid, waarvan zij de gevaren vrezen. Zij zijn zonder het te weten mede-auteurs van hun eigen zorgen: niemand kan zich daar volledig meer aan onttrekken. Maar het verklaren van conflicten, crises en andere bronnen van menselijke zorg in termen van wereldwijde sociale processen op lange termijn, waar ieder mens in meerdere of mindere mate aan deelneemt, vergt een niveau van zelfbeheersing, dat ook nu nog moeilijk te bereiken valt. De waarneming van veruit de meeste mensen, die dit soort processen door eigen handelen en voelen aan de gang houden, richt zich niet op de dynamiek van deze processen zelf als verklaring voor het gevaar, dat hen bedreigt, maar op enkelvoudige, tot object of tot persoon gemaakte oorzaken, op de een of andere bliksemafleider, een angst- of haatsymbool, dat kan dienen om hun opgekropte emoties op te ontladen of hun bitterheid, angst of vijandschap op te richten. Zulk selectief waarnemen houdt de aandacht af van verklaringen in termen van de vrije concurrentie van staten, van de dynamiek van een monopolie-mechanisme, en andere sociale processen op lange termijn. Al zijn die verklaringen waarschijnlijk wel realistischer, ze zijn emotioneel indifferent en lenen zich niet als objecten om sterke emoties op af te reageren. Veel in de twintigste eeuw geschreven utopieën zijn op dit soort behoeften ingesteld, vooral de utopieën die we science fiction noemen. De schrijvers ervan zijn meestal goed op de hoogte van de moderne fysica en technologie. Weinigen van hen geven blijk van een vergelijkbare kennis van de sociale wetenschappen en zeker niet van de aard van sociale processen op lange termijn. Het soort verbeeldingskracht, dat zich in die utopieën uit, verschilt daarom nogal van wat nodig is voor een anticiperende oriëntatie op mogelijke toekomstige trends in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen. De meeste, zo niet alle science fiction-utopieën zijn bovendien afgestemd op het eerdergenoemde soort emotionele behoeften. Zij bieden tot object gemaakte of gepersonifieerde symbolen van angst aan, waarvan de meest voor de hand liggende ‘de bom’ is, en op een meer indirecte manier de wetenschap zelf, die in het sociale kader van elkaar bestrijdende nationale staten voor het produceren van ‘de bom’ gebruikt is. In samenhang met dit type verbeelding is de wetenschap, vroeger een steunpilaar van de menselijke hoop voor vooruitgang en geluk, in de ogen van vele mensen bezoedeld geraakt als bron van angst en ongeluk. De utopieën weerspiegelen alleen maar de somberder wordende stemming van de twintigste eeuw en de eigenaardig ambivalente houding tegenover | |
[pagina 9]
| |
de wetenschap, waarvan H.G. Wells een van de eerste vertegenwoordigers was. In feite hebben de natuurwetenschappen in de twintigste eeuw waarschijnlijk meer vooruitgang geboekt dan ooit tevoren. Maar in tegenstelling tot de verwachtingen van vele geleerden uit eerdere tijden, bracht de vooruitgang van natuurwetenschap en technologie niet automatisch een toestand van universeel geluk voort. Bij een terugblik is het duidelijk, dat deze verwachting zelf meer werd ingegeven door verlangens en wensdromen dan door een nuchter bepalen van de stand van het vermogen van mensen om de onbedoelde gevolgen te beheersen van sociale processen op lange termijn, die voortkomen uit het onophoudelijk aaneenschakelen en botsen van hun activiteiten als individuen. Maar de desillusie blijft hangen. | |
4Mensen hebben tot nog toe niet willen aanvaarden, dat het tot nog toe fysisch universum niet in overeenstemming met hun wensen is gemaakt, maar daar integendeel volstrekt indifferent tegenover staat. Zij hebben zich evenmin neergelegd bij het feit, dat de menselijke niveaus van het universum, de samenlevingen die zij met elkaar vormen, hoewel door mensen zelf in beweging gehouden, steeds opnieuw in richtingen bewegen, die volledig onverwacht komen, vaak tegengesteld zijn aan hun eigen wensen, en ook nu nog vrijwel geheel onbeheersbaar zijn. De combinatie die we hier ontmoeten is frappant, en uiterst karakteristiek voor onze tijd: een voortdurend toenemen van de vooruitgang van de natuurwetenschappen en de daarmee samenhangende menselijke beheersing van de niet-menselijke natuur gaat samen met een stagnatie van de sociale wetenschappen en een daarmee samenhangend laag vermogen - of onvermogen - om sociale processen te beheersen. Dat is misschien het meest duidelijk op het niveau van betrekkingen tussen staten, maar nauwelijks minder opvallend bij de nu bijna wereldwijde economische crisis, bij de vaak onbeheersbare en ongeplande klassenconflicten of bij de evenzeer uit de hand lopende groei en het verval van de grote steden. Het is heel goed mogelijk, dat deze eigenaardige combinatie van het steeds sneller vooruitgaan van de natuurwetenschappen en de beheersing van de niet-menselijke natuur met het ver achterblijven van de sociale wetenschappen en de beheersing van sociale processen, later een van de belangrijkste structurele kenmerken van de meer ontwikkelde twintigste-eeuwse samenlevingen zal blijken. Ook deze combinatie kan bijdragen tot het blijven overheersen van angstdromen in twintigste-eeuwse utopieën. Een van de steeds erin terugkerende thema's is dat van mensen, die geavanceerde fysische en biologische technieken gebruiken, maar in hun sociale praktijken nog steeds worden geleid door bijna magische, voorwetenschappelijke geloofsovertuigingen. Twintigste-eeuwse utopieën weerspiegelen vaak de huiveringwekkende feitelijke aspecten van dictaturen, waarvan de vertegenwoordigers geavanceerde wetenschappelijke en technologische kennis gebruiken om de primitieve sociale technieken van een onderdrukkend regime te schragen. Daarom dragen deze utopieën bedoeld of onbedoeld bij tot de verwarring die ik eerder heb beschreven. Zij dragen bij tot de notie dat de fysische en biologische wetenschappen als zodanig geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de richting van de maatschappelijke ontwikkeling - onafhankelijk van de uitwerking van de nog steeds vrijwel onbeheersbare sociale spanningen en conflicten binnen en tussen staten. Vooruitgang van menselijke kennis is even onmisbaar als middel om deze en andere sociale processen beter onder controle te krijgen als om natuurlijke processen beter te kunnen beheersen. De moeilijkheid is, dat er een circulaire beweging bij het vooruitbrengen van so- | |
[pagina 10]
| |
ciale kennis en beheersing bestaat zoals dat vroeger het geval was met kennis en beheersing van de niet-menselijke natuur. In beide gevallen hangt de mogelijkheid van vooruitgang van kennis af van het niveau van menselijke beheersing en hangt de mogelijkheid van vooruitgang van beheersing weer af van het kennisniveau. Zo zijn de relatief achtergebleven stand van de sociale wetenschappen en de nauwelijks te beheersen virulentie van conflicten tussen en binnen staten functioneel met elkaar verbonden. Zij zitten aan elkaar vast in de vorm van een dubbelbinding-houdgreep. Ook hier is iedere vooruitgang in kennis afhankelijk van een evenredig niveau van sociale beheersing en iedere vooruitgang in beheersing van een evenredig niveau van maatschappelijke ontwikkeling. Zij kunnen elkaars ontwikkeling afremmen en misschien blokkeren. De huidige theoretische opvatting van de ontwikkeling van samenlevingen kan makkelijk de indruk wekken, dat de immanente dynamiek van multipersoonlijke processen een voortdurende beweging opwekt van verandering in een bepaalde richting, tenzij deze van buiten wordt vertraagd of geblokkeerd. Voor zover ik weet, wordt in modellen van sociale processen de theoretische betekenis van sociale dubbelbindingen, die zo'n beweging van binnenuit kunnen vertragen of blokkeren nog niet als vanzelfsprekend erkend en onderzocht. Maar in feite doen sociale dubbelbindingen zich in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen veelvuldig voor. Dat sociale kennis en sociale beheersing elkaar op een relatief laag niveau tegen kunnen houden is alleen representatief voor een bepaald type dubbelbindingen. De dubbelbinding, waarbij twee rivaliserende staten, die elkaar de hegemonie in een bepaald gebied betwisten, overwicht op elkaar proberen te krijgen, en misschien elkaar tot het vormen van een imperium opdrijven, zoals Rome en Carthago of Frankrijk en Engeland dat hebben gedaan, is een voorbeeld van een ander type. Men ziet tegenwoordig niet duidelijk in, dat het menselijk vermogen om sociale processen te beheersen weliswaar nog steeds vrij laag is, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te blijven. Men is geneigd om als vanzelfsprekend aan te nemen, dat machtsconflicten tussen en binnen staten op onbeheersbare en vaak zeer destructieve manier moeten verlopen, en dat dit zal gebeuren zolang er mensen op de wereld zullen zijn, evenals mensen zich in vroeger tijden neerlegden bij een hoge kindersterfte of bij het feit, dat hun hutten of huizen door de bliksem getroffen werden. Laten we de dodelijke conflicten tussen staten, die ‘oorlogen’ genoemd worden, als voorbeeld nemen. Tegenwoordig worden ze als onvermijdelijke catastrofes gezien. De komst van iedere gewelddadige uitbarsting wordt aanvaard als iets waar weinig anders tegen te doen valt dan magische bezwering: vredesdemonstraties die uitdrukking geven aan de eigen wensen en in die zin emotioneel bevredigend zijn, maar die even weinig uithalen als andere magische handelingen. Er zijn maar weinig pogingen, ook niet op het kennisniveau, om de wortel van het probleem aan te pakken en niet alleen de blinde dynamiek te bepalen, die staten in de richting van een specifieke oorlog drijft, maar ook op een hoger niveau van synthese de structurele kenmerken te ontdekken van de relaties tussen staten, die menselijke groepen steeds opnieuw in conflicten brengt, alleen beslecht kunnen worden door het wederzijds doden van grote aantallen mensen. We beschikken nog steeds niet over toetsbare sociologische theorieën over oorlog, die even onmisbaar zijn om het gevaar van oorlog te bedwingen als toetsbare theorieën over epidemieën waren voor het geleidelijk beheersen en doen verdwijnen daarvan. Sterker nog, zelfs het uitgangspunt wordt nog niet algemeen erkend, dat met behulp van systematisch sociologisch onderzoek de aard en dynamiek kunnen worden bepaald van de sociale processen, die tot het gebruik van militair geweld in de relaties tussen staten leiden en dat toetsbare theorieën over deze processen een onontbeerlijke voor- | |
[pagina 11]
| |
waarde vormen voor hun beheersing. Dit nu nog ‘utopische’ doel kan zowel de langzame ontwikkeling naar een synthese op hoger niveau helpen verduidelijken als de valkuil van de dubbelbinding, die deze ontwikkeling kan vertragen of helemaal blokkeren. De aard van deze dubbelbinding is niet moeilijk te begrijpen: een laag niveau van beheersing van gebeurtenissen in het menselijk handelen draagt ertoe bij menselijke kennis op een hoog fantasieniveau te houden; een laag niveau van overeenstemming met de werkelijkheid en synthese van oriëntatiemiddelen en kennis draagt ertoe bij om het menselijk vermogen om de loop van de gebeurtenissen te beheersen en meer in overeenstemming te brengen met menselijke behoeften op een laag niveau te houden. Het maatschappelijk niveau van het menselijk vermogen om sociale processen te beheersen is nu waarschijnlijk nog even laag als het niveau van hun vermogen om de niet-menselijke natuur te beheersen in voorwetenschappelijke tijden was. Het is misschien moeilijk om zich dit feit bewust te maken, omdat het te veel van de verbeeldingskracht kan vergen om zich voor te stellen, dat sociale processen beter te verklaren en te beheersen zouden kunnen zijn dan nu het geval is. Zo konden middeleeuwse mensen zich niet voorstellen, dat mensen in de toekomst door de vooruitgang van kennis voor henzelf belangrijke aspecten van de niet-menselijke natuur, zoals bliksem, overstromingen en pestepidemieën, beter zouden kunnen beheersen. Misschien kunnen we onze verbeelding te hulp komen door ons een utopische samenleving voor te stellen, waar de sociale wetenschappen een vergelijkbaar, of zelfs hoger, ontwikkelingsniveau bereikt hebben dan dat van de huidige fysische en biologische wetenschappen. In een dergelijke samenleving zouden sociale en nationale mythologieën de overheersende positie, die zij in het denken van mensen innemen, verloren hebben. Hun plaats zou ingenomen zijn door meer onpartijdig onderzoek naar de structuur en functie van multipersoonlijke processen, naar de drijvende krachten, de onderlinge verwevenheid van de geplande en ongeplande aspecten ervan - dat alles volgens de niet-autoritaire werkwijze van wetenschappelijk onderzoek. Het nog steeds diepgewortelde taboe op openbare discussie over de machtsaspecten van alle menselijke relaties - zowel op de individuele als op de groepsniveaus - zou verdwenen zijn. Ongelijkheden in de machtsratio van onderlinge afhankelijke individuen en groepen zouden blijven bestaan. Het is volstrekt onmogelijk zich een samenleving voor te stellen geheel zonder ongelijke machtsbalansen, zoals in de relatie tussen ouders en kinderen, tussen bejaarden en mensen van middelbare leeftijd of tussen groepen van specialisten. Maar de geloofsbrieven van mensen die over een groter machtspotentieel beschikken, met name op het punt van hun functie voor de samenleving als zodanig in verhouding tot hun functie voor bepaalde evenzeer machtige personen, zouden veel nauwkeuriger aan de tand worden gevoeld op grond van een theorie over sociale processen, waarin machtsverschillen niet meer zouden worden verdoezeld. Het behoeft geen betoog, dat dit met machtsverschillen zowel tussen als binnen staten zou gebeuren. Veel van de machtsverschillen die nu samengaan met duurzame ongelijkheid tussen mensen zouden in die toekomstige wereld vergankelijk en van kortstondige aard zijn. Zelfs de ongelijkheid tussen staten, die tegenwoordig de meest hardnekkige en duurzaamste van alle ongelijkheden lijkt, zou zijn angel kunnen verliezen, wanneer anticiperend vooruitzien of de uitkomst van een reeks oorlogen duidelijk had gemaakt, dat geen duurzame hegemonie op wereldschaal van één staat over alle andere nationale staten mogelijk is. Tegen die tijd zou men hebben ingezien, dat de gevestigde militaire instellingen zelf een anachronistisch overblijfsel zijn uit de tijden van oorlogvoerende en concurrerende vorsten, toen het heersende ethos voorschreef, dat uitgaven | |
[pagina 12]
| |
door statusoverwegingen dienden te worden bepaald zonder op inkomsten te letten. In samenlevingen waar inkomsten op langere termijn bepalend zijn voor het uitgavenniveau, zijn zij alleen daarom al uit de tijd. Tegen die tijd zouden militaire establishments in alle landen alleen nog maar ceremoniële functies hebben. Het gelijkmatige niveau van zelfbeheersing, dat een dergelijke samenleving vereist, zou in balans worden gehouden door voldoende libidinale en emotionele bevrediging. Daar is geen behoefte meer aan nachtmerrie-utopieën. Een van de ingewikkelde veranderingen, die verantwoordelijk zijn voor de omslag naar angstdroom-utopieën, komt hier vrij duidelijk naar voren: de teleurstelling over een vooruitgang van wetenschap en technologie, die niet wordt ondersteund door een gelijkwaardige vooruitgang van de sociale wetenschappen. Een krachtig wereldlijk geloof, en als er ooit een wensdroom-utopie was, was dat het, had vooruitgang in de natuurwetenschappen verbonden met een toenemend welbehagen van de mensheid. Een wanhoopsstemming was de traumatische reactie van mensen op het langzaam doordringende besef dat die vooruitgang geen groeiend geluk voor de mensheid betekende. Als gevolg sloeg de slinger naar de andere kant door. Ofschoon gedurende de twintigste eeuw in feite zeer grote vooruitgang in de zuivere en toegepaste wetenschappen werd geboekt, werd het begrip ‘vooruitgang’ uiterst verdacht. Dat wantrouwen bleef bovendien niet tot de natuurwetenschappen beperkt. Het sloeg over op de sociale wetenschappen en belemmerde de groei daarvan. Mensen konden moeilijk begrijpen, dat een van de belangrijkste voorwaarden, ook voor de beheersing van sociale processen, betrouwbaarder en nauwkeuriger kennis van hun ontstaan, structuur en dynamiek is. Niet alleen staatslieden en politici, maar ook de niet in de politiek gespecialiseerde meerderheid van de bevolking worden bij hun politieke besluiten door bepaalde typen kennis geleid. Als deze kennis ontoereikend of onjuist is en meer door wens- en angstdromen wordt ingegeven dan door op feiten gebaseerde kennis, kunnen de resultaten desastreus zijn. Het is merkwaardig, dat veel mensen ervan uitgaan, dat juist hun sociale leven uitsluitend door ‘rationele’ overwegingen wordt bepaald, terwijl het in feite grotendeels wordt gevormd door ongeplande en nauwelijks beheersbare sociale processen, waarop begrippen als ‘rationeel’ of ‘irrationeel’ niet kunnen worden toegepast - multipersoonlijke processen, waarvan de dynamiek en richting voortkomen uit de ongeplande vervlechtingen van de handelingen van vele mensen en waarop categorieën, die alleen geëigend zijn voor mensen als individuen, zoals ‘rationeel’ en ‘irrationeel’, niet kunnen worden toegepast. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw brak vrij algemeen het inzicht door, dat mensen iets konden doen aan de rampzalige gevolgen van sommige van deze ongeplande sociale processen. De eis, dat daar iets tegen gedaan moest worden werd dringender en heftiger dan tevoren, maar de kennis hoe het te doen was nog steeds in het prille begin. Voorschriften voor het oplossen van dit soort problemen bleven nog typerend voor een eigenaardig mengelmoes van wereldlijke sociale magie, door wensen en angsten gevoed, en de meer realistische kennis van de vroege sociale wetenschappen. Men kan het opkomen zien van golf na golf van met veel hartstocht bedreven sociale activiteiten, die bedoeld waren om de onbedoelde gevolgen tegen te gaan van onbeheersbare sociale processen. Activiteiten die ongetwijfeld nuttig waren als uitlaatklep voor gevoelens van frustratie of onderdrukking, maar er uiteindelijk meestal niet in slaagden om de kwalen, die zij willen bestrijden, te genezen. Zij droegen er misschien zelfs toe bij de gevaren ervan te vergroten. Dergelijke teleurstellende ervaringen hebben waarschijnlijk bijgedragen tot de negativistische tendens van onze eigen tijd. Het is misschien nuttig toe te voegen, dat le- | |
[pagina 13]
| |
ven met een nachtmerrie-perspectief niet alleen in de huidige tijd voorkomt. In de middeleeuwen, toen tijdens grote epidemieën onophoudelijke oorlogen uitgestrekte delen van het Eurazische continent bestreken, waarbij in Europa een aanzienlijk deel van de bevolking werd weggevaagd, versmolt de werkelijke nachtmerrie van de massagraven, van de stervenden en de doden, die niemand hadden om hen te begraven, met het steeds aanwezige beeld van de hel. Wie middeleeuwse schilderijen van de hel heeft bekeken en de rol kent, die de angst voor de hel gedurende een deel van de middeleeuwen heeft gespeeld, kan niet menen dat collectieve nachtmerries iets nieuws zijn. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd het meest voor de hand liggende object van een nachtmerrie perspectief het visioen van een derde wereldoorlog, uitgevochten met wapens waarvan de vernietigende kracht zo groot was, dat de politieke en de militaire establishments van de voornaamste tegenstanders niet eens meer in staat waren het procesverloop van een ‘atoomoorlog’ te anticiperen en er plannen voor te maken. Door elkaar in een bewapeningswedloop te drijven en een strijd om positie aan te gaan op het grote tussengebied tussen het eigen territoir en dat van hun tegenstander, die uit zou kunnen lopen op een oorlog die niemand werkelijk wilde, zagen zij zich zonder dat te weten gedwongen om te handelen zoals hegemoniale mogendheden aan de top van een hiërarchie van staten dat altijd hebben gedaan, zolang als staten bestaan. Zij volgden de dwangmatigheden van een ongepland sociaal monopoliseringsproces, dat maar op een beperkt scala van figuraties kan uitlopen - op de tijdelijke hegemonie van een van de strijdende partijen; op wederzijdse vernietiging en terugvallen op een eerder niveau van maatschappelijke ontwikkeling of op het losmaken van de dubbelbinding-houdgreep door een voorzichtig terugbrengen van hun wederzijds wantrouwen en het uitdrukkelijk afzien van ieder pogen de hegemonie te verwerven. Er zijn misschien andere richtingen, die een dergelijk proces zou kunnen inslaan. Maar welke die ook mogen zijn, het voorbeeld is misschien voldoende om de machtige drijvende kracht van sociale processen te illustreren, zoals die in beweging worden gezet en gehouden door het voortdurend in elkaar grijpen van de activiteiten en de ervaringen van de erbij betrokken menselijke groepen. Uit dit voorbeeld kunnen we ook duidelijker de merkwaardige situatie zien van de in een dergelijk proces betrokkenen, waarop ik eerder de aandacht heb gevestigd. Er bestaat een sterk gevoel, dat de dynamiek van een dergelijk proces beter onder menselijke controle gebracht moet worden. In tegenstelling tot vroeger eeuwen raakte in de negentiende en twintigste eeuw de overtuiging sterk verbreid, dat het mogelijk is om koers en richting van sociale processen te veranderen. Maar de sociaal-wetenschappelijke kennis van de aard van zulke processen die vereist is om hun koers en richting beter in overeenstemming te brengen met de behoeften van de mensheid, stond nog steeds in de kinderschoenen. En die precaire situatie werd verergerd door het feit dat de mensen die beleidsinitiatitieven konden nemen waarschijnlijk alleen zouden toestaan dat onderzoeksresultaten in de sociale wetenschappen hun besluiten zouden beïnvloeden, als deze in overeenstemming waren met de geloofsovertuigingen die ze toch al hadden en de belangen van de maatschappelijke groeperingen, die ze vertegenwoordigen. Dat was inderdaad de kern van de vraag in hoeverre utopieën enige functie voor de toekomst zouden kunnen hebben. Zelfs als utopieën zeer realistische voorspellingen over de toekomst bevatten, zouden de machthebbers van een bepaalde periode er dan gebruik van maken? | |
[pagina 14]
| |
5Het leven van H.G. Wells biedt een verhelderend voorbeeld om dit probleem te illustreren. Ik wees er al eerder op, dat in zijn geschriften een keerpunt heel duidelijk tot uiting komt. Wells erkende nog steeds dat vooruitgang aan de wetenschappen te danken was, terwijl hij tegelijkertijd inzag, dat in de wetenschap het vermogen tot het verwezenlijken van nachtmerries verborgen zat. Hij had bovendien een intense belangstelling om te onderzoeken wat voor gebruik zou kunnen worden gemaakt van op de wetenschap gebaseerde utopieën om op de toekomst te anticiperen. Door het gordijn van mysterie op te trekken, dat vroeger de mate van menselijke onwetendheid verborgen hield, bereidde de voortgang van de wetenschap inderdaad onmerkbaar een steeds verdergaande onttovering van de wereld voor. Mensen zoals Huxley deden hun best om de bittere pil voor het menselijk zelfrespect en het verlangen naar een zinvolle wereld, die het gevolg was van de toenemende ontluistering door wetenschappelijke ontdekkingen, te verzachten. Het ontdekken van de dierlijke afstamming van mensen was hier een voorbeeld van. Thomas Huxley probeerde de teleurstellende implicaties ervan minder erg te maken door de nadruk te leggen op de verheffende kant en de ethische implicaties van Darwins theorie. Hij bezong de schoonheid van de strijd, die tot het voortbrengen van menselijke wezens had geleid. In de verheven taal van het Victoriaanse Engeland schreef hij: ‘Ik zie het als een wezenlijke voorwaarde van de hoop (dat het kwaad van de wereld verzacht zou kunnen worden), dat we de idee van ons afzetten dat het ontsnappen aan smart en pijn het ware doel van het leven is.’Ga naar eind3. Huxley was daarmee een van de pioniers van een streven, dat meer aandacht verdient dan het in onze tijd meestal krijgt. Hij begon het probleem te stellen wat de betekenis is voor het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties van de menselijke ‘natuur’, zoals deze zich na het optrekken van het gordijn van mysterie openbaart. Hij verbond met andere woorden biologie met wat toen ethiek werd genoemd. Zijn poging om de bittere pil te verzachten, om de wrede realiteit van de natuur te verfraaien door opgesmukte taal, moge verdacht zijn voor latere generaties, die niet meer gewend zijn aan het nastreven van decoratieve respectabiliteit door Victoriaanse intellectuelen. Maar omdat ze niet langer sympathiek staan tegenover de manier waarop Huxley aanvatte, laten ze de taak zelf liggen.
Laten we nu naar de leerling van Huxley, Wells, terugkeren. Deze liet niet alleen zonder iets te verhullen de mogelijke negatieve sociale gevolgen van fysieke en biologische vooruitgang zien, hij gaf ook een paar heel goede voorbeelden van de rol die utopieën al dan niet kunnen spelen bij het vorm geven aan de toekomst. Wells was zeer gepreoccupeerd met wat hij zelf ‘de ontdekking van de toekomst’ noemde. In dat opzicht had hij een voorsprong op ons. Hij werd nog niet gehinderd door de zogenaamd wetenschappelijke manier van voorspellen, die voornamelijk gebaseerd is op het gebruik van statistische methoden, ondersteund door de computer. De voordelen van zo verkregen voorspellingen zijn verbonden met bepaalde nadelen, die de niet-statistische voorspellingen van Wells duidelijk illustreren. Als kwantificerende methoden om met behulp van een bundel variabelen voorspellingen te doen niet worden geleid door modellen van menselijke figuraties of, zo men wil, door multipersoonlijke modellen van maatschappelijke ontwikkelingen, kunnen de resultaten ervan en de toepassing van deze resultaten voor praktische doeleinden, alleen een zeer beperkte cognitieve waarde hebben. Want sociale gegevens zijn wezenlijk interdependent; zij verwijzen naar interdependente mensen of beter naar figuraties van mensen. Als kwantitatieve methoden of het gereedschap dat wordt gebruikt om gegevens te verwerken vereisen, dat | |
[pagina 15]
| |
de waarneembare figuraties van mensen, waarvan de dynamiek en de algemene ontwikkelingsrichting bepalende kracht voor iedere mogelijke toekomst is, ontleed worden in kunstmatig van elkaar gescheiden en schijnbaar onafhankelijke variabelen, kan dat wat nuttige hulpinformatie opleveren, die in de toekomst kan worden geprojecteerd. Maar de betekenis van die projecties kan alleen worden vastgesteld als de geïsoleerde variabelen weer opnieuw geïntegreerd worden in modellen van het proces als geheel, in het dynamische kader van menselijke figuraties met hun functionele interdependenties, hun machtsverschillen en hun andere niet te reduceren eigenschappen, vanwaaruit de variabelen met een kunstgreep zijn losgemaakt door hun interdependenties af te snijden. Veranderende machtsbalansen spelen een centrale rol bij het onderzoek van menselijke figuraties. Wells kreeg de lucht van dit soort onderzoek lang voordat het gestandaardiseerd en expliciet beschreven werd. Hij gebruikte het met goed resultaat voor zijn niet-statistische voorspellingen. Wells gebruikte twee manieren om zijn pogingen om ‘de toekomst te ontdekken’ te beschrijven. Sommige van zijn ontdekkingen gaf hij in utopische vertellingen weer. De meest bekende daarvan zijn The Time Machine (1895) en The War of the Worlds (1898). Andere bracht hij samen in een bundel essays die hij Anticipations (1901) noemde. Toen hij vijfentwintig jaar later Anticipations in zijn Collected Works (deel IV, London, 1924) opnam, schreef hij er een nieuw voorwoord voor, waarin het volgende staat: ‘[...] de schrijver stelde zichzelf ten doel om met het gereedschap waarover hij beschikte de waarschijnlijke ontwikkelingslijnen van hedendaagse tendensen op een zo grondig mogelijke manier uit te werken. In plaats van een verhaal te schrijven wilde hij een echte voorspelling doen. Deze voorspelling werd precies een kwart eeuw geleden gemaakt en het belangrijkste dat mij bij het herlezen opvalt, is dat deze nog steeds actueel is. Veel van mijn speculaties zijn maar al te zeer bevestigd; de grote oorlog van 1914-18 werd vrij goed voorzien, evenals het verval van Petersburg, de wederopkomst van Frankrijk en de nederlaag van Duitsland. De tank verschijnt in een voetnoot, zestien jaar voor deze doordrong tot het militaire denken in welk land ter wereld ook. Maar het zal de lezer opvallen, dat ik veel te voorzichtig was over het vliegtuig, waarvan ik voorspel dat het “waarschijnlijk vóór 1950” zal komen. Maar de schrijver zelf heeft al voor 1910 het genot van vliegen ervaren. Het levendigste deel van het werk is misschien de analyse van democratie en het onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe elementen in de samenleving in het tweede en derde hoofdstuk.’Ga naar eind4. Het is misschien de moeite waard om te vermelden dat een levendig beeld van de tankoorlog in meer uitgewerkte vorm verscheen in een kort verhaal: ‘The Land Ironclads’, dat Wells in 1903 in de Strand Magazine publiceerde. Wells schreef hierover zelf later dat het een idee was: ‘dat met behulp van Mr. Winston Churchill op de Admiralty, ten langen leste in 1916 in het Britse militaire denken doordrong. Militair denken is over de hele wereld hetzelfde: gelukkig voor de Engelsen was geen enkel ander leger zelfs zo alert. De Strand Magazine herdrukte het verhaal in 1916, nadat de “tanks” hun verlate verschijning op het westelijk front hadden gemaakt. Ondanks de fantasieloze manier waarop ze werden gebruikt, behaalden ze een aanzienlijke overwinning, maar een overwinning die volstrekt triviaal was, wanneer men haar vergelijkt met de volledige mogelijkheden van verrassingsaanval en doordringingsvermogen van tanks.’Ga naar eind5. Wells werd wel enigszins beïnvloed door de militaire literatuur van zijn tijd. Een Amerikaan, Bloch, had al eerder het idee van een geheel gepantserd landvoertuig gelanceerd en Wells had zijn these gelezen. Maar het was zijn eigen levendige verbeelding, zoals die uit | |
[pagina 16]
| |
zijn geschriften blijkt, die Churchill wist te overtuigen. En deze had op zijn beurt grote invloed bij het ‘tot het militair denken doordringen’. Wells doet zichzelf ook onvoldoende recht voor het vermogen om ‘de toekomst te voorspellen’, waarvan hij in dit geval blijk gaf. Het is voldoende bekend dat de tank een van de middelen was waarmee men hoopte om de impasse te doorbreken van de loopgravenoorlog, waar de oorlog van 1914 in was vastgelopen, omdat in de heen en weer beweging tussen defensieve en offensieve strategie en technologie de eerste het van de laatste had gewonnen. In zijn boek Anticipations (1901) had Wells niet alleen dat duidelijk voorspeld, maar ook waarom in de volgende oorlog het defensief op het offensief de overhand zou krijgen. Hij beschreef: de revolutie van de oude oorlog naar de nieuwe oorlog, die aan de gang is ... [en] vooral wordt gekenmerkt door de voortdurende vooruitgang in het bereik en de doeltreffendheid van het geweer en de veld artillerie’ (pag. 158) ... in plaats van uitdijende golven cavalerie zoals vroeger ontstaat er een gigantisch duel langs de hele linie tussen groepen geschoolde schutters, die voortdurend uit de achterste linies worden afgelost en ververst.’Ga naar eind6. Dit soort voorspelling verschilt inderdaad van de op bundels gekwantificeerde variabelen gebaseerde voorspelling, die tegenwoordig meestal als het meest nauwkeurig en betrouwbaar wordt beschouwd. Wells' voorspelling van de vorm van een toekomstige oorlog, die heel nauwkeurig en betrouwbaar bleek, was een voorspelling in termen van een figuratiesociologische synthese. De utopische verbeelding van Wells bleek hier een zeer goed voorbeeld van een figuratiesociologische benadering. Wat houdt dat in? Wells wist veel van de technische ontwikkeling van vuurwapens, klein en groot, in zijn eigen tijd. Maar hij bezag deze technische ontwikkeling niet in isolement. Hij vroeg zich af wat de ontwikkeling van de bewapening betekende voor het relatiepatroon, dat door de in de oorlog betrokken mensen werd gevormd. Dit met elkaar verbinden van alle schijnbaar onpersoonlijke aspecten van maatschappelijke ontwikkeling met de menselijke figuraties die de eigenlijke inhoud van deze ontwikkeling vormen, met de machtsbalans tussen verdedigende en aanvallende strijdmachten, is essentieel voor een figuratiesociologische benadering. Ik beweer niet dat Wells over dit soort theorie beschikte. Zoals vele anderen gebruikte hij een figuratiesociologische benadering avant la lettre. Hij stelde zich de veranderingen voor in de figuratie van onderling afhankelijke menselijke tegenstanders, die met veranderingen in bewapening samenhingen. Hij zag dat de wapenontwikkeling de verdedigers zou bevoordelen. De aanval zou vastlopen, daaruit zou een impasse voortkomen en de twee vijandige legers zouden zich in twee evenwijdige linies ingraven. Hij voorzag met andere woorden de loopgravenoorlog. Hij beschreef deze vrij realistisch als volgt: ‘[...] de druk, de voortdurende meedogenloze druk waarmee men poogt het verzet [van de vijand] uit te putten.’Ga naar eind7. En in 1901 beschreef hij zeer nauwkeurig en levendig de figuratie die meer dan twaalf jaar later werkelijkheid zou worden. ‘Achter de smalle vuurlinie waarin werkelijk contact met de vijand bestaat, wordt het land vele mijlen diep snel schoon en gereedgemaakt voor de oorlogvoering. Grote machines zullen bezig zijn om de tweede, derde en vierde linies van loopgraven klaar te maken, die nodig zouden kunnen zijn als de vuurlinie terug zou worden gedrongen, en loodrecht daarop staande banen aan te leggen voor de snelle dwarse beweging van de fietsers die voortdurend paraat zullen zijn om plotselinge druk op een bepaalde plek te verlichten [...]’Ga naar eind8. Wells kon natuurlijk niet de loopgravenoorlog in al zijn gruwelen voorzien, noch dat de legerleiding van Duitsland en Frankrijk, en in het kielzog van de laatste ook die van Engeland, zozeer in hun professionele voorkeur | |
[pagina 17]
| |
voor de felle en vurige door de cavalerie geleide aanval - door wat de Franse generaal Foch het offensif à l'outrance noemde - zouden worden meegesleept, dat ze volledig blind zouden blijven voor het soort argumenten dat Wells naar voren bracht - dat overigens zeker niet zonder voorstanders in de krijgsmacht zelf was. Zij bleven blind voor het argument, dat de aanval wel moest mislukken zonder verdere technische ontwikkelingen, zoals de tank, die de impasse konden doorbreken. Zoals bekend mislukte de aanval inderdaad. Het Duitse offensief dat aanvankelijk succesvol was, liep uiteindelijk vast en ging in de impasse van de loopgravenoorlog als een nachtkaars uit. Zo was de Franse aanval eerder mislukt - in beide gevallen precies om de redenen, die Wells zo duidelijk had aangegeven. Maar voordat de militaire leiders van beide kampen hun les geleerd hadden, hadden ze honderdduizenden jonge mensen in de ondoordringbare vuurregen van de verdediging gedreven. Om een idee van de kosten van de blindheid van de legerleiding te geven: de Fransen verloren 2425000 manschappen gedurende de eerste vijftien maanden van de oorlog 1914-1918. Dat gebeurde tijdens de periode van de wanhopige maar ijdele pogingen om door de vijandelijke linies te breken. Dat was ongeveer hetzelfde aantal slachtoffers als Frankrijk gedurende de volgende drie jaar verloor (2541000 man). U heeft me gevraagd om de invloed die utopieën op de toekomst kunnen hebben te bespreken. Ik heb een voorlopig antwoord gegeven, aan de hand van een heel specifiek voorbeeld, waarin een schrijver, getraind als bioloog, een aantal vrij nauwkeurige voorspellingen deed, niet van kwantitatieve, maar van figuratiesociologische aard. Dat betekent dat het te veel gevraagd was van de vindingrijkheid van mensen om in wetenschappelijke of literaire utopieën redelijk nauwkeurige voorspellingen te doen. U wilt misschien weten of hun voorspellingen enig praktisch nut kunnen hebben. Maar we zagen dat dit niet afhangt van de mensen, wier perspectief geïnformeerd en creatief genoeg was om toekomstmogelijkheden te onderzoeken en in utopieën vast te leggen. Het hangt af van de gevestigde instellingen, die de machtskansen hebben om deze voorspellingen te gebruiken en in praktijk te brengen. En die zijn vaak blind. Zij zijn vaak niet in staat om kennis te accepteren, die hun eigen machtsbronnen lijkt te bedreigen en hun eigen status en prestige schijnt te ondermijnen. De lotgevallen van de realistische utopie van Wells hebben de cognitieve waarde van een empirisch paradigma. Het is nuttig om dat voorbeeld te onthouden.
(Vertaling: G. van Benthem van den Bergh) |
|