| |
| |
| |
Cola Debrot
De brief aan de president
Een grijze middag. Hij zat geheel alleen achter in de wagen, zijn blik dwaalde van de rug van de chauffeur naar de spiegel, waarin zijn ogen en die van de bestuurder elkaar kruisten, en vervolgens naar het straatuitzicht, dat hem de laatste drie jaren bijzonder vertrouwd was geraakt, maar dat vandaag toch wel een ongewoon aspect vertoonde. Zij reden door een haag van nieuwsgierigen die grotendeels tot de middenstand, of tot nog eenvoudiger milieu behoorden. Verreweg het grootste deel dezer mensen toonde weinig of geen belangstelling voor hem, met uitzondering van een enkele vrouw, met een uitgesproken moederlijk instinct dat zich over iedere eenzame ontfermt, of een jonge man, met de speurdersogen van de toekomstige rechercheur die achter iedere reserve een verdachte ontdekt. Eensklaps ontwaakte bij hem weer de belangstelling voor zijn eigen bestaan. Waarom reed hij hier, zo moederziel alleen, in een Chrysler van het Windsor-type, tussen de rijen overmoedige en onverschillige lieden, met wie hij zo in het geheel niet verbonden was door banden van bloed, ras of nationaliteit? Wat had deze zonderlinge gebeurtenis te beduiden? Een gevoel van wanhoop dreigde zich van hem meester te maken, maar zijn bewustzijn bleef het antwoord niet schuldig. Aha, hij wist het weer, glashelder, ondanks de vrij zware verdoving die een kalmerende opiumdrank bij hem had teweeggebracht. Daar bestond geen twijfel over: hij was een diplomaat, geaccrediteerd bij de Nederlandse regering in Den Haag ('s-Gravenhage, zeiden de Nederlanders, maar dat was nog moeilijker uit te spreken dan de officieuze naam). Met name was hij de gezant van een van de twintig Zuidamerikaanse republieken: een republiek, in het leven geroepen in het begin van de vorige eeuw; een republiek met een constitutie, versierd met een overgroot aantal grondrechten die in de praktijk des levens iedere seconde met voeten werden getreden, een republiek ter voorkoming van politieke conflicten, zelfs in zijn ‘dialogues
intérieurs’ slechts als de republiek x aangeduid. Hij wist ook de bestemming van de Chrysler. Hij was op weg naar de Grote Kerk op de Groenmarkt, door de Hagenaars ook wel Jacobskerk genoemd en door de diplomaten bij voorkeur met de naam Grande Eglise St.-Jacques aangeduid. Langs de gehele weg stonden verkeersagenten geposteerd, die ongevraagd de juiste richting wezen met hun hagelwitte mouwen. Zij namen in aantal toe naarmate de wagen de kerk naderde.
De wagen stopte voor de ingang, een duisternis, gevat in het eneadrement van
| |
| |
een naar voren springende spitsboog. Een heer, waarschijnlijk een koster op leeftijd, trok het portier voor hem open; hij stapte uit, de hoge hoed in de hand. Er zijn lieden, zo mijmerde hij terwijl hij naar binnen liep, die zich nimmer van een hoge hoed bedienen; er zijn er die hem in de hand voor zich uit houden, door schroom weerhouden in het openbaar met zulk een hoog hoofddeksel op de kruin te balanceren, en tenslotte zijn er die hem op het hoofd dragen, dat alsdan terstond tot iets ontzagwekkends uitgroeit. In de gang binnen wasemde de kilte uit de grond en werd het geluid der stappen door de oude verweerde tegels gedempt. Hij reikte juist zijn zwarte demi en hoed over de toonbank aan de juffrouw van de vestiaire toen een herhaalde klop op zijn schouder zijn aandacht trok. Hij wendde zich om en werd geconfronteerd met een heer van omvangrijke gestalte en zo blond dat hij de indruk maakte geen wimpers te bezitten.
‘U is alleen gekomen, señor ministro? Mogen wij niet op de aanwezigheid rekenen van madame?’
De Latijn keek eerst verwonderd terug, maar dan schoot hem de kwaliteit van de ander te binnen; het was de enigszins pompeuze, maar niettemin overgevoelige voorzitter van de Nederlandse Senaat (de Eerste Kamer, zoals de Nederlanders zelf plegen te zeggen).
‘Excellentie,’ repliceerde de gezant, hoewel hij er zich van bewust was dat de titel de ander niet toekwam, ‘excellentie, mijn vrouw moet zich helaas verontschuldigen, zij heeft een onaangename reumatische griep...’ Bij het aanhoren van de diagnose wierp de grote blonde man beide armen in de lucht om vervolgens de revers van zijn jas op te trekken, een kouwelijke bibbering nabootsend bij wijze van waarschuwing voor de guurheid en ongestadigheid van het Nederlandse klimaat. De gezant verviel vervolgens in handen van een heer met kokarde plus lint op de borst, die hem de kerk binnenleidde. Protestantse kerken maken op Latijnen de indruk van open ruimten, vooral waar het kerken van middeleeuwse oorsprong betreft. In de katholieke kerk speelt de geborgenheid de hoofdrol; door de rijkdom van schilderingen en beelden en vooral door de warme kleuren van het glas-in-lood, die het interieur van de buitenwereld afsluiten. De protestanten hebben de kerken ontmanteld; zij hebben haar van haar schaduwen ontdaan; het interieur is met de buitenwereld in verbinding getreden. De gezant had eens een treffende opmerking gehoord: De katholieke kerk is een vruchtbare baarmoeder, de protestantse alleen nog maar een veilig nest. Hij moest onwillekeurig glimlachen, maar bedacht terstond, dat naar alle waarschijnlijkheid veler blikken op hem gevestigd konden zijn en zorgde er onmiddellijk voor zich van een fijngevoelige glimlach te voorzien, maar het ontging hem niet dat deze glimlach niet bij machte was de droefgeestigheid van de teleurgestelde man volledig te maskeren. Het was een ruim godshuis, met drie beuken die elkaar in de absis ontmoetten. Tegen een van de pilaren van het middenschip verhief zich de kansel, met haar wenteltrap en haar hemeldak. Het interieur leek door de verlichting als in twee helften verdeeld; de ene van kansel tot absis, waar zich de leden van een orkest van enkele tientallen musici in afwachtende houding met hun instrumenten hadden
neergezet; het was er leeg,
| |
| |
hoog en licht. De andere helft, van kansel naar ingang, bevatte de zitplaatsen bestemd voor dignitarissen en genodigden; er heerste daar een gedempte verlichting. De banken van linker- en rechterbeuk stonden loodrecht op de richting van de zetels in het middenschip die nog geheel onbezet waren, toen de gezant van de republiek x een zitplaats in een der banken van het linkerschip werd toegewezen. Hij boog zijn hoofd eerst in de handen, uit een oude gewoonte uit zijn geboorteland om bij het binnentreden van de kerk een schietgebed te richten tot een der heiligen of een der personen van de drieëenheid. Hij kwam niet verder dan ‘Santa Maria, Madre de dios...’ Hij voelde zich zo eenzaam als zelden tevoren in zijn leven. Vervolgens hief hij het gezicht op en nam nauwkeuriger dan tevoren de omgeving in zich op. Hij zag thans ook de banken achterin tegen de muur, die zich langzaamaan vulden met Nederlandse autoriteiten, die zich met veel heen en weer bewegen van een plaats verzekerden en vervolgens als dieren in een kooi toekeken, sommige geamuseerd, andere alleen maar gespannen. Hij herkende enkelen en knikte hen toe. Vervolgens dwaalde zijn blik langs de vertegenwoordigers van de buitenlandse mogendheden. Ook onder hen herkende hij verschillenden, die hij ook weer vriendschappelijk toeknikte. Daar zaten zij dan weer voor de zoveelste maal bijeen, de leden van het corps diplomatique, mensen uit de meest uiteenlopende streken, van Noord en Zuid, van Oost en West en van de meest uiteenlopende aard, zachtzinnigen en hardvochtigen, onnozelen en sluwen, idealisten en opportunisten. Zij hadden allen, op een hoogst enkele uitzondering na, het kenmerk van diplomaten met elkaar gemeen; zij droegen een oogmasker, een haast onzichtbaar vlies, om te beletten dat hun blik de gang van hun gedachten of de opwellingen van hun gemoed zou kunnen verraden. Hij voelde zich verlost toen zijn aandacht zich van deze lieden had afgewend, die hem altijd die
bittere bijsmaak bezorgden van waarnemers-op-de-grens-van-spionage.
Hoe vrij van loze streken was de omgeving waarin zij zich bevonden! Hij raakte in verrukking over deze ruimte, waarin het licht waarde, en over de versiering, dunne lijnen van wit en rood, van azalea's en cineraria's, langs pilaren en galerijen.
De gebeurtenissen wikkelden zich inmiddels volgens het vastgestelde schema af. De aanwezigen verhieven zich van hun zetels. Eerst verschenen de hofdignitarissen, met gezichten die in waardigheid niet onderdeden voor hun rang en de kleurigheid van hun uniformen. Daarop volgden de koninklijke paren; de heren vertegenwoordigden de ernst, in hun militaire uniformen, de dames spreidden een glimlach ten toon; de Nederlandse vorstin was een exponente van het gevoelig intellect, de Deense van de vlotte bourgeoisie, in beide gevallen door de eisen van de ceremonie in toom gehouden.
De Deense, zo schoot hem te binnen, is een kruising van een Engelse lady en een Gelderse mokkel. Hij was zelf bijzonder ingenomen met de karakteristiek van ‘een Gelderse mokkel’; het bewees dat hij zich wel vertrouwd had weten te maken met de bijzonderheden van het land waar hij geaccrediteerd was. Het was of de Deense vorstin zijn gedachte had geraden: terwijl de koninklijke paren zich neerzetten op de voor hen bestemde zetels, wendde zij zich
| |
| |
in de richting van de Latijn en glimlachte; het was alsof zij hem bedankte voor de attentie van zijn lichtelijk ondeugende, maar ongetwijfeld vleiende karakteristiek.
Op hetzelfde ogenblik verhief zich de dunne dirigeerstok en begon het eerste deel van het Concerto grosso van Händel. Het zou onjuist zijn de gezant van de republiek x als muzikaal te beschouwen, in de zin dat de muziek op zichzelf een rol voor hem zou spelen. Wel kon men hem bijzonder muziekgevoelig noemen. De muziek vormde voor hem de achtergrond waartegen eenzaamheden en treurigheden zich verhieven tot een weldadige atmosfeer van sereniteit. Dit was in het bijzonder het geval met de klassieke muziek uit de zeventiende eeuw, met haar afwisselingen van zwellingen en dalingen, van intensiteit en adempauzen, van geestelijke plechtigheid en volstrekte overgave van het gevoel. Het Concerto grosso versterkt nog deze weldadigheid door de afwisseling van solopartijen en orkest; men hoort de eenzame celli, violen en hoorns hun laatste uitspraken doen en men hoort vervolgens het antwoord van het orkest. En de suite van Bach, die daarop volgde, was niet anders dan alle muziek van deze grootmeester van de achttiende eeuw, een zweving, waarin geest en ziel het mathematisch evenwicht hebben bereikt.
De sereniteit werd bij tussenpozen onderbroken door bijzondere gebeurtenissen die de aandacht afleidden. Onnozele bijzonderheden, zou men geneigd zijn te zeggen. Hij besteedde overtollige aandacht aan de uniform van de Haagse burgemeester, een kaarsrechte personage die tussen het concert van Händel en de suite van Bach op fluisterende toon enkele woorden tot de koninklijke paren had gesproken. Of hij volgde het licht dat speelde op de dunne lijn van de dirigeerstok, dat met de zwevingen van de muziek scheen op te vlammen en te doven. Of zijn aandacht werd in beslag genomen door enkele bloemblaadjes die van een van de pilaren hadden losgelaten en nu door de witte ruimte neerzweefden en, buiten alle plechtigheden van het protocol om, het gevoel van een wonder schenen teweeg te brengen.
In het midden van het andante van de suite verloor hij iedere belangstelling voor de muziek. De zorgen voor de politieke verwikkelingen waarin hij was terechtgekomen, hadden weer de overhand genomen. Hij vroeg zich af wanneer dat verschrikkelijke orkest in godsnaam zou ophouden; wanneer hij naar zijn huis zou kunnen terugkeren; wanneer hij weer zijn aandacht zou kunnen besteden aan de brief die hij voor drie dagen aan de president van de republiek x had geschreven. Hij had trouwens de indruk, als hij tenminste zo vrij mocht zijn zich voor deze ene keer als muziekcriticus op te werpen, dat de dirigent de tweede componist minder goed beheerste. Hij vond dat het andante enigszins hortig werd gespeeld en dat de speelsheid van de gigue niet of niet voldoende tot haar recht kwam. Het slot van de uitvoering kwam op een ogenblik dat hij besloten had alle hoop te laten varen. Maar het was nog steeds niet afgelopen met de beproeving der geduldsbeoefening, het slot van het ceremonieel liet niet na de nodige tijd op te eisen. De burgemeester in blauw uniform stelde de dirigent, een knappe smalle man die er waarschijnlijk jong uitzag voor zijn leeftijd, aan de koninklijke paren voor. Vervolgens vertrokken de hoofdpersonen, in om- | |
| |
gekeerde volgorde waarin zij waren gekomen. De koningsparen verhieven zich van hun zetels. Achter hen volgden de hofdignitarissen. Met het vertrek van het laatste lid van het gevolg was het hek van de dam.
De genodigden haastten zich naar de uitgang, zonder zich verder om plichtplegingen te bekommeren. De gezant had reeds zijn jas aangetrokken toen hij, tussen vele andere gasten in, de figuur ontwaarde van de Ierse gezante, die hem uit de verte toewoof; zij wierp daarbij het hoofd achterwaarts alsof zij aanstonds de kus van een Keltische god hoopte te mogen ontvangen. Deze rosharige vrouw was hem volledig wezensvreemd, hij zou niets verstandigs over haar hebben kunnen zeggen; niettemin was zij hem zeer sympathiek, hij drong zich dan ook door de menigte heen om haar de officiële handkus te geven. Hij wist, dat hij geen twee woorden met haar zou wisselen, hoewel hij voor een Latijn vrij behoorlijk Engels sprak. Hij hield haar hand nog in de zijne toen zijn naam werd afgeroepen.
‘De wagen van de gezant van de republiek x rijdt voor...’ De menigte was aanmerkelijk gedund toen hij zich naar buiten begaf.
Weer bewoog zich de wagen door de mensenhagen. Weer waren er maar enkelen die enige belangstelling koesterden voor de Latijn met de grote zorg in zijn hart. Een enkele juichte, ter luchting van het conservatieve hart, of voegde hem een vloek-tussen-de-tanden toe, ter meerdere glorie van de communistische partij. In de Parkstraat werd de mensenmenigte steeds geringer al zag men er reeksen zuilen, gedrapeerd met de Nederlandse en Deense kleuren, waarmede de stad voor de ontvangst van het koningspaar was opgesmukt. Op Plein 1813 stonden enkele jonge vrouwen op de sokkel van het Standbeeld der Bevrijding. Het sneed hem door het hart: overal ter wereld staan deze meer of minder overdadige beelden, ter herinnering van een bevrijding waarvoor een zeker aantal mensen het offer van hun leven heeft gebracht, maar die nochtans nimmer wordt verwezenlijkt. Zeker niet in..., hij voltooide de zin niet. Vervolgens zag hij nog enkele vlaggen wapperen die men niet zo iedere dag ziet, de Griekse, de Indonesische en de Poolse, en vervolgens bogen zij de richting uit van Zorgvliet, een wijk die er ligt alsof de zorg werkelijk gevloden zou kunnen zijn van mensen die dag en nacht door de onzekerheid, het zwaard van Damocles, worden gekweld.
Voor het hek van het statige gezantsgebouw stopte de wagen. De chauffeur trok het portier open; de gezant liep met snelle stappen, om de twijfel zijns harten te maskeren, op de ingang toe. Zijn passen vertraagden naarmate hij de ingang naderde. Hij keek op naar het wapen van zijn land, waarboven de vertrouwde vlag naar omlaag hing, de wind was weer gaan liggen. De enige plaats, zo schoot het hem te binnen, waar deze vlag hangt in de stad. Hij werd er weemoedig onder.
Het grint had zijn komst verraden. De deur werd geopend, voordat hij nog de sleutel in het slot had kunnen steken. Achter de huisknecht, die had opengemaakt, stond zijn dochter; zij volgde hem, terwijl hij de trap opliep. Met gretig nieuwsgierige ogen vroeg zij hem naar het uiterlijk van de Deense koningin. Hij was erg gelukkig met zijn vondst in de kerk, maar vreesde dat het veertienjarig meisje het
| |
| |
begrip ‘Gelderse mokkel’ niet in al zijn facetten zou kunnen bevatten. Hij antwoordde: ‘Een kruising tussen een Engelse lady en een Amerikaanse flapper.’ De dochter begon luid te lachen, sprong naar beneden, met twee treden tegelijk, en riep luidkeels: ‘Hoor je dat, Pedro, wat vader zegt?’ De huisknecht liep door naar de bediendenkamer, maar hij werd hardnekkig door het spichtige meisje achtervolgd, dat het antwoord van haar vader als een amusante oplossing voor alle levensvragen scheen op te vatten, een oplossing, die aan alle bewoners van de legatie moest worden kond gedaan: ‘Een menging van lady en flapper.’
In zijn werkkamer moest de gezant zijn particuliere secretaris weren, die hem tegemoet kwam met een stapel brieven en geschriften, waarvan het aantal reeds bewees, dat zij niet van bijzonder gewicht zouden kunnen zijn. De gezant had de hoorn van de telefoon genomen en was weldra met zijn vrouw in een gesprek gewikkeld.
‘Je weet, dat ik je laatst vertelde wat een “mokkel” betekent in het Hollands.’
‘Heb je er weer een ontmoet? Mag ik je feliciteren?’
‘La Danoise is een kruising tussen een lady en zo een “mokkel”.’
‘Hebben zij mij niet gemist?’
‘Iedereen heeft naar je gevraagd. Ik heb dit keer het verhaal van de griep gedaan.’
Daarop volgde het zakelijk deel. Hij vertelde zijn vrouw dat hij verhinderd was haar vanavond naar de schouwburg te vergezellen; hij had inmiddels een uitnodiging aangenomen voor een bespreking in het Kasteel Oud-Wassenaar, waar, zo hij het goed had verstaan, ook el principe Bernardo aanwezig zou zijn. Hij was zelf bijzonder tevreden met zijn leugen, de naam van de hoge gast had de kritische zin van zijn vrouw het zwijgen opgelegd. Zijn vrouw wenste hem geluk met zijn besprekingen op zulk een hoog niveau en verzekerde hem dat hij zich niet verder om haar voorstel moest bekommeren.
Nauwelijks had hij de hoorn teruggelegd of de secretaris, een soort onbehaaglijke kalkoen bij regenweer, begon zijn schelle klok-stem te roeren. Hij had de navolgende telefoons genoteerd: a de gezanten van de volgende zusterrepublieken (daartussen ook een twijfelachtige democratische figuur), b de chefs van de navolgende afdelingen... (namen waarvan de uitspraak een speciaal strottehoofd vereist), c een dame, die haar naam niet wenste op te geven, maar giechelde, d een heer, met een naam die, ook na herhaalde navraag, niet was te verstaan. De correspondentie werd eveneens onderverdeeld: I Ingekomen post: a missiven van de ministeries van de republiek x, volledig onbelangrijk, camouflage van traagheid en ondoelmatigheid, b tientallen uitnodigingen voor diners en recepties, c de aanmaning van de garagehouder en kleermaker om achterstallige schulden te vereffenen. II Uitgaande post: a missiven ter bevestiging van ontvangst der ministeriële missiven, b beantwoording der uitnodigingen in negatieve en positieve zin, c betaling van de kleermaker en uitstel van betaling aan de garagehouder bij wijze van wraakneming, omdat deze niet de vereiste zorg aan de wagen besteedde.
De gezant zette zich aan zijn bureau om enkele brieven te tekenen. Toen hij klaar was, keek hij op en zag hoe de secretaris door het raam naar buiten staarde.
| |
| |
Het was inderdaad de juiste karakteristiek: een kalkoen bij onbehaaglijk weer en toch had hij de neiging eerder van een onbehaaglijke kalkoen te spreken. Het was bepaald onbehaaglijk te weten wat deze man al niet had meegemaakt! Hij had voor hem reeds drie gezanten gediend: een was opgehangen, wegens verraad, duidelijk bewezen voor een speciaal tribunaal (tribunaal ad hoc x3a745); een was gefusilleerd, door een onbegrijpelijk misverstand (postuum onderscheiden met de hoogste Orde van...); alleen de laatste was een natuurlijke dood gestorven. Hij had herhaaldelijk in de laatste drie jaar een poging gedaan om een indruk te krijgen van de verhouding waarin de secretaris tot deze mensen had gestaan, maar hij kwam niet verder dan tot voorpostverkenningen. De secretaris schuifelde terug naar het kabinet, dat voor hem als werkkamer was bestemd. Hij had de deur reeds bereikt, toen de gezant hem terugriep.
‘Don Randolfo, moet je eens horen...’
‘Ik ben tot uw dienst, señor ministro.’
‘Je moet eens horen. Ik had laatst een gesprek met de ambassadeur van een belangrijke mogendheid in Lissabon. Een bekwame diplomaat.’
‘Een bekwame diplomaat,’ gorgelde de secretaris automatisch terug.
‘Die meende, dat de Portugezen niets met Latijnen gemeen hebben.’
‘Een bekwame diplomaat,’ herhaalde de secretaris.
‘Hij beweert, dat de Portugezen een mengsel zijn van Spanjaarden, negers, moren en joden.’
‘Een onbekwame diplomaat,’ meende nu de secretaris.
‘Een onbekwame diplomaat, zeg je, don Randolfo?’
‘Natuurlijk, porque si, want wat zijn de Latijnen anders dan een mengsel van joden, negers, moren en allerlei Iberiërs.’
De gezant lachte luid-op, terwijl de secretaris achter de deur van zijn kabinet verdween. De gezant van de republiek x bevond zich voor de zoveelste maal alleen in zijn werkkamer, een onbehaaglijke kamer, misschien wel in de eerste plaats, omdat hij er niets aan veranderd had, aan meubilering noch stoffering, sedert hij haar van de vorige gezant had overgenomen. Aan de rechterwand voornamelijk boekenkasten, met een vrij uitgebreide bibliotheek over de Bevrijder, wel te verstaan alleen de publikaties in dithyrambische jubeltoon; de werken van Salvador Madariaga waren alle verwijderd, sedert de verschijning van zijn kritische beschouwingen over de Bevrijder. Links een paar bureaus met terzijde een vergeelde globe en een ronde tafel met fauteuils. In de linkerwand bevonden zich een tweetal muurkasten, de een voor geheime stukken bestemd en de ander voor alcoholische verversingen; voor geen van beide had hij een bijzondere belangstelling; geheimen bewaart men elders dan in geheime kasten en zijn alcoholische verversingen placht hij zelden thuis te nuttigen. Hij liet de pick-up een tango spelen, de Blue Tango, en liep daarbij op en neer door de kamer. Het was wel prettig, dat de tapijten ieder geluid smoorden, niemand zou weten dat de gezant hier liep te ijsberen. Men loopt niet zonder reden op en neer; dat is het begin van het denken en het denken was het begin van het verraad, dat was het woord dat hij zich herinnerde van een van de ministers van de republiek x. Hij maakte een toer rond zijn kamer;
| |
| |
langs het bureau; langs de fauteuils; langs de pick-up, om dezelfde plaat nog eens op te zetten; langs de boekenkasten. Hij haalde een geschiedenis van de Spaanse literatuur te voorschijn, het was van Hurtado en Serna. Hij sloeg die willekeurig open. Het sonnet van de anonieme schrijver aan Christus Gekruisigd werd daar aangehaald: ‘No me mueve, Señor, para quererte.’
De tranen schoten hem naar de ogen, hoever was de wereld van de diplomaten verwijderd van de sfeer waaruit dit gedicht was voortgekomen. Hij schoof het boek weer op zijn plaats terug en stelde zich voor het staatsieportret van de president, dat boven de boekenkast hing. Het was dezelfde president aan wie hij voor enkele dagen een brief had geschreven, die naar alle waarschijnlijkheid de verdere loop van zijn leven zou bepalen. De president droeg een eenvoudige militaire jas, zonder onderscheidingen en een militair hoofddeksel, naar vorm van een onderofficierspet. Het gezicht, met de onbetekenende snor, vertoonde een opvallende gelijkenis met Stalin. Men kon dit gezicht op vele manieren karakteriseren. Ironisch, zeiden sommigen; satanisch, meenden anderen. En weer anderen achtten de president gedreven door heerszucht of wreedaardigheid. Hij had een eenvoudige dorpspriester horen opmerken, dat de president niet uitmuntte in gelovigheid. Het was à pouffer de rire! Deze karakteristieken waren alle in meer of mindere mate op hem van toepassing, zeker, maar zij sneden geen hout, alles welbeschouwd, zij sloegen niet de spijker op de kop. Zij waren meer van toepassing op de handelingen die van hem uitgingen, en van de anekdoten die over hem de ronde deden, dan wel op hemzelf. Hij kende geen woord, dat hem beter karakteriseerde dan: de geldingsdrang. Hij wilde zich laten gelden, deze president, coute que coute! In de politieke taal werd deze zucht aanvankelijk met de term ‘nationalisme’ vertaald. De president, zo luidde de leuze, betekende zelf niets, hij vertegenwoordigde slechts zijn volk, hij was er de exponent van! In werkelijkheid was natuurlijk het omgekeerde het geval, in werkelijkheid was het volk, waaruit hij was voortgekomen, zijn exponent. Deze nationalistische theorie moest op de duur worden geofferd. Ten eerste om geen toespitsing van de internationale situatie in de hand te werken. De vreemde ondernemingen wantrouwden
het nationalisme, zij hoorden daar het lied van de nationalisatie, met al de daaraan verbonden onteigeningsprocedures van de produktiemiddelen, doorheen klinken. Maar in de tweede plaats ook vanwege zijn eigen intelligentsia, die hij niet geheel kon verwaarlozen op straffe van tekort te komen aan technische en administratieve krachten. De intellectueel was internationaal georiënteerd. Een van de intellectuelen uit zijn naaste omgeving, don Raul M... of el Gran C..., zoals men hem noemde, personificatie als hij was van de geestelijke prostitutie, don Raul M..., minister van buitenlandse zaken, had natuurlijk een oplossing gevonden. Vanaf een gegeven ogenblik werd van nationalisme alleen in de dorpen gesproken; de steedse bevolking werd vergast op een nieuw begrip, het historisch opportunisme. Hiermede was aan de bezwaren van de internationale concerns tegemoetgekomen; het opportunisme is, in tegenstelling tot het nationalisme, voor deze kringen een makkelijk ver- | |
| |
teerbaar begrip. Bovendien was hiermede ook de intellectuele tegenstand ondervangen. In dit dubbelzinnig begrip ontmoetten de felste tegenstanders elkaar. Het opportunisme van de intellectuelen houdt niet anders in dan dat aanpassing vereist is van idealiteit aan realiteit en dat bij deze aanpassing steeds een spanning zal blijven bestaan tussen idealiteit en realiteit. Voor de president betekende het opportunisme niet anders dan een mogelijkheid te meer om zich van iedere vorm van idealiteit te ontdoen. Don Raul had het schitterend weten te bekokstoven!
De gezant keek weer op naar het portret; hij huiverde, het was of de ander hem doorzag. Hij had reeds jaren deze of dergelijke opvattingen gehuldigd, maar hij had voor drie dagen aan de president een brief geschreven waarin hij zijn verschil van mening had uiteengezet. Het was te krankzinnig om rond te lopen, een verschil van mening met zulk een president! Hij begon het portret thans toe te spreken: ‘Het historisch opportunisme berust op zwakke gronden. Maakt u zich niet ongerust, señor presidente, wij zullen het ontmaskeren. U zult in uw nakie komen te staan. Misschien moeten er offers vallen, maar wij zullen niet deinzen!’ Hij liep enige passen terug, stak zijn handen in zijn zakken, schoof de hals naar voren en sprak op sissende toon tegen het schilderij: ‘Oude klootzak!’
Dan was het een poos of hij de president geheel vergeten was; hij hield zich bezig met enige geheimzinnige manipulaties in de boekenkast. Het begon ermee, dat hij voorzichtig om zich heen keek en enige boeken opzij schoof, zodat hij de achterwand van de kast met de hand kon bereiken. Door een druk met de vinger op een lichtelijk oneffen plek, die zich verder in niets van de rest van de wand onderscheidde, bewerkstelligde hij dat een muurkastje openvloog; hij haalde er een blikken trommel uit. Met een sleutel uit zijn vestjeszak werd de trommel geopend; daar lag de envelop, met in eerder haastig dan slordig schrift, de woorden: brief aan de president. De trommel werd weer in het kastje opgeborgen, het kastje werd gesloten en de boeken wederom ervoor geschoven, zodat de ongerechtigheid in een oogwenk ongedaan was gemaakt. Hij zette zich in een fauteuil neer en opende de brief; hij liet voor de zoveelste maal de inhoud ervan tot zich doordringen. Hij maakte de gevolgtrekking: er moest een wonder gebeuren, anders betekende deze brief het einde van zijn loopbaan. Of eigenlijk betekende hij iets nog veel, veel ergers: het was het begin van een revolutionaire loopbaan. Alles zou voortaan op losse schroeven staan, zijn eigen leven en het leven van zijn gezin.
Er werd op de deur geklopt. Hij stak de brief in zijn binnenzak en riep toen van ja. Het was de huisknecht, die binnenkwam met de verschillende onderdelen van een antracietkleurig kostuum over zijn gebogen linkerarm geslagen. Het was toen pas, dat de gezant bemerkte, dat hij nog altijd zijn jacquet had aangehouden. Om een of andere reden vond hij het belachelijk, dat hij had staan filosoferen, voorzien van een zwaluwstaart. Men kon op alle manieren filosoferen, in hemdsmouwen, in smoking, desnoods ‘en pleine nudité’, maar in jacquet nooit of te nimmer! Niet in jacquet! Het jacquet was ‘fully unqualified for thorough thinking’, had eens een Engelsman tegen hem opgemerkt, die overigens in jacquet was gestoken. Hij begreep
| |
| |
aan de houding van de huisknecht, dat hij haast zou moeten maken. Hij was een meester in het zich verkleden. Hij kon in enkele seconden zijn das strikken en daarbij de spiegel ontberen. Weldra had hij het colbert aangetrokken en hingen de onderdelen van het jacquet over de arm van de huisknecht.
‘Pedro,’ zo vroeg hij, ‘ben je zelf op de gedachte van deze verkleedpartij gekomen? Of is mevrouw thuisgekomen?’
‘De gedachte is, vertrouwelijk gesproken, señor ministro, van mij afkomstig, maar ik doe natuurlijk niets liever dan het initiatief aan mevrouw overlaten. Ja, señor ministro, mevrouw is juist gearriveerd en zij laat u weten, dat de klok al zes uur heeft geslagen en dat u op Oud-Wassenaar wordt verwacht.’ De gezant nam zijn huisknecht nauwkeurig op. Die handelde, terwijl hij met glazige ogen voor zich uit bleef kijken. De gezant dacht: er bestaat toch een klein verschil tussen knechten en diplomaten. De eersten worden door glazige ogen gekenmerkt, de tweeden door het onstoffelijke ding dat hij het vliezige oogmasker placht te noemen. Wat had Antonio ook weer gezegd? Men verwachtte hem op Oud-Wassenaar. Dat was de moeilijkheid met leugens, je vergat het ene ogenblik wat je een minuut tevoren had staan debiteren. Hij verzocht de knecht een valies met smoking en nachtgoed in de achterbak van de auto te deponeren. Hij voegde eraantoe, dat hij vanavond de chauffeur niet nodig had; hij gaf er de voorkeur aan zelf te sturen. Pedro antwoordde, dat hij de orders zou overbrengen, maar bracht een zekere ontsteltenis teweeg door de vraag te stellen of hij de zakken van het jacquet had geledigd.
De gezant stond even alleen in zijn kamer. Het had een haar gescheeld, of hij had ‘de brief aan de president’ in de jas van zijn jacquet laten zitten, je kon geen revolutionair zijn als je geheugen je bij tussenpozen in de steek liet. Von Papen had in de eerste wereldoorlog een aktentas met documenten in de elevated in New York laten liggen, men had dit later op één lijn gesteld met het verlies van de slag aan de Marne. Dat was een diplomaat geweest, bekend om zijn geslepenheid, maar ook om zijn vergeetachtigheid. Gelukkig maar! De gezant keek om zich heen, als iemand die een kamer verlaat die hij, naar menselijke berekening tenminste, nooit meer zal betreden. Hij trok nog even de zojuist gestrikte das recht en spoedde zich de gang door en de trap af.
In de hall wachtte hem een verrassend tafereel. Hij moest er onwillekeurig om glimlachen. De gehele familie stond beneden in de gang opgesteld om afscheid van hem te nemen. De jongste zoon riep: ‘Dit is een uitvinding van Elvira.’ Dat was de spichtige dochter, die er steeds op uit was hem een zonderlinge vraag te stellen of hem een poets te bakken. Hij vond het ditmaal een bijzonder aardige vondst, al bleef hij eerst nog even op zijn qui-vive. Het was het typische portret van een burgerlijke familie, lichtelijk en décadence. Met zijn vrouw, dat moest gezegd worden, had hij het bepaald getroffen. Het was een brunette, eerder naar de lange kant. Zij was slank genoeg om spirituele kwaliteiten te bezitten en in genoegzame mate opgevuld om aangenaam modeleerbaar te zijn in het geslachtelijk verkeer. Met de kinderen was hij niet even schitterend geslaagd. De oudste dochter van veertien en de jongste zoon van zeven vertoonden duidelijk psychische afwijkingen.
| |
| |
De drie middelsten, twee jongens en een meisje, vertoonden uitgesproken normale trekken; de jongens zouden zonder twijfel in hun beroep, van ingenieur, advocaat of medicus, slagen; het meisje zou een moeder worden, met rijke kroost begiftigd. Alles goed en wel beschouwd, moest alleen het jongste zoontje tot de onverbeterlijken worden gerekend; met zijn ironisch-scheve ogenstand en zijn ouwelijk neergetrokken mondhoeken vertoonde hij het duidelijke beeld van de pathologische leugenaar, die te eniger tijd wegens een of ander meervoudig misdrijf zou worden gevonnist. Laat je toch niets wijsmaken door de heren doctoren, de pseudologia fantastica is en blijft ongeneeslijk! De oudste dochter was eerder gecompliceerd dan gedegenereerd; zij zou zonder twijfel een crisis doormaken, met de hoge koortsen van een of andere kinderziekte, en dan zou blijken aan welke kant van de streep zij zou staan.
‘Dag Papa,’ riepen de kinderen, terwijl hij een voor een een kus tot afscheid op het voorhoofd drukte. Hij nam zijn vrouw bij de arm en liep met haar het huis uit.
‘Manuela, mijn geliefde. Manuela, mijn vriendin,’ zo sprak hij terwijl zij in de richting van de garage liepen, ‘ik moet je iets toevertrouwen. Je moet niet schrikken. Ik heb een brief aan de president geschreven...’
Zij bleven even staan. Zij trachtte hem recht in de ogen te kijken: ‘Aan de president?’
‘Ja, ik had ook aan don Raul kunnen schrijven, natuurlijk. Maar dan had ik het net zogoed kunnen nalaten.’
Zij liepen door zonder te spreken.
‘Ik geloof,’ zo hervatte zij het gesprek, ‘dat je de enige gezant bent die aan de president heeft geschreven.’
‘Hoor 'ns, Manuela. Je bent er ook bij betrokken. Ik wil dat je de brief leest. Je moet hem lezen. Met aandacht. Je moet mij zeggen wat je ervan denkt. Ik heb hem nog niet verstuurd. Het zal van jouw oordeel afhangen of ik daartoe zal overgaan.’
Zij stonden bij de wagen; hij had het portier geopend om in te stappen. Manuela had de ernst begrepen van het ogenblik. Zij knikte hem toe, moedig en tegelijk bevreesd. Zij nam de brief van hem aan en drukte haar gezicht tegen het zijne. ‘Ik zal hem met aandacht lezen.’
De wagen moest op weg naar de poort langs de voordeur rijden; het grint knerpte onder de banden en de lange brunette kon hem zonder moeite bijhouden, zo langzaam reed hij. Op het ogenblik dat hij gas meerderde, keek hij over het portier heen en riep: ‘Jouw leven is er ook mee gemoeid, Manuela.’
Zij had het niet goed verstaan en wuifde lachend terug: ‘Zorg dat je niet te hard rijdt.’
De Chrysler had maar een onderdeel van een minuut nodig om uit het gezichtsveld te verdwijnen. De vrouw bleef even om zich heen kijken naar de bomen en takken van Zorgvliet en trok zich weer in huis terug. De hall was inmiddels geheel verlaten. Zij bleef er even staan en keek om zich heen, alsof het niet haar eigen huis was waar zij zich bevond. Toen riep zij luide een vrouwennaam. Een van de deuren schoof langzaam open en een oude vrouw stak het hoofd naar buiten; zij was zich blijkbaar aan het kappen, de sluike grijze haren hingen in noodlijdende vlechten over haar schouders.
‘U moet niet op mij wachten met eten.
| |
| |
Ga maar uw gang met de kinderen, doña Rosario. Ik heb nog geen honger. Ik heb mij waarschijnlijk te zeer aan de versnaperingen op de thee tegoed gedaan.’
De oude vrouw vertrok geen spier op haar gezicht, maar gromde haast onverstaanbaar: ‘Versnaperingen zijn uit den boze, ik heb het je zo vaak gezegd, Manuela. Ze bederven de eetlust. Je zult het ook nooit leren.’
Manuela liep de trap op. De envelop met de brief aan de president, zoals zij die niet zonder enig ontzag had horen noemen, scheen als een zware last op haar schouders te drukken; zij bewoog zich moeizaam naar haar kamer, alsof zij de nadering van het noodlot voelde. In de slaapkamer stelde zij zich voor de spiegel op. Zij hief de rok en trok de gordel en jarretel recht. De figuur in de spiegel leek een exhibitioniste, die door haar nauwkeurig in haar bewegingen werd gevolgd. Zij zag in de spiegel ook de meubilering; de twee bedden met het nachtkastje; de mahoniekasten, de moderne lamp en de haak waaraan een paarse en een groene kamerjas hingen. Zij vroeg zich af of zij zich in een huisjas zou steken, maar zag ervan af en legde zich neer op het bed, languit. Zij voelde zich loom worden, op de rand van wellust, met een zweem van totale onverschilligheid voor de vraagstukken van de moraal. De gedachte kwam bij haar op of haar landgenoten eigenlijk niet gelijk hadden wanneer zij de opvatting huldigden, dat een vrouw alleen voor drie dingen is geschapen: a de voortbrenging van kinderen; b de beoefening van de seks en tenslotte c het frequente kerkbezoek. Zij trok het licht aan en begon de brief te lezen, die haar man aan de verschrikkelijkste mens op deze wereld had geschreven. Ja ja, zij wist wel degelijk wat ze zei, en wat ze dacht, mind you! De allerverschrikkelijkste mens hier op de wereld. Een mens van wie zij duizenden malen het portret had gezien, zonder te leren haar natuurlijke afkeer te kunnen onderdrukken.
Het was een doordruk van een getypte brief zoals zij er zovele van haar man kende; hij was getikt met een versleten portable, die vrij gebrekkig werkte, zodat verschillende letters tweemaal waren getikt, wegens de onduidelijkheid van de eerste; of over elkaar waren gevallen, doordat de wagen had geweigerd door te schuiven; of doorliepen, doordat de inkttoevoer niet juist had gefunctioneerd. Er waren weinig mensen die zo slordig konden tikken, uit pure trouw aan de versleten machine; ook de spatie was niet steeds gelijk en vele zinsneden waren doorgestreept. De brief luidde als volgt:
Aan
de Heer President
van de Republiek x
te ...
Het zij mij veroorloofd, mijnheer de President, alvorens tot de betreffende kwestie te komen, U erop te wijzen, dat mij ook zelf de ongewoonheid van dit schrijven niet ontgaat. Het is om te beginnen niet de gewoonte, dat een gezant zich rechtstreeks tot de president richt; dit zou immers kunnen worden opgevat als een motie van wantrouwen jegens de minister van buitenlandse zaken. De reden, die mij niettemin hiertoe genoopt heeft, moet U zoeken in het feit, dat het mijn innige wens is dat mijn bedoelingen zonder transformatie, al dan niet bewust teweeg- | |
| |
gebracht, en van welke aard ook, tot U zouden doordringen. De minister van buitenlandse zaken is even als ieder andere functionaris een dienaar van het hoogste gezag, en als zodanig is hij geneigd zijn opvattingen dusdanig te kleden, dat zij als een weerspiegeling kunnen worden beschouwd van de opvattingen, die het hoogste gezag worden toegeschreven; zij houden daarmede op het karakter van eigen opvattingen te bezitten; zij worden onwillekeurig emanaties van de hoge persoon tot wie zij worden gericht. Ik meen dan ook, dat mijn brief vooral in die zin als bijzonder ongewoon moet worden aangemerkt, omdat de daarin gehuldigde opvattingen haar eigen karakter behouden en niet hun eigenheid in de sfeer der emanaties verliezen. Ik hoop, dat U de ongewoonheid, die ook naar mijn inzicht in het algemeen dient te worden veroordeeld, in dit bijzondere geval zult willen verontschuldigen. Het ontgaat mij niet, dat dit uiteraard zal afhangen van de mededelingen, die hier zullen worden gedaan.
Ik heb, mijnheer de President, in de loop van de jaren, dat ik U mocht dienen, tientallen rapporten uitgebracht. Ik zou niet willen beweren, dat zij allen zo opgesteld waren, dat de daarin vervatte verklaringen zich steeds door de algebraïsche kunstgreep van het plus- en minusteken tot een nietszeggende neutraliteit lieten reduceren. Er zijn ongetwijfeld rapporten onder geweest, die niet van belang ontbloot waren, maar ook in die gevallen betroffen zij, zo niet uitsluitend, dan toch in de eerste plaats de landen, waar ik mijn land heb vertegenwoordigd. Deze brief, mijnheer de President, maakt hierop in tweeërlei opzicht een uitzondering; hij kan niet als een rapport worden beschouwd, het gaat hier eerder om een waarschuwing; en ten tweede: het betreft niet een belangstelling voor het buitenland, maar een bekommernis om het eigen land. Ik mag er tenslotte op wijzen, dat deze waarschuwing voor velen niet anders betekent dan een gemeenplaats, die door tallozen voor mij werd uitgesproken, en desalniettemin is zij een oorspronkelijkheid en wel omdat zij ditmaal niet heimelijk wordt voortgefluisterd, maar integendeel met de vereiste eerbied, maar nochtans zonder schroom juist aan de hoogste autoriteit ter beoordeling wordt voorgelegd.
Het is U bekend, mijnheer de President, dat wij Latijn-Amerikanen vele eigenschappen gemeen hebben, die anderen althans niet in dezelfde mate bezitten. Zij worden deels toegeschreven aan het bijzondere klimaat waarin wij leven, men wijdt bij voorkeur uit over de verticale uitgestrektheid, van noord- tot zuidpool, van onze bergketens; of zij worden geweten aan onze etnische oorsprong uit de kruising van twee volken, het Spaanse en het Indiaanse, die zich onderscheiden door een taaiheid die in vele gevallen aan halsstarrigheid grenst; of ook houdt men er rekening mede, dat onze staten zijn voortgekomen uit revoluties, waarvan de nawerking nog steeds niet als afgesloten kan worden beschouwd.
Het zij, zoals het is, ik zal de oorzaken buiten beschouwing laten. Ik wil hier volstaan met erop te wijzen, dat het democratisch compromis nog steeds niet een staatkundige vorm heeft gevonden in de werkelijkheid. Wij behoren zeer typisch tot de innerlijk verscheurde volkeren. De diepste gevoelens van onze beste zonen slin- | |
| |
geren tussen een nationalisme, dat tot chauvinisme voert, en een internationalisme, dat op de duur een school van ontwortelden (les déracinés, zeggen de Fransen) in het leven roept. Het evenwicht is uitgebleven.
Ik heb, mijnheer de President, niet nagelaten in de voorafgaande alinea te wijzen op de kritiek, die op het internationalisme kan worden geleverd, maar het is niet hiertegen, dat ik mijn waarschuwing wens kenbaar te maken. Zij betreft het nationalisme, en wel om de eenvoudige reden, dat het deze tendentie is die op het ogenblik dat ik deze regels schrijf, opgeld doet in de intellectuele en politieke kringen van ons land.
Mijnheer de President, voor een goed verstaander is een half woord voldoende, pleegt men te zeggen. Ik weet, dat U tot de beste verstaanders behoort, die deze eeuw in ons land heeft voortgebracht. Ik meen dan ook, dat ik geen ‘sweeping statements’ van node heb om te waarschuwen, maar met het bovenstaande mag volstaan.
Ik bid de Almachtige, dat U deze woorden, die ik op zo ongewone wijze tot U heb gericht, niet zult willen opvatten als een kritiek op Uw beleid, maar als een poging om U mijn eerbiedige en nederige diensten aan te bieden bij Uw zware presidentiële taak. Dat de Almachtige U ook verder de kracht en wijsheid moge schenken, die benodigd zijn om ons land naar een voorspoedige en gezegende toekomst te leiden. De gezant
De vrouw las enkele passages nog nauwkeurig over en liet toen de brief uit haar handen vallen. Een huivering, die zij nauwelijks wist te bedwingen, voer door haar leden. Zij wist, dat zij onderweg waren de bestaanszekerheid te verliezen. Verschrikking maakte zich van haar meester bij de gedachte aan confiscatie en bedelstaf. Als deze brief werd verzonden, zou haar man worden teruggeroepen, dat stond onherroepelijk vast! In een van de vele steden in de hoge bergen van Latijns-Amerika zou het spel van kat en muis beginnen, totdat Jorge Juan het leven erbij ingeboet zou hebben. En wat gebeuren zou, als hij de brief niet zou versturen, was honderdmaal erger; hij zou door wroeging worden gekweld, dat hij had nagelaten te doen wat hem door eer en geweten was voorgeschreven. Het gevoel van radeloosheid, zo goed bekend in diplomatieke kringen, maakte zich van haar meester; zij werd geconfronteerd met een dilemma, dat zich niet voor oplossing leende. Zij verhief zich van het bed en liep de kamer op en neer, ten prooi aan gevoelens even heftig als tegenstrijdig. Zij was tegelijk bevangen door vrees en vervuld van blijdschap. Vrees voor wat haarzelf en haar gezin te wachten stond; verhalen van verminkingen en vernederingen in concentratiekampen, naar lichaam en ziel, stonden haar voor de geest. Desondanks overheerste het verlangen naar bevrijding uit de staat van geestelijke slaafsheid waarin zij door de werkkring van haar man waren terechtgekomen. Zij zette zich neer op de kruk bij de toilettafel, het gezicht naar buiten gekeerd, waar de lente in de takken begon te ontbotten. Zij kruiste de armen voor de borst, tegelijk om zich te verweren tegen de koude van de vrees en om te vermijden, dat de hoop met haar warmte teloor zou gaan.
De auto van de gezant van de republiek x stopte voor een huis in de Van Ouwen- | |
| |
laan. De donkere vrouw, die openmaakte, was reeds enigszins op leeftijd en had het vriendelijk uiterlijk van de dienstmaagd die het aanzien van haar meester ook in haar eigen boezem voelt gereflecteerd. Hij vroeg de internuntius te spreken. Zij hoefde niet te antwoorden, want boven aan de trap verscheen de kleine gestalte van de pauselijke diplomaat, die blijkbaar door de stem van de ander uit zijn werkkamer was gelokt. Hij nodigde de gezant boven te komen, in een vrij volle kamer, met een zitje bij de haard en, terzijde, een tweetal bureaus vol paperassen, en mahoniekasten met gesloten deuren. Het religieuze element werd slechts vertegenwoordigd door het porseleinen beeld van een Italiaanse bambino, in voddekleren, die iemand, waarschijnlijk was het de baarlijke duivel, een kruis voorhield ter apaisering der onmatige hartstochten; het beeld maakte eerder een koddige dan vrome indruk. De spiegel boven de haardmantel helde vrij sterk naar voren, zodat de mannen er elkaar ook tersluiks konden observeren. De internuntius was een kleine tengere man, in het zwart van de wereldgeestelijke, met een paarse bef, een kostuum geschikt evenzeer om tot de ernst des geloofs te manen als tot renaissancistische vrolijkheid te prikkelen. De voeten, in nauwsluitende schoenen gestoken, leken eerder lange gedisproportioneerde handen. De rustige gaafheid van het gezicht werd bij tijden door een uitdrukking van plotselinge gekweldheid verstoord; het viel dan in een reeks craquelures uiteen. Het was niet uit te maken of deze pijnlijkheid, die zich onweerstaanbaar aan hem opdrong en alle plezierigheid uit zijn geest verdrong, aan een of andere ziekte dan wel aan meer of minder fatale levenservaringen moest worden geweten. De internuntius stelde voor om te drinken, maar de gezant weerde af. Wel stak hij een sigaret op en blies de rook in een diepe ademtocht uit.
‘Waaraan heb ik uw bezoek te danken?’ vroeg tenslotte de internuntius om het gesprek in te leiden.
‘Ik zal u een vreemde vraag stellen,’ waarschuwde de gezant.
‘Ik heb heel wat vreemde vragen in mijn leven gehoord,’ antwoordde de kleine grijsaard.
‘Een bijzonder vreemde vraag.’
‘Gaat uw gang,’ stelde de internuntius gerust.
‘Welnu dan,’ vroeg de gezant niet zonder een zekere nadrukkelijkheid, ‘gelooft u dat God bestaat?’
Beiden schoten zij in de lach. De gezant gaf te kennen, dat hij toch graag een slappe whisky soda zou aannemen.
‘Mag ik u dan ook een vraag stellen,’ antwoordde de ander, terwijl hij voorzichtig inschonk uit de karaf.
‘Ik had niet anders verwacht...’
‘Heeft uw vraag een praktische aanleiding of is zij zuiver theoretisch bedoeld?’
‘U begrijpt, dat zij een uitgesproken praktische aanleiding heeft.’
‘Ook ik had geen ander antwoord verwacht,’ stelde de internuntius vast.
‘U weet, monseigneur,’ zo vervolgde de gezant op vertrouwelijke toon, ‘u weet... het moet u bekend zijn, dat wij allen op zijn tijd onze medewerking aan een politieke samenzwering verlenen.’
‘Dat hangt zo met uw functie samen,’ merkte de internuntius op, maar dadelijk daarop vertoonde zijn gezicht het veld van craquelures.
‘Ik heb niet beweerd, monseigneur, u
| |
| |
moet mij wel verstaan, dat ik aan een samenzwering zou deelnemen. Neen, zo is het niet. Het is iets geheel anders. Ik zou het zo kunnen uitdrukken. Om de zoveel jaren ontwikkelt zich een sfeer van samenzwering. Hoe en waardoor zij ontstaat, men zou het moeilijk kunnen zeggen, maar wij, Latijnse diplomaten, bezitten daar een bijzondere gevoeligheid voor. Wij herkennen het aan de houding van de ambtgenoten, maar ook aan die van het personeel. De secretarissen en chauffeurs zijn daar bijzonder gevoelig voor.’
‘Zij hebben de gelegenheid heel wat af te luisteren.’
‘Deze sfeer is bijzonder verleidelijk. Merkwaardig, er is niets zo verleidelijk als deze sfeer van de samenzwering.’
De grijsaard keek ernstig voor zich uit en stelde de vraag, die in de toon van een mijmering werd voorgedragen: ‘En in verband met de periodiek in de Latijnse landen voorkomende samenzweringen zou u willen weten of God bestaat.’
‘Ik zou het liever zo onder woorden willen brengen. In verband met de periodiek in de Latijnse landen voorkomende samenzweringen zou ik willen weten of er algemene regels of vaste maatstaven bestaan waaraan de mens zich bij zijn gedragingen moet houden.’
‘Neen, neen,’ drong de internuntius aan, ‘u is nog niet uitgesproken. Verklaart u nader.’
‘Ik bedoel of mijn daden, die zo verschrikkelijke consequenties kunnen hebben, in laatste instantie als willekeurig moeten worden beschouwd.’
‘Met andere woorden, u bedoelt, mijn dierbare vriend, of een mens ooit anders dan opportunistisch zou kunnen of mogen handelen.’
‘Ja, opportunistisch, ook ten opzichte van de hoogste beginselen of voor wat hij als zodanig houdt.’
De kleine grijsaard verschoof op zijn stoel alsof hij gedwongen was een zere plek te ontzien.
‘Ja,’ herhaalde de gezant, ‘ook ten opzichte van de hoogste beginselen.’
‘Welnu,’ de grijsaard sprak de woorden heel langzaam uit, ‘ik kan u zonder aarzelen verzekeren, dat God inderdaad bestaat. Hij beantwoordt niet altijd aan dezelfde omschrijving, maar dat Hij bestaat, daaraan bestaat geen twijfel.’
‘Ik vrees, dat u mijn vraag ontwijkt.’
‘God bestaat evenzeer voor Thomas Aquinas als voor René Descartes en Immanuel Kant. Maar zij zouden, hoe wijsgerig geschoold ook alle drie, elkaar ternauwernood hebben verstaan.’ De internuntius was al sprekende opgestaan en liep nu op en neer door de kamer. Hij maakte enkele kleine bewegingen met zijn handen, haast te heftig voor een man van zijn leeftijd en rang. ‘Dat zou ook te veel gevergd zijn, mijn dierbare señor ministro, dat iedereen dezelfde godsopvattingen zou huldigen.’
Ook de gezant was opgestaan; hij stelde zich voor het raam op en keek naar buiten alsof hij een poging deed om de wonderen van de natuur te bespieden, twijgen, knopjes, spreeuwen en merels. Het was helder weer, maar met een lichte ondoorzichtigheid, die reeds de eerste droppels van de regen aankondigde. Hij praatte, terwijl hij voor zich uit bleef gluren langs de rand van het gordijn.
‘Ik had u een verzoek willen doen, monseigneur.’
‘En daar gaat het eerder om dan om de bewijzen van het Godsbestaan.’
| |
| |
‘Ik weet niet of mijn verzoek met mijn vraag iets uitstaande heeft.’
‘Nee, gaat u gerust door. Ik ben tot uw dienst, mijn waarde confrater.’
‘Ik heb enige juwelen bij mij. Ik had u willen verzoeken ze aan mijn vrouw te willen overhandigen, indien het onverhoopt niet goed met mij zou aflopen.’
‘U bedoelt dat ik ze te gelde zal maken, indien uw familie in nood zou komen te verkeren.’
‘Zo is het,’ antwoordde de gezant en hij herhaalde: ‘Zo is het, ze te gelde maken in geval van nood.’
De internuntius strekte zijn hand uit en nam de juwelen aan, die hij in zijn broekzak stak met de achteloosheid waarmee men een bos sleutels wegbergt.
De gezant zei: ‘Ik dank u, monseigneur,’ waarop de internuntius erop wees, dat hij niet hem, maar God moest danken, ‘die blijkbaar wel bestaat,’ voegde hij er terloops aan toe.
Zij lachten weer beiden. De kleine monseigneur geleidde de ander de trap af naar de deur. Zij namen afscheid met de vormelijkheid die onder personen van dit soort pleegt in acht genomen te worden.
De gezant trok zijn jaskraag op, terwijl hij zich naar zijn auto spoedde. De regendroppels spatten uiteen op het glas van de ruiten. De Chrysler sloot zich weldra aan in de file van wagens die, met heen en weer geveeg van ruitewissers, in de richting van Wassenaar voortschoven. Bij het viaduct boog hij naar links om. De Chrysler was de enige wagen, die deze richting was ingeslagen en thans langs de regenachtige weidelanden reed. Een kort ogenblik had de gezant er spijt van, dat hij het besluit had genomen vannacht buitenshuis door te brengen. Het gevoel van eenzaamheid, dat voor zijn aandacht achter het stuur was geweken, keerde in versterkte mate terug, maar luwde weer toen hij in de beschermende schaduwen van het Wassenaarse beukenwoud was doorgedrongen. Door de twee verweerde pilaren van de poort reed hij het terrein op van het Hotel Kasteel Oud-Wassenaar. Hij aarzelde niet waar hij zou parkeren, ook in dit geval had hij een voorkeur voor de hoge beuken terzijde van het hotel.
In de hall werd hij dadelijk opgevangen door de maître de réception. ‘Excellentie, zojuist is kamer 72 vrijgekomen. Zal ik die voor u reserveren?’
‘Ik had het niet beter kunnen treffen.’
Hij gaf de sleutels van zijn auto aan de chasseur met het verzoek zijn nightbag boven te willen brengen.
Hij stond in de kamer, waar hij deze nacht van inkeer en bezinning zou doorbrengen en keek om zich heen: een prettige ruimte met twee bedden met een spiegelkast en, bij een van de twee ramen, een notehouten schrijfbureau. Aan zijn rechterhand stond de deur naar de badkamer half open, zodat hij er de tegelvloer en ingebouwde kuip kon zien. Het was dezelfde kamer waar hij zich zo vaak had teruggetrokken als hij zich om een of andere reden meende te moeten isoleren. Hij hield van het beukenwoud en van dit hotel, dat in zijn ruimten veel had overgenomen van de schaduwen van het woud. Hij had het getroffen, dat hij dezelfde kamer had gekregen, maar ook weer niet: er hing vanavond iets onrustigs in de atmosfeer, hij had het bemerkt bij zijn wandeling door de hall en langs de bar naar de linkervleugel; er was, daar viel niet aan te twijfelen, een nachtfeest op komst. Wie weet of hij
| |
| |
tenslotte toch niet op een bespreking terecht zou komen, zoals hij zijn vrouw had voorgelogen. Hij zette zich op de rand van het bed en bekeek zichzelf in de spiegel. Een typisch ernstig gezicht met trouwhartige gitzwarte ogen. Hij nam de hoorn van de telefoon en bestelde een fles cognac, het Spaanse merk Ayala, niet makkelijk buiten Spanje verkrijgbaar. De chasseur met de nightbag en de waiter met de cognac verschenen ongeveer tegelijkertijd. Zijn rust kwam terug nadat hij zich met twee glazen cognac beschermd had tegen de opkomende kilheid van de avond. Hij nam weer de hoorn van de haak en vroeg naar zijn nummer in Den Haag.
‘Manuela, ik ben het.’
‘Dat hoor ik, Jorge Juan.’
‘Dat van el principe Bernardo was een leugen, dat begrijp je natuurlijk.’
‘Dat had Elvira ook al opgemerkt.’
‘Ik moet mij hier afzonderen voor de brief.’
‘Dat begrijp ik wel.’
‘Je bent altijd zo lief geweest.’
‘Ik zal altijd bij je zijn.’
Hij had de hoorn weer neergelegd. De liefdewoorden van zijn vrouw, vermengd met de nawerking van de opiumdrank die middag en de hitte van de pas ingenomen cognac, bleken een bijzonder inspirerend vermogen te bezitten. Hij zat aan het notehouten bureau, met uitzicht op de invallende avond, zwarte boomsilhouetten in een grijsblauwe ruimte; zijn pen zette zich in beweging, in een schrift met kleine letters en woorden vol afkortingen. Hij wist het, de eerste brief zou hij nooit verzenden, die was te droog uitgevallen. Hij zou een andere brief produceren, hij zou er zijn hart en ziel in bloot leggen. De brief luidde aldus:
Aan
de Heer President
van de Republiek x
te...
Het ligt in mijn voornemen in deze brief een uitvoerig, naar ik hoop, zo nauwkeurig mogelijk verslag te doen van mijn levensloop, voor zover deze althans betrekking heeft op de politieke verhoudingen in ons land. Ik moge voorop stellen, dat het geenszins in mijn bedoeling ligt hiermede verontschuldigingen aan te voeren voor de gevolgtrekkingen, die uiteraard tussen de regels door zullen schemeren alvorens zij tot slot in meer of minder stellige verklaringen mijnerzijds zullen zijn vastgelegd. Dit verslag heeft geen andere bedoeling dan de onherroepelijkheid dezer verklaringen te onderstrepen; haar waarde in objectieve zin wordt in het midden gelaten; gesteld wordt slechts, dat de pijnlijke noodlottigheid ervan niet in twijfel kan worden getrokken. Ik hoop, dat U de vriendelijkheid zult willen hebben mij te verschonen, voor zover ik in een enkel woord of in een enkele zinsnede of alinea, de ambtelijke stijl uit het oog zou verliezen, die ook naar mijn inzicht door de ondergeschikte tegenover zijn chef, en met name door de hoge functionaris tegenover de hoogste functionaris te allen tijde, althans zoveel als mogelijk, dient in acht te worden genomen. Er zal veel meer zijn dat U zult moeten verontschuldigen, maar U zult er des te eerder toe bereid zijn als U met de ongewoonheid ervan rekening houdt en als U tevens bedenkt, dat ik deze brief nooit zou hebben geschreven, wanneer ik tot Uw onherroepelijke tegen- | |
| |
standers zou hebben behoord. Ik zou, ware ik een verklaarde tegenstander geweest, nooit een brief hebben geschreven die, het zal U niet ontgaan, behalve mijzelf ook mijn persoonlijke vrienden zou compromitteren en, zonder overdrijving gesproken, in ernstig levensgevaar zou brengen.
Ik heb mij voorgenomen, zonder vooroordelen, maar ook vrij van haat- en wrokgevoelens, mijn levensloop voor U op schrift te stellen. Ik heb er vijftig jaar over moeten doen aleer ik de waarde en betekenis van zulk een eenvoudige daad kon inzien. Ik heb jarenlang heel wat dramatische voorstellingen gehad van de stad waar ik geboren ben (de stad L..., die, zoals Ụ weet, met de aardbeving van 1936 op aanmerkelijke wijze van aanzien is veranderd); van mijn familie en, vooral mijn vader, die op het beslissende moment een beslissende invloed op mijn leven heeft uitgeoefend; van mijn vrienden en vriendinnen en vooral Eva Mac Laglan, geboren Echagaray. Ik heb nu begrepen, dat zij allen in wezen weinig dramatisch waren en nog minder romantisch; dat zij niet anders waren dan gewone verschijnselen, de allergewoonste verschijnselen uit het Latijnse leven.
Ik begin met de stad. Het was, zo U mij de beeldspraak wilt verontschuldigen, een stad der schaduwen. De driften werden er niet zelden heftig, maar toch zelden anders dan heimelijk uitgeleefd. De stad L... lag tussen de bergen; het gebeurde maar enkele uren per dag, dat wij rechtstreeks door de zon werden beschenen. De belichting van onze stad was die van het uur wanneer de zon juist boven de horizon staat. De nacht is niet geheel geweken, er heerst een zekere duisternis, maar het is een duisternis doorzeefd van licht; beter dan van licht zou men kunnen spreken van een gloed. Wanneer ik vermoeid ben (vaak heb ik dan cognac gedronken en wel het geliefde merk Ayaya), sluit ik mijn ogen, ik steun mijn hoofd in mijn handen en ik zie de stad weer in alle bijzonderheden verschijnen, dat wil zeggen de bijzonderheden die met mijn persoonlijk leven verbonden zijn.
Zij was gebouwd in een dal in de hoogte van de bergketens, zoals de Spanjaarden dat zo vaak verkozen. In het oosten lag zij het laagst, naar het westen kropen haar huizen tegen de heuvelrijen op. Ik zie daarom ook (en naar alle waarschijnlijkheid zal het ook wel zo zijn geweest) het hogere gedeelte (het heette nog zoals U wel weet Nueva Vascuna) meestal in een sterkere verlichting dan de rest van de stad. Daar werden reeds in mijn jonge jaren de moderne villa-huizen opgetrokken, naar Amerikaans model, eigendommen van de gelukkigen, die het voorrecht hadden voordeel te trekken uit de welvaart ten gevolge van de ontdekking van het mineraal, dat wij uit neiging to tabu niet bij name noemden maar eenvoudig als de grondstof (raw material) aanduidden. Dan volgde, om ons weer naar het oosten te bewegen, een vrijwel onbebouwd gedeelte van kleine dalen en heuvels waar een groot gedeelte van onze jeugd hun eerste liefdesspelen tussen de struikgewassen heeft beleefd. Nog verder naar het oosten volgde de binnenstad, het Spaanse dambord, met het plein versierd met een beeld van de Bevrijder en daaromheen de bestuursgebouwen van onze provincie. Het meest oostelijk gedeelte was nog het meest van zonlicht gespeend; het was het donkerst, door de afwezigheid van zon,
| |
| |
maar ook door de Spaanse bouwwijze met nauwe straten en gesloten blinden met rejas. Boven het middendeel van onze stad, ik bedoel het gedeelte met plein en bestuursgebouwen, leek het of altijd een strijd werd gevoerd tussen licht en duisternis. Het was er of een vlam gloeide, die ieder ogenblik dreigde te blussen.
Ik geloof niet, dat ik als kind mij bijzonder tot de politiek voelde aangetrokken. Het kind leeft in afzijdigheid van de maatschappij. Het leeft in een afwisseling van woestijn, waar het leven dreigt stil te staan, waarschijnlijk een egelverhouding tot de wereld, en oase, waar hij zich in de verrukkingen van zijn fantasieën en wensdromen verliest. Uit dit kindleven werd ik telkens wakker geroepen door de ontzettende geluiden en bewegingen van mijn vader. In het begin maakten zij op mij alleen maar de indruk van een natuurverschijnsel. Ik was al op de middelbare school, toen het tot mij doordrong dat deze bewegingen en woorden onderdeel uitmaakten van politieke redevoeringen, die hij in de heimelijkheid van de vier muren van de patio hield voor de leden van zijn familie en personeel. Ik was al bijna aan mijn baccalauréat toe, toen ik met aandacht zijn beweringen begon te volgen. Het waren bepaald boute beweringen. Hij was tandarts, het was pas als de patiënten verdwenen waren, dat hij zijn peroraties begon. Hij had zich geen tijd gegund om de witte jas uit te trekken, die nog half openhing. De smalle man met de grijzende haren en de trouwhartige gitzwarte ogen peroreerde alsof zijn leven daarvan afhing. In de Latijnse landen, daar kwam het op neer, leefden wij in de meest desolate toestand. Er bestond geen goede trouw, noch bij de mensen noch bij de volkeren. De constituties waren maar verhandelingen, de verkiezingen veldslagen, de vrijheid anarchie en het leven een kwelling. Wij moesten allen voorbereid zijn op een nieuwe Bevrijder, waar de eerste zijn werk slechts ten halve had volbracht. Ik heb pas later geweten, dat hij voor een deel niet anders deed dan uit het werk van Bolivar citeren. Maar het belangrijke van zijn redevoeringen was niet de inhoud zelf, was, zou ik haast zeggen, niet mijn vader zelf. Het belangrijke was zijn auditorium; de leden van familie en personeel, die naar hem luisterden. Ik zie nog de twinkeling in hun ogen, een
twinkeling van ironie en hoop.
Mijn werkelijke kennismaking met de politiek had plaats door Eva Mac Laglan, toen nog Eva Echagaray. Dit gebeurde in het laatste jaar van mijn studie in de beide rechten, zoals onze opleiding als advocaat, als een herinnering aan de oude Europese universiteiten, nog altijd wordt genoemd. In het algemeen wordt aangenomen, dat de studentenwereld in twee groepen uiteenvalt: een wereld die op behoudzucht drijft en een wereld die door de zucht tot verandering wordt voortgedreven. Tot op zekere hoogte was ook dat bij ons het geval, wij spraken van de conservatieven en de liberalen. Wij leefden min of meer gescheiden; dat was zo in de collegezalen en de nachtgelegenheden, dat was zo op de tennisbaan en de banken van de corrida. Deze scheiding ging zelfs door tot in de libertinage; de conservatieven pleegden hun ontucht als een vorm van zonde, die in aanmerking komt voor de biechtstoel, de liberalen als een uitdaging die van de daken moet worden verkondigd. Deze groepen vonden elkaar in een diepe eensgezindheid in hun opvattingen van de
| |
| |
staathuishoudkunde. Zij omhelsden beide de ijzeren loonwet. Zij meenden beide, dat zij als de toekomstige elite waren uitverkoren om topposities in de maatschappij te bekleden en daarbij door een proletariaat met een minimumloon moesten worden gevoed en in stand gehouden. Aan deze top zou men zich vermaken met aardigheden en kwinkslagen, die eensdeels aan de pauselijke encycliek, anderdeels aan de voltairiaanse geest moesten worden ontleend. Het is Eva Echagaray, die voor het eerst twijfel bij mij deed rijzen over de eeuwig geldende wetten van de liberale economie, die aan de conservatieve en liberale opvattingen ten grondslag lagen. Het was een merkwaardige jonge vrouw. Ik was niet in liefde maar in betovering bevangen. Zij valt moeilijk te definiëren. Zij was eerder slank dan lang, hoewel zij niet onder de kleine vrouwen kon worden gerekend. Zij was een blondine, maar had daarbij, in plaats van het noordelijk type, een profiel dat aan enig semitisch ras uit het Nabije Oosten herinnerde. Zij had blond krullend haar, dat met enige moeite ook sluik had kunnen worden getrokken, maar zij had geen neiging à la Greta Garbo, laat staan à la Audrey Hepburn (die trouwens toen nog niet was geconcipieerd). Zij was twee jaren jonger dan ik en maakte de indruk van een jonge vrouw, die zich pas laat had ontpopt, en zo kwam het dat ik haar pas zo laat ontdekte. Ik overdrijf niet als ik zeg, dat ik gedurende twee jaren aan haar lippen heb gehangen. Ik droomde van haar als van een Jeanne d'Arc, ik meende dat zij iets tot stand zou brengen waarnaar wij allen smachtten, maar niemand van ons nog had durven hopen.
Zij drukte haar verlangen niet uit in profetieën, maar in een even schematische, als zakelijke voorstelling; zij betrof de ontwikkeling van de Zuidamerikaanse wereld. Het was een eenvoudige voorstelling, waaraan ik geen ogenblik twijfelde en waaraan ik nu nog, zo zij mij althans na zovele jaren enige onbelangrijke retouches zou willen veroorloven, ook nu niet zou durven twijfelen. Het was al heel eenvoudig. De bevrijding van Bolivar was onvoltooid gebleven. Men kon eigenlijk niet eens van onvoltooid spreken, het was alleen maar het begin van een revolutie geweest. Hij had de Amerikaanse kolonie van Spanje losgerukt, maar in de maatschappelijke verhoudingen had hij geen verandering gebracht. Wat betekent nationale bevrijding zonder de zelfstandigheid van de mensen die deel uitmaken van de gemeenschap? Men moest maar om zich heen zien. In schijn bestonden er twee partijen, de conservatieve en de liberale. Zij wisselden elkaar af, met vuurwerk en het daarbij behorend geknal, in vele gevallen ook met nodeloos bloedvergieten. Zij kondigden wetten af, die nu eens canoniek dan weer maçonniek uitvielen. Zij lieten emigranten toe, die nu eens uit Italië dan weer uit Portugal afkomstig waren. Maar in werkelijkheid veranderde er niets. De verhouding van de mensen bleef eender; zij berustte op de ijzeren loonwet. De emigranten, onverschillig of zij uit Italië of Portugal kwamen, zij bevestigden het levenspeil van de arbeiders. Op de top van de wereld filosofeerde men over de gewoonte van profiteurs over de eeuwigheid, van de economie evengoed als van de theologie, te filosoferen. In verschillende van de omringende republieken was hier reeds een einde aan gekomen. De hoogleraren, al naar hun pauselijke of vol- | |
| |
tairiaanse neigingen, maakten zich druk en toch was dit niet anders dan natuurlijk. De Indianen wilden niet langer het slavenwerk verrichten, zij wilden zelf op de terrastuinen in weelde baden. Wij moesten deze Indianen in hun
strijd bijstaan, het was een onvermijdelijke strijd, maar wij moesten evenzeer beseffen, dat deze Indianen op hun beurt niet anders waren dan de slachtoffers van hun hoofdman, hun leader, hun caudillo. Die gebruikte de terrastuinen niet om in weelde te baden, maar om zijn wraakzucht bot te vieren. Slachtoffers gevraagd, het kostte niet veel moeite om deze verschrikkelijke woorden van zijn voorhoofd af te lezen. Er zouden ontzettend veel slachtoffers vallen, alvorens het stadium van het bloedig nationalisme zou zijn overwonnen. Maar ook het nationalisme zou worden overwonnen, juist door zijn wreedheid en bloedigheid zou het weerstanden oproepen, waardoor het zijn vernietiging tegemoet zou gaan. Men zag het trouwens reeds gebeuren in enkele van de omringende republieken. De tegenstanders van het nationalisme noemden zich democraten, zij waren er niet minder nationalistisch om. Maar zij beleden een andere vorm van nationalisme, het nationalisme dat niet op vijandigheid maar op kameraadschappelijkheid was gebouwd en dat men ter vermijding van misverstand, inderdaad beter deed, met het woord ‘democratie’ aan te duiden. Het ging er overigens niet om over een naam te strijden, zij kon makkelijk voor een betere worden prijs gegeven. What is in a name?
Ik zal nooit de vrouw vergeten, die mij deze onthullingen heeft gedaan. Het waren doodeenvoudige maar daarom niet minder belangrijke waarheden. Zij hebben een grote rol in mijn leven gespeeld, zowel in mijn bewustzijn als in de ondergrondse stromingen van mijn bestaan.
Wij hebben onze gesprekken in de meest uiteenlopende omgevingen gevoerd. Het gebeurde op het grasveld terzijde van de tennisbanen, maar ook in de bars, toen nog een gewaagde onderneming voor jonge vrouwen; het gebeurde vooral op de rand van het bassin op de binnenplaats van de universiteit. Ik zou Eva niet meer vergeten. Zij kon zo in vuur geraken, dat ik de omgeving vergat; ik overdrijf nauwelijks, als ik zeg, dat ik de glans van een aureool om haar hoofd zag verschijnen. Het was het beeld uit mijn dromen, dat ik gemakshalve Jeanne d'Arc noemde. Soms bemerkte ik in haar ogen die twinkeling van ironie, die mij zo vertederde als zij in een lach schoot en zich de opmerking liet ontvallen: ‘Jorge Juan, als ik je zo aanzie zou ik haast geloven, dat je mij gelooft.’
De betovering duurde niet langer dan twee jaar. Zij werd al spoedig door een andere betovering vervangen, de betovering van de grondstof. Wij leefden in het decennium na de eerste wereldoorlog. De Amerikaanse markt beleefde een weergaloze welvaart. De republiek x bloeide op voor het eerst. In werkelijkheid, Mijnheer de President, waren wij niet veel meer dan een kolonie, ondanks de vele parades met generaals in gala-uniform en vaandels van divisies met onuitsprekelijke namen, ter gelegenheid van de herdenking van de Onafhankelijkheid van de Republiek of de voortreffelijkheid van ons Ras. Laten wij ons geen illusie maken, wij beantwoordden nauwkeurig aan de formule van een kolonie: wij leverden de grondstof en wij leverden de exportmarkt. Er waren
| |
| |
twee groepen, die in de eerste plaats hier wel bij voeren: de elite, die over de terreinen beschikte waar de grondstof werd gewonnen, en de bemiddelaars, die deze terreinen aan de buitenlandse exploitanten verkochten. De bemiddelaars manipuleerden ook nog met andere terreinen, terreinen waar men hoopte de grondstof in de toekomst te zullen ontdekken en in het algemeen met gronden, want de steden breidden zich uit. Ook de stad L... breidde zich uit; het meest naar het westen, zoals U wel weet. De zon beweegt zich van het oosten naar het westen, zo ook de rijkdom, peroreerde mijn vader en hij liet dan niet na een ironische blik op mij te werpen. Ik had immers de betovering van la Echagaray verwisseld voor de betovering van de grondstof. Ik had mij als juridisch adviseur aangesloten bij een bureau, dat met meer of minder eerlijke manipulaties aandelen kocht en verkocht. Wij maakten studie van de ‘eeuwige’ wetten van vraag en aanbod. Ik vermoed, dat ik al spoedig tot de elite zou hebben behoord als onze maatschappij niet in haar tweede fase was getreden, als wij niet op zekere dag waren verrast door het bericht, dat de Indianen in de steppen in opstand waren gekomen en onder aanvoering van een man, die gedurende zovele jaren ons land zou regeren, naar het noorden oprukten.
Op het beslissende moment van mijn leven, ik heb het al gezegd, heeft mijn vader op een wijze ingegrepen, die merkwaardig in overeenstemming was met zijn natuur. Ik had mij reeds geheel vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat de Indianen zouden komen. Voor mij bevatte dat weinig nieuws, Eva Echagaray had het nauwkeurig voorspeld. Het was bovendien mijn mening, dat ook de Indianen spoedig aan de wetten van de economie zouden gehoorzamen. Plus ça change, zo kakelde ik de Fransen na, plus ça reste le même. Mijn vader hield er een andere mening op na, hij vreesde dat de Indianen ontzagwekkende bloedbaden zouden aanrichten. ‘De Bartholomeusnacht’ van de Fransen en de ‘guerra ala muerte’ van de Venezolanen zou daar kinderwerk bij zijn.
‘Kinderwerk, mijn jongen,’ had hij dagenlang mij in de oren gefluisterd, zonder een enkele bloedspat op zijn witte jas. Op een nacht werd ik door hem gewekt.
‘Zeg niets, streef vooral niet tegen,’ zo fluisterde hij, ‘de bus staat voor de deur. Je moet vluchten. De Indianen komen.’
Ik wist niet, wat ik hoorde: ‘Maar vader, laat de Indianen rustig binnenstappen.’
‘Neen, Jorge Juan. Je kent ze niet. Ze zullen een bloedbad aanrichten onder de intellectuelen.’
‘Ik ben geen intellectueel, ik ben een advocaat.’
‘Ze weten het bij de eerste oogopslag. Ach, Jorge Juan, zij herkennen dadelijk de trouwhartige oogopslag van de intellectueel. Zij weten het zonder veel moeite. Zij zullen korte metten met je maken.’
De angst maakte zich van mij meester: ‘Maar waar moet ik heen, ik heb geen geld.’
‘De weg wijst zich vanzelf. De emigranten wijzen je de weg. Maak je daar geen kopzorgen over. Ik wist dat dit zou gebeuren, vandaag of morgen. Ik heb het al jaren verwacht. Vergeef je vader, Jorge Juan, ik heb vijfduizend dollar voor je gespaard. Ga heen, mijn jongen. Je moeder zou het mij niet vergeven als je bleef. Zij zouden je aan stukken hakken.’
| |
| |
De laatste woorden hadden doel getroffen. Ik werd door een paniek gegrepen. Ik trok mijn kleren aan zo gauw, als ik nooit eerder had gedaan. Ik moet er doodsbleek hebben uitgezien.
‘Kom de spreekkamer binnen als je braken wilt,’ hoorde ik mijn vader zeggen.
Maar ik had mij weer hersteld. Mijn vader vergezelde mij naar buiten. Hij propte de muntbiljetten in mijn zakken. Een blok verder zag ik de bus staan binnen de zwakke straling van zijn eigen licht. Er stonden mensen te praten, druk, alsof zij in een twistgesprek gewikkeld waren. Mijn vader omhelsde mij en zoende mij op beide wangen. Ik liep snel in de richting van de bus. Ik begreep al gauw wat zich daar afspeelde. De chauffeur weigerde mensen toe te laten, die hem niet dadelijk contant honderd dollars konden betalen. United States dollars. Daar stuitte ik reeds op de eerste moeilijkheid, ik vreesde, dat ik alleen muntbiljetten van grotere waarde zou hebben. Ik tastte wanhopig in mijn zakken, mijn vader bleek met de moeilijkheid rekening te hebben gehouden, ik had biljetten van de meest uiteenlopende waarden. Verschillende personen werden afgewezen, de chauffeur dreigde met zijn revolver. Wij reden weldra verder om nog enkele malen stil te staan om mensen in te laden. Daar speelden zich telkens weer dezelfde hartverscheurende taferelen af, maar men werd al gauw onverschillig eronder.
Tenslotte hadden we de stad verlaten en reden door het duister van de bergketens naar de haven op een paar honderd kilometers van de stad L... Het waren in hoofdzaak drie groepen. Een paar families, met zorgelijke vaders en moeders, slaperige kinderen en volgepropte waszakken als bagage. Enkele oudere heren, die zich van niets iets schenen aan te trekken en zich rustig geaccomodeerd hadden, in afwachting van de dingen die zouden komen. Ik behoorde tot een groep jongemannen, die pas vrij ademden toen de bus de stad had verlaten. Ik leefde eerst tussen vrees en slaap. Ik sliep weldra in, het was waarschijnlijk een vlucht voor de vrees. Het was een oppervlakkige slaap, ik hoorde hoe de chauffeur aan één stuk bleef doorpraten. Tenslotte was ik weer klaarwakker en kon ook de betekenis van zijn woorden volgen. Het was niet de eerste keer, dat hij een vlucht organiseerde. Hij was een van de beste organisators. Hij gaf toe, dat het niet een broodwinning was als iedere broodwinning, men moest zijn hart laten meespreken, maar het leven stelde grenzen aan de influisteringen van het hart. Men kon niet altijd naar zijn hart luisteren. Alleen als men zijn verstand had verloren, zou men zich zoiets kunnen veroorloven. Hij moest er ook voor zorgen zijn biezen bijtijds te pakken. Het had daarbij weinig zin mensen mee te nemen, die niet eens over honderd dollars beschikten. Hoe zouden die mensen hun passage moeten betalen? Hoe zouden die mensen in het buitenland moeten leven? Je moet niet veel goeds van de Indianen verwachten, maar je moest evenmin al te hooggespannen verwachtingen hebben van de vrijheidlievende vreemdelingen. Die bepaalden zich tot het vormen van comités, die weinig konden uitrichten. Zij vroegen trouwens al gauw of je niet voorbarig de vlucht had genomen. De chauffeur verontschuldigde zich tegenover zichzelf, maar ook tegenover de anderen. Hij paaide zijn geweten, maar hij vreesde ook de aanwezigheid van personen met scher- | |
| |
pe
opmerkingsgave.
Bij de laatste bocht naar de kust begon het al te schemeren. Wij konden de loodsen van de haven zien en de rossige aarde van de ree. Wij zouden het hebben uitgejubeld, als de omstandigheden ernaar geweest waren, als wij niet hadden geleefd in het besef, dat wij nog een lange moeizame tocht voor de boeg hadden. Het was duidelijk wat er was geschied. De twee oude torpedojagers van de republiek hadden de zijde van de vluchtelingen gekozen. Zij kruisten op en neer voor de kust, terwijl de sloepen van de ree naar de coasters voeren. Van het douanegebouw in het palmbosje was niet veel meer overgebleven dan een puinhoop te midden van de afgeknakte stengels van de palmen. De chauffeur was van onderwerp veranderd, hij had het nu over het douanegebouw. ‘De Indianen hebben er zich verschanst,’ zo legde hij uit, alsof hij tot de ooggetuigen had behoord, ‘de Indianen hebben er zich verschanst, maar de destroyers hebben ze aan puin geschoten. “Leve de Marine.”’ Er hing nog te veel gevaar in de lucht, het was ons dan ook niet mogelijk van harte mee te juichen. Op de steigers verdrongen de mensen elkaar. Ook daar werden de financieel-krachtigen en de armlastigen van elkaar gescheiden. In de sloepen werd de angst groter inplaats van te minderen. Vrouwen begonnen heiligen, van meer of minder grote vermaardheid, aan te roepen. Wij voelden ons hart aan hoop winnen, toen wij op het dek van de coaster stonden, maar de rust trad pas in toen de schepen volle zee hadden gekozen. Het waren er meer dan tien. Ik probeerde ze eerst te tellen, maar gaf het op, afgeleid door het beeld van de vroege morgen. Paarse wolken en een grauwe zee, met hier en daar inktvisachtige blauwe plekken en daartussenin, de rookpluimen van de schepen, die verder stoomden. Wij wisten niet waarheen de reis ons zou voeren. Wij wisten wel, dat wij na meer of minder lange omzwervingen in een van de drie grote steden van de emigratie zouden eindigen: Madrid, Mexico of New
York...
De gezant maakte zich reeds gereed om zijn bestaan als emigrant in New York op schrift te stellen, toen de telefoon rinkelde. Hij bleef naar het toestel kijken en vroeg zich af of hij zou opnemen. Een ondefinieerbare angst maakte zich van hem meester. De telefoon rinkelde weer. Hij stond op en nam de hoorn van de haak.
‘U wordt uit Den Haag gebeld,’ kondigde de telefoniste aan.
Kort daarop herkende hij de stem van zijn vrouw: ‘Ben jij het, Jorge Juan?’
‘Wat is er, Manuela?’
‘Heb je de browning bij je?’
Hij tastte in zijn jaszak.
‘Ja, maar waarom nu juist aan de browning gedacht?’
‘Don Randolfo heeft zijn huis verlaten.’
‘Dat is toch zijn goed recht.’
‘Alfredo de chauffeur heeft ontdekt, dat Randolfo met een taxi in de richting van Wassenaar is gereden.’
‘De richting van Wassenaar, dat zegt zo weinig. Zoveel wagens die die richting uitrijden.’
‘Wees voorzichtig, Jorge Juan. Hij dwaalt de laatste dagen altijd in je buurt.’
‘Ik kan hem dat moeilijk beletten.’
‘Alfredo de chauffeur zegt, dat hij je voorganger heeft gewurgd.’
‘Als hij dat kan bewijzen, kan hij het land een dienst bewijzen.’
‘Er is zoveel dat men niet kan bewij- | |
| |
zen.’
Onwillekeurig keek de gezant naar de deur van zijn kamer. Hij had het gevoel of hij in een val was gelokt. Hij had vergeten de deur op slot te doen, nadat de kelner en de chasseur waren weggegaan. Hij was werkelijk ongelooflijk onnadenkend. Mijn lot is bezegeld, schoot hem eensklaps door het hoofd.
‘Aarzel niet, als hij op je aankomt. Aarzel niet, Jorge Juan.’
‘Ik zal niet aarzelen,’ antwoordde hij automatisch.
Zij spelde de woorden: ‘Je moet onmiddellijk vuren. Je mag niet aarzelen.’
‘Ik zal onmiddellijk vuren,’ herhaalde hij.
‘Je vergeet toch niet, Jorge Juan? Ik zal altijd bij je zijn.’
Zij had opgehangen. Hij bleef even gedachteloos voor zich uitstaren en hing toen eveneens op. Hij liep naar de fles cognac en schonk zich nogmaals in. Met het glas in zijn hand liep hij de kamer op en neer. Het was een waanzinnige gedachte aanstonds te vuren, als je geen schijn van bewijs had. Men zou hem voor krankzinnig houden. Dan kon je nog beter tot de doden worden gerekend.
Hij liep naar de deur en draaide het slot om, voorzichtig, geruisloos. Hij liet de warmbruine cognac in het glas schommelen, terwijl hij zijn wandeling in de kamer hervatte. De gedachte kwam bij hem op, dat hij eigenlijk een lafaard was, dat hij aanstonds zijn pen moest neerleggen om zich bij het gewapend verzet te voegen. Maar hij herstelde zich weer spoedig. Hij was geen man van het zwaard, hij was een man van de toga. Zijn wapen was het woord en de pen. Hij beschikte over geen ander vuurwapen dan een browning in zijn rechterjaszak. Zijn vrouw sprak over de browning met de vanzelfsprekendheid waarmee zij sprak over ‘de kleine’ of ‘Pedro de conciërge’ en ‘Alfredo de chauffeur’. Het lidwoord van de browning was een vorm van vertrouwelijkheid, zoals de beroepsaanduiding achter de namen van Pedro en Alfredo. Zij zou nooit spreken van Randolfo de secretaris; zij noemde hem steevast, zoals zij hem nu door de telefoon had genoemd: don Randolfo. Hij had de browning destijds niet aangeschaft om er zich mee te verweren in de strijd met tegenstanders. Hij had als student nooit een vuurwapen gedragen, hij had er altijd een afschuw voor gevoeld, al behoorde hij dan ook tot de uitzonderingen in een land waar men zich pas geheel op zijn gemak voelde, als men nu en dan naar het chequeboek in de binnenzak en het vuurwapen in de buitenzak kon tasten. Het moest ongemerkt gebeuren, het was anders niet comme il faut, het moest eerder een aaien dan een tasten zijn. Hij had de browning pas aangeschaft in New York in een periode, dat hij zich allerellendigst had gevoeld. Het was toen, dat hij van een landgenoot het wapen had overgenomen, tegen tweedehandsprijs. Het was van oorsprong een duur ding geweest, met emaille beslag. Het wapen was niet voor anderen bestemd geweest, het was tegen zichzelf gericht. Zijn wapen was het woord, zijn wapen was de geest. Deze richtten niet aanstonds zichtbare schade aan, maar zij bereidden voor en
vooral ook, zij verzekerden de nazorg. Hij had een gevoel, dat hij dadelijk moest doorschrijven. Hij wilde alles optekenen. Alles, alles. Hij wist niet of deze woorden voor de president bestemd waren, misschien was ook dit wapen tegen zichzelf gericht.
| |
| |
Niettemin bezorgde het hem een bijzonder genoegen, dat de muur van zwijgzaamheid tussen de president met de onderofficierspet en de vrij weerloze gezant onherroepelijk werd neergehaald. Na zich nog aan een Ayaya te hebben te goed gedaan, zette hij zich weer neer aan het notehouten bureau om zijn emigrantenbestaan in New York op schrift vast te leggen:
Iedere bestaansvorm, ook dat van de emigrant, blijkt eenvoudiger te zijn dan men zich vanuit de verte zou kunnen voorstellen. Het emigrantenbestaan in de jaren dertig werd door een bijzondere omstandigheid vergemakkelijkt. Eigenlijk bestonden er in New York niet anders dan emigranten. Ik denk dan niet in de eerste plaats aan het feit, dat New York de haven van aankomst is voor de duizenden en nog eens duizenden paupers, die men emiof immigranten pleegt te noemen. Ik denk aan iets geheel anders. New York, zelfs geheel Amerika werd in deze jaren grotendeels door emigranten bewoond. Zij waren na de crisis van 1929 verstoten uit het paradijs van het tweede decennium van deze eeuw naar de depressie van het derde decennium. Wij waren lotgenoten, hoewel wij het natuurlijk in zoverre moeilijker hadden, dat wij de omgeving eerst moesten verkennen, dat wij in het begin ons als katten in een vreemd pakhuis voelden.
De eerste jaren behoren tot de periode van de verkenning. Als men maar genoeg geld heeft om het enige tijd uit te zingen, dan loopt het tenslotte wel los. De vijfduizend dollar van mijn vader, inmiddels tot vierduizend geslonken, hebben mij het leven in deze tijd mogelijk gemaakt. Wat gebeurde er met ons in New York? Eigenlijk niets bijzonders. Wij werden degenen die wij altijd waren geweest, zij het ook in enigszins gewijzigde omstandigheden. Voordat ik mij bewust kon worden van de ironie van het lot, had ik reeds met enkele andere lotgenoten een bureau voor inlichtingen ingericht. Voor de tweede maal bevond ik mij in de positie van bemiddelaar. Wij verschaften niet alleen inlichtingen, wij zorgden ook voor het contact tussen werkgevers en werknemers; wij hadden een particuliere arbeidsbeurs, een employ-agency; wij stelden lijsten op met aanvragen naar en aanbiedingen van de meest uiteenlopende beroepen (jobs): schoenpoetsers, kelners, hotelbedienden, chaperones, stenotypisten (met uitstekende kennis van het Spaans), musici en conferenciers voor nachtgelegenheden. De hoogste verdiensten vielen ons ten deel van de bemiddelde emigranten, die jaren voor de opstand der horden zich van indrukwekkende deposito's op de Amerikaanse banken hadden verzekerd.
Bij het bezoek aan deze speculanten was het van gewicht in het vooruitzicht te stellen, dat de toestanden spoedig zouden veranderen. De horden zouden weer worden teruggedreven naar hun hutten van palmblaren, in de steppen of aan de oevers van de grote rivieren. Het is moeilijk geen verachting te koesteren voor deze speculanten. Wij fantaseerden geruchten, die afkomstig zouden zijn uit de verschillende steden van ons land, soms ook diep uit het binnenland, waaruit zonneklaar bleek, dat het nieuwe regime het niet lang zou uithouden. Het nieuwe regime, zo zeiden wij niet zonder enige klemtoon, was reeds aan het zieltogen. Ja, ja, dat zeiden wij, aan het zieltogen.
Als wij gedurende enige tijd deze ge- | |
| |
dragslijn hadden gevolgd, zorgden wij voor de nodige variatie en verspreidden geruchten van organisaties, die in de emigrantencentra in het leven werden geroepen; organisaties, die alleen maar het juiste ogenblik afwachtten om te kunnen toeslaan. Dit ‘toeslaan’, wat een prachtig woord! Het kon, op het juiste ogenblik gebruikt en in het daarvoor passende milieu, belangrijke sommen gelds in het laadje brengen! Maar men moest er zuinig mee omgaan, wij hadden in de eerste plaats met speculanten en niet met onschuldige kinderen te doen. Wij moesten in de eerste plaats zorgen een onberispelijke naam te hebben. Het moest geleidelijk aan in de hersens komen vast te staan, dat wij het bureau waren met de onberispelijke naam! Het voornaamste middel daartoe was nooit of te nimmer in een twistgesprek te treden. U moet niet vergeten, mijnheer de president met de onderofficierspet (de onderofficierspet wordt straks geschrapt), dat politieke emigranten makkelijk geprikkeld worden. Een twistgesprek, dat onder meer vreedzame omstandigheden met een straffe whisky-soda wordt afgedronken, kan in de emigratie tot een levenslange vete aanleiding geven. In hoeverre en hoe lang kan men elkaar vertrouwen in kringen, waar spoedig de vrienden van het regime zijn binnengedrongen en die weldra zelfs door provocateurs worden geïnfiltreerd. Een van de parate middelen om een goede reputatie voor een bureau te verwerven is wel aan behoeftige landgenoten goede diensten te bewijzen. Dat vereist een zekere kapitaalinvestering, maar dit werpt toch vroeg of laat zijn vruchten. Vreugden en vruchten van het altruïsme. Het verdient natuurlijk aanbeveling bij dit weldadigheidsfestijn zich te bepalen tot armlastigen met gefortuneerde vrienden en verwanten. Ça va sans dire, monsieur le président (het Frans straks vervangen door redelijke taal). Het bureau van inlichtingen, dat wij
hadden opgebouwd, was allerminst een sinecure, het kon slechts met listige manipulaties en manoeuvres in stand worden gehouden, het eiste toewijding en werkkracht. Zulke bureaus zijn een leerschool voor diplomaten.
Ik zorgde er zoveel als mogelijk voor mijn maaltijden en amusementen bij klanten te zoeken, daar kon ik op gereduceerde prijzen aansturen. Het was in het Latijnse Cabaret in Greenwich, dat ik Manuela leerde kennen. Het was een cabaret, dat door alle nationaliteiten van de wereld werd gefrequenteerd, maar dat door Latijnse emigranten werd gedreven. Het werd in een kelder ‘gerund’, ik gebruik met opzet het Amerikaanse woord, er zat vaart in. Ik heb er drie artiesten gekend, die ik niet zal vergeten. Ten eerste de conférencière. Het was een kleine, mollige, watervlugge Cubaanse van het Andalusisch type. Zij kon bliksemsnel haar gevatte opmerkingen plaatsen over de caudillos, waarom allen in de lach schoten, de Latijnen om de raakheid van haar opmerkingen, de vreemdelingen om de bijzonder koddige bewegingen. Ik herinner mij haar karakteristieken van caudillos, die zij met een enkel gebaar voor de geest riep. Daar heb je om te beginnen de uitgestreken figuren, dat is de caudillo die de maarschalkstaf heeft ingeslikt. Daar heb je de aasgier-jakhals-sluwerik met het hoofddeksel van de onderofficier. U wilt mij verontschuldigen, mijnheer de President, dat wij bij deze voorstelling in een onstuimige lach schoten; U kunt moeilijk
| |
| |
van ons eisen, dat wij onder alle omstandigheden onze tegenstanders een goed hart zouden toedragen. Dan heb je tenslotte de persoon met de hoge Duitse pet op het zuigelingengezicht; dat is dan de caudillo met het achterwerk onder de pet inplaats van onder de stuit. Ik vond, ik moet het eerlijk bekennen, dat zij in het laatste geval over de schreef was gegaan. Maar ik heb het U al gezegd, de emigranten leven in een overprikkelde toestand.
Ik zou in de tweede plaats iets willen vertellen van Sigismundo de Zanger. Het is U mogelijk bekend, al dwingt niemand U hier rond voor uit te komen, dat hij tenslotte op klaarlichte dag, het was in de 33ste Straat aan de hoek van Lexington Avenue, door een van Uw handlangers werd geliquideerd. Ik zie hem nog staan voor de microfoon in het cabaret. Hij zong, alsof hij zijn vroegtijdig einde voorzag. Het was in die tijd, dat de Blue Tango in de mode was gekomen. Het was zijn succesnummer, hij zong alsof hij de hele nacht had gehuild en of hij thans de mogelijkheid wilde overwegen om nog eenmaal gelukkig te zijn en dan voorgoed van 's levens schouwtoneel te verdwijnen. Hij was een van de eersten, die op de gedachte is gekomen van een verzet tegen het nationalisme van de grimlach. Hij heeft het zwaar bekocht.
Ik heb U gezegd, dat het in dit nachtcabaret is, dat ik Manuela leerde kennen. Manuela was een bijzondere verschijning, maar het bijzondere lag toch in de eerste plaats in haar volledig gemis aan affectatie, een kwaliteit die wij zelden bij andere dan Latijnse vrouwen aantreffen, in haar gewone menselijkheid. Het eerste wat opviel, was dat zij in vele opzichten niet in de kring van het cabaret, en speciaal het Latijnse cabaret, thuishoorde. Zij was uit betere kringen, zij miste daardoor de luidruchtige impulsiviteit; zij was meer Antilliaans dan Zuidamerikaans, zij miste in ieder geval de heftigheid die op de grens van het noodlottige zweeft. Zij had de welluidende stem van een mezzo-sopraan die niet naar virtuositeit streeft en haar volumen niet forceert. Zij had genoeg vrouwelijke attracties, maar zij waren opgenomen in de warmte van een menselijkheid, die alle canailleuze kunstgrepen van het nachtleven miste.
Na de sluiting van de zaak bleven de Latijnen nog geruime tijd napraten. Ik zat dan meestal dicht bij Manuela, om mij te warmen. Wij waren dan onder elkaar en bespraken onze zorgen. In het begin ging het vooral om het naakte bestaan, later begonnen de fluisteringen en de samenzweringen. Ik leende daar maar half het oor aan, ten dele omdat ik van Manuela vervuld was, ten dele ook omdat ik voor de consequenties van mijn vragen vreesde. De antwoorden zouden mij tot een keuze kunnen dwingen. Ik vroeg nooit naar bijzonderheden. Het was toen voor het eerst, dat ik van het Latijnse Legioen hoorde. Men sprak trouwens meestal alleen maar van het L.L. De doelstellingen waren vaag omgrensd. Men kon nog het best spreken van een samensmelting van nationalisme en internationalisme, die door de beginselen van de democratie werd gedragen. Mijn gevoelens voor Manuela werden steeds inniger en, vooral ook, steeds duidelijker. Mijn plannen om mijn kamers in de 110de Straat te verlaten en een betere behuizing in een beter milieu te zoeken, hingen zonder twijfel samen met deze gevoelens voor Manuela.
| |
| |
Zon- en feestdagen namen een bijzondere plaats in op mijn agenda. De wijding van de rustdag werd zorgvuldig in acht genomen. Ik bezocht de godshuizen, meestal de katholieke, omdat deze mij nu eenmaal het meest vertrouwd zijn en ik er de minste kans loop daden van heiligschennis te plegen. De eerbiediging van de riten - kruisen slaan, rechtop staan en door de knieën gaan - herinnerde aan het leven in mijn land. De geur van de wierook bewerkte de illusie, dat de dagen van weleer mogelijk weer terug zouden kunnen keren. Ik gebruikte de zondagen ook om oude of zieke landgenoten te bezoeken, van wie ik er enkelen kende, die hun laatste dagen in Brooklyn sleten. Zij waren overgelukkig mij te zien, zij vroegen honderduit over vroegere kennissen en vrienden en over geruchten, die de ronde deden over misstappen en lichamelijke kwalen van de vijanden. Ik kon hen niet gelukkiger maken dan met de voorspelling van de eerstdaags te verwachten val van het regime. Zij deden ook een beroep op mijn hulpvaardigheid. Zij hadden bij hun vlucht verschillende kostbare voorwerpen meegenomen, die thans aan de man moesten worden gebracht om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien; het waren bijoux, waarmede zij eens in feestzalen hadden geschitterd, en vuurwapenen in eenvoudige en rijke uitvoering, waarmede zij eens gehoopt hadden een opstand te kunnen ontketenen. Ik had mij al aan dit vreedzame emigrantenbestaan aangepast, toen voor de tweede maal een gebeurtenis plaatshad die mijn leven tot in zijn diepten zou omwoelen.
Ik herinner het mij nog met grote helderheid. Ik was van een bus afgestapt in de Lennox Avenue, op de grens tussen de Latijnse en de negerwijk. Het was tegen schemertijd, ik zag de vele reclamelichten aan- en uitgaan, van kruideniers, tandartsen en advocaten, die allen hun Latijnse herkomst aanprezen in de Spaanse taal. ‘De Latijnse kruidenier bij uitstek’ of ‘De Latijnse tandarts met de Latijnse hand’ of ‘Het Latijnse woord van de Latijnse pleiter’. Ik zou juist de 110de Straat inlopen, toen mijn aandacht getrokken werd door het geschreeuw van de krantejongen: stad in zuid-amerika door aardbeving totaal verwoest totaal verwoest in zuid-amerika.
Stad in Zuid-Amerika verwoest! Ik griste hem de krant uit zijn handen! Ik had het juiste voorgevoel gehad! Ik opende de krant pas toen ik in de beslotenheid van mijn kamer was opgenomen. Ik had het silhouet herkend van mijn geboortestad, een luchtfoto, die de gruwelijke reportage illustreerde. De berichten waren nog onduidelijk, deels ook tegenstrijdig. Sommige spraken van een totale verwoesting, waarbij vrijwel alle inwoners zouden zijn omgekomen, andere van een gedeeltelijke verwoesting met enkele tientallen duizenden doden. Ik dwong mij tot rust, teneinde te komen tot een plan de campagne, dat ik mij voorstelde de volgende dag te zullen uitvoeren. Ik besloot onder geen enkele voorwaarde die avond uit te gaan, ik zou de deur hermetisch afsluiten en op geen kloppen reageren. Ik voelde een onredelijke afkeer van mijn vrienden in mij opkomen; om een of andere reden meende ik het recht te hebben hun medeplichtigheid voor de geologische catastrofe in de schoenen te schuiven. Ik voelde de tentakels van het waandenkbeeld in de vezels van mijn hart en zenuwen doordringen en uitgroeien. Ik trok mijn kleren niet uit en
| |
| |
bleef op mijn bed liggen, languit op mijn rug, urenlang, doodstil. De herinneringen aan de stad speelden zich af voor mijn geestesoog; ik zag mijn ouders, die hun brieven met een ‘liefhebbend’ ondertekenden en ik hoorde de redevoeringen die mijn vader, in zijn witte jas, in de binnenplaats had gehouden. Ik dacht aan de vrije dagen van het studentenleven en ik zag Eva Echagaray met haar overtuigde oogopslag. Ik dacht ook aan de grondspeculanten, die mij eensklaps vertederden als ik de short en long drinks naproefde waarmede wij onze listige transacties hadden afgesloten. Zij waren mogelijk allen verdwenen! Ik huiverde bij de gedachte dat zij allen onder het gesteente zouden zijn begraven of door de aarde zouden zijn verzwolgen. In de vroege ochtend sliep ik in, uitgeput van dit staren naar de beelden van het verleden.
Toen ik wakker werd was het klaar dag. Ik waste mijn gezicht en nam een taxi naar het consulaat generaal van de republiek x. Ik moest lang wachten, alvorens door de consul-generaal te worden ontvangen. De wachtkamer zat vol mensen, die overigens de goede smaak hadden elkaar niet met vragen lastig te vallen. Sommigen hadden betraande of gezwollen ogen, anderen zagen er alleen maar bleek uit, met spitse neuzen, allen op het ergste voorbereid. Men vreesde te zeer het antwoord, dan dat men het van willekeurige vreemden zou willen uitlokken. Misschien sprak hier het bloed van de Indianen, die bij hun rampen doodstil worden en in stilte hun wraak tegen God of de medemensen uitbroeden. Misschien ook wilden zij tot het laatste ogenblik hun hoop bewaren. Hoe voort te leven als wij ook dit laatste greintje hoop hebben verloren?
Tenslotte was het mijn beurt. Ik heb later altijd een zekere sympathie gehouden voor de consul-generaal, al viel er genoeg op hem aan te merken, maar de gezette kleine man met de grijzende haren heeft zich toen van zijn beste zijde laten kennen. Hij had ons evengoed kunnen laten afschepen door zijn Amerikaanse secretaresse, hij heeft het niet gedaan. Hij heeft ons allen persoonlijk ontvangen en ieder op zijn beurt geduldig aangehoord. Hij heeft zijn antwoorden gegeven, zonder ophef te maken, zonder valse illusies te wekken. Hij deelde mij mede, dat hij mij niet kon geruststellen. De berichten waren zonder twijfel overdreven geweest, maar hij kon het feit niet ontkennen, dat het westelijk gedeelte voor een groot deel was verwoest. Hij kon de uitgebreidheid van de verwoesting niet opgeven, hij had evenmin de namen van de straten ontvangen. Hij wees erop, dat hij geen rekening zou houden met de politieke gezindheid. Iedereen kon zich vrijelijk tot hem wenden. Hij kon ieder ogenblik nauwkeuriger gegevens verwachten. Hij probeerde om de tien minuten telefonisch contact op te nemen met het regeringsstation van de republiek.
Ik had mijn besluit genomen. Ik nam de subway naar Brooklyn, waar ik een zieke vriend opzocht. Ik nam geen moeite om mijn bedoeling te maskeren. Ik informeerde niet naar zijn gezondheid, ik vertelde ook niet van de verwoesting; hij zou het vroeg genoeg horen, met al de bijzonderheden, die er nog omheen zouden worden geweven. Ik stelde hem aanstonds voor mij het pistool te willen overdoen, dat ik eens tussen zijn kostbaarheden had bemerkt. Als vage reden gaf ik op, dat ik het voornemen had mij bij een subversie- | |
| |
ve vereniging aan te sluiten en dat men dan beter deed het zekere voor het onzekere te nemen.
‘Dat pistool is niet veel waard,’ gaf hij ten antwoord, ‘ik heb iets beters voor je. Je mag niet weigeren het aan te nemen. Het is een browning met paarlemoer beslag, die ik eens cadeau heb gekregen van kolonel...(hij noemde een bekende naam), met wie ik eens zeer bevriend ben geweest.
Wij hadden enige moeite de koopprijs vast te stellen, aangezien hij er eerst op stond mij het ding cadeau te doen. Ik heb van die dag af de browning in mijn zak gedragen. Ik keerde niet naar zijn woning terug, maar kocht een ontelbaar aantal kranten en nam een kamer in een eenvoudig hotel in Oost 80ste Straat. Ik zat er de gehele dag kranten te lezen, over een en hetzelfde onderwerp. Ik ging alleen uit om in een cafetaria iets te eten of om bij de consul generaal de lijsten van de doden te lezen, die in steeds groter aantal binnenkwamen.
Het was al de derde dag, dat ik mijn kamers in de 110de Straat had verlaten, toen die middag op de deur van mijn hotelkamer werd geklopt. Manuela trad binnen, zij zag er doodsbleek uit. Zij zette zich naast mij. Ik verontschuldigde mij: ik kon niet anders handelen dan ik had gedaan.
‘Wat een moeite heb ik gehad om je terug te vinden. Ik heb je eerst bij de vrienden gezocht en toen pas ben ik op de gedachte gekomen om de hotels op te bellen. Wat is New York groot! Brooklyn, Long Island, Greenwich, Harlem. Wat is New York groot. Gelukkig maar, dat je geen valse naam hebt opgegeven aan de portier. Dat had er nog bij moeten komen.’
Ik kon alleen maar over de aardbeving en de gevolgen daarvan praten. Het westelijk gedeelte en de binnenstad waren grotendeels gespaard, maar van het oostelijk gedeelte waren maar enkele straten intact gebleven. Ik had alle lijsten van doden, gewonden en vermisten en levenden doorgelezen en afgezocht. Wat zijn zulke lijsten groot.
Zij keek mij doordringend aan: ‘Hoe kom je aan die lijsten?’
‘Van de consul-generaal. Je wilt toch niet beweren, dat ik hem onder alle omstandigheden zou moeten vermijden?’
De volgende dag vond Manuela mij in bed, ik was door de gedachte bevangen, dat er geen reden bestond om nog langer te zwoegen en mij af te sloven in een wereld, die toch ieder ogenblik uiteen zou kunnen splijten. Wij werden bedreigd door het verderfelijke leven onder de aardkorst. Manuela luisterde een poos en vertrok weer, maar om dadelijk terug te keren met een Latijnse arts uit de omgeving, die weinig moeite had om de aard mijner aandoening vast te stellen.
‘Van een diagnose,’ zo merkte hij op, ‘zou je alleen bij wijze van deftigheid of aardigheid kunnen spreken.’ Hij achtte het verstandig, dat ik voorlopig naar mijn eigen inzicht of liever nog mijn eigen grillen zou handelen, en maar het bed bleef houden. Hij schreef een geneesmiddel voor, dat ik tweemaal, zo nodig driemaal daags zou kunnen innemen.
De drank miste zijn uitwerking niet. Ik sliep twee dagen achtereen. Daarna was de uitwerking milder. Ik kwam in een toestand van grote droefgeestigheid, maar tegelijk van berusting. Het werd mij duidelijk, dat het verleden bestemd is tot een
| |
| |
einde te komen, al dan niet met medewerking van geologische catastrofen. De kortstondigheid van 's mensen bestaan was mij duidelijk geworden. Ik vraag mij af, hoe ik die dagen te boven zou zijn gekomen zonder het recept van de Latijnse arts en de hulp van Manuela. Ik drukte haar op het hart, dat zij het recept niet mocht verliezen, ik had het voorgevoel, dat ik het vaker zou moeten gebruiken. Zij trachtte mij te overreden haar de browning, waarvan ik en passant had verteld, in bewaring te geven, maar de arts gaf ook ditmaal goede raad, waarvoor hij maar een paar schamele dollars vroeg: men moest zich, zo meende hij, niet mengen in de laatste beslissingen van de mens.
De dag dat ik het bed verliet en mijn gewone bezigheden hervatte, liet niet lang op zich wachten. Het leven van de emigranten was maar weinig veranderd, het was alleen maar enkele graden droefgeestiger geworden. De emigranten waren ook minder geneigd om zich met subversieve organisaties in te laten. Voor het L.L. dreigde een slechte tijd aan te breken. Het was op dit tijdstip, dat U Uw verzoeningsactie inzette.
Mijnheer de President, ik heb deze zet van Uw zijde steeds meer leren bewonderen. De verzoeningscampagne was bijzonder intelligent gearrangeerd. Men beweert, dat zij grotendeels het werk is geweest van don Raul. Hij mag een weinig betrouwbaar persoon zijn, maar ere wie ere toekomt! Zij werd ingezet met de brochure, die ik nog altijd in mijn bezit heb. Ik ken verschillende passages nog uit het hoofd. ‘Het Grote Misverstand’. Zij was, naar ik later ben te weten gekomen, door don Raul zelf geredigeerd. Er bestond, zo werd daar zonneklaar uiteengezet, een groot misverstand, gerezen tussen de groepen der loyalen en der opposanten. De opposanten zagen over het hoofd, dat beide partijen hetzelfde doel nastreefden, de verwezenlijking van de vrijheid van de republiek. Alleen maar verschilde men in het middel; de opposanten streefden naar een rechtstreekse verwezenlijking, de loyalen langs de noodzakelijke omweg. De Regering was van oordeel, dat de persoonlijke vrijheid slechts zou kunnen worden bereikt, nadat de economische zelfstandigheid zou zijn verwezenlijkt. Wij moesten in de eerste plaats bevorderen de economische uitgroei van kolonie tot onafhankelijke staat. Wij moesten allereerst de welvaartsbasis verbreden door de verbetering van oude bronnen van inkomsten, landbouw en veeteelt, en door de vestiging van industrieën. De brochure had wijselijk de brallerige toon van het politieke nationalisme vermeden, zij had zich tot een economische uiteenzetting bepaald.
Twee weken later verscheen het bericht van het algemeen pardon. Ieder, die bereid was samen te werken tot de verheffing van het land, zou op een volledige kwijtschelding van straffen kunnen rekenen. Het algemeen pardon kwam op het geschikte ogenblik. De aardbeving, daarbij nog bijgestaan door het gebruik van verdovende middelen, had de gemoederen week gemaakt. De brochure had de formule verschaft voor ieder, die zijn gezicht wenste te redden. Het algemeen pardon had de deuren wijdopen gezet. Nogmaals, mijnheer de President, mijn complimenten!
Het succes bleef niet uit. Bij tientallen, later zelfs bij honderdtallen, meldden zich de emigranten bij de consul-generaal, zij
| |
| |
waren het bestaan van de emigratie moe. Zij kregen een functie toegewezen en keerden naar de republiek terug. De consulgeneraal (of de cg, zoals wij hem noemden) was bijzonder verheugd mij ook onder de ‘overtuigden’ (de ‘convencidos’) te mogen tellen. De ‘convencidos’, zoals wij met een vererende term werden genoemd. Voordien sprak men van de berouwvollen (de ‘arrepentidos’). Ik had alle appreciatie voor de betiteling, maar in wezen beantwoordde ik er maar half aan. Ik was maar ten dele overtuigd. Ik kan het U in alle openhartigheid toevertrouwen, ik dacht aan de vos, die de passie predikt. Ik kan U verzekeren, dat ik mij onmiddellijk zou hebben teruggetrokken als de cg mij een functie in de republiek had toegewezen. Mijn vader had mij niet voor niets gewaarschuwd, zijn woorden waren in mijn geest gegrift. Ik had nog steeds een onoverwinnelijk wantrouwen tegen het regime. Ik meldde mij, maar liet de afloop van het lot afhangen. Ik hoefde niet lang te wachten, enkele dagen later werd ik bij de cg ontboden. Hij deelde mij het besluit van don Raul mede om mij aan te stellen als algemeen adviseur voor de buitenlandse dienst, voorlopig belast met de behartiging van de economische aangelegenheden in de Verenigde Staten, met standplaats New York. Ik boog het hoofd en nam de vererende aanstelling aan. Het bleek mij nog diezelfde dag, dat mijn twee compagnons van het inlichtingenbureau eenzelfde gedragslijn hadden gevolgd, zij hadden evenzeer besloten mede te zingen in het koor der historisch opportunisten.
De gezant van de republiek x... legde de pen neer. Hij was verrast door een wijziging die zich in de omgeving had voorgedaan. Hij wierp een blik op zijn polshorloge. Het was niet veel later dan elf uur, maar er heerste reeds een middernachtelijke stilte. Hij stelde zich bij het raam. De regen had opgehouden te vallen, wat eveneens bijdroeg tot de versterking van de stilte. Het was een heldere nacht met een bleke maan aan de horizon. Er stond een gehele rij auto's geparkeerd voor het hotel, van de meest uiteenlopende modellen: Amerikaanse merken, zoals men ze zoveel zag in zijn land, Buicks, Chryslers en Fords, maar ook vele Europese wagens van mindere omvang, Renaults, Fiats, Vauxhalls en vooral verschillende Duitse volkswagens. De metalen onderdelen blonken in het licht van de opkomende maan. De bomen droegen de bijzondere versieringen van knoppen die ontbotten en van regendruppels die nog weifelden om te vallen. Het was ook om een andere reden een bijzondere stilte. In de verte, op de achtergrond, kon hij heel fijn een melodie horen, die aanzwol en weer wegstierf. Het was het feest, zo begreep hij, dat thans in volle gang was gekomen. Het leven was verschrikkelijk, maar het was toch ook heerlijk.
nagelaten fragment
|
|