ideeën begeef je je hier in het vlakke polderland van de systematiek, met zijn kaarsrechte sloten en wegen en altijd tegenwind als enig probleem.’ De poldernatuurkundigen hebben geleerd (van dijkgraaf Van Kampen?): niet onfatsoenlijk te zijn, noch politiek, zich keurig te gedragen en precies te weten wat goed of fout is. Onder de illusie van goede wetenschap zijn ze nog steeds bezig met het kurkdroog bemalen van het land dat voor hen veroverd werd door Van der Waals en Kamerlingh Onnes. Achter dikke gesubsidieerde dijken klagen ze over de hoge zeeën en de onbehouwen manieren van de zeerovers uit de nieuwe wereld.
Is het alternatief voor natuurkundigen die weinig voelen voor korfballen en kaatsen in de zaterdagcompetitie van het 1% landje, om shirtje te trekken en na te trappen op het wereldkampioenschap voor professionals? Optimisten geloven nog in een soort Olympische Spelen voor wetenschappers, waar de gouden regel zou gelden dat meedoen belangrijker is dan winnen. En als Nederland zijn 1% maar bijdraagt dan zou het daarmee delen in de grote prijs van de kennis van de internationale natuurkunde (zie Le Pairs bijdrage aan de nnv voorjaarsvergadering 1982).
Mijn waarneming is, dat deze internationale natuurkunde niet veel meer is dan een profwedstrijd met vedetten en waterdragers en met maar één gele trui voor de winnaar. Volgens mij is de geïndustrialiseerde produktie van de natuurkunde van na de oorlog het spoor volkomen bijster. Het gaat niet meer om ‘atoms for peace’, als het daar ooit om gegaan is. Ondanks de Scientific American en andere populair wetenschappelijke bladen is ook de zogenaamde georganiseerde kennisvermeerdering een sprookje, soms mooi verteld maar zeker niet echt gebeurd. Het werkelijke beeld van de hedendaagse natuurkunde wordt ontkend, en een verouderd beeld beschermd, door de verhalen van de Koestlers, de Bronowskis en ook de Van Kampens.
De hedendaagse natuurkundigen vormen teams met een captain, een coach en een sponsor en ze koersen op een gezamenlijk gedefinieerd doel af in competitie met soortgelijke teams. Wie het eerste aankomt wordt gehuldigd en de beloningen liegen er niet om. Wie het niet kan bijhouden, ondanks verwoed trekken en duwen, probeert de nummer één te diskwalificeren. Lukt dat ook niet, dan nemen de slimmerds een zijweggetje laten de publiciteitsmachine een nieuwe finishlijn trekken en gaan over deze zelfgemaakte meet onder ingeblikt applaus. Want wie wil de beloningen missen: publieke achting, een topsalaris, een heel team van waterdragers en soigneurs, en een nieuwe sponsor voor de volgende koers.
Af en toe wordt heus wel interessante en soms zelfs nuttige kennis verkregen, maar dit is niet de drijvende kracht. Het is een fabeltje dat natuurkundigen gekenmerkt worden door nieuwsgierigheid en rationalisme, en als de Van Kampens dat niet zien moeten ze over de rand van de dijk kijken of na Popper verder lezen in Kuhn, Kevles, Feyerabend en Mulkay. Die hebben overtuigend beschreven hoe bijvoorbeeld een theorie in natuurkundig onderzoek de functie heeft van spelregel tijdens het gegevens verzamelen en rangschikken, en als de krenten uit de pap zijn gehaald dan raakt de theorie uit de mode en gaat de hele caravaan op reis naar de volgende kermiskoers. De geldigheid van bijvoorbeeld de relativiteitstheorie doet niet ter zake, die staat vast vooral als de persoon van Einstein ermee verbonden is. Wat ter zake doet is, of met onderzoek op het gebied van de relativiteitstheorie nog premies te verdienen zijn.
Net zo min als van die fietsende premier, geloof ik van de racende natuurkundige dat hij maatschappelijk verantwoord bezig is. Ik ben er van overtuigd dat de sponsors van mijn Amerikaanse collegae handig gebruik maken van de behoeften van natuurkundigen erbij te horen, de eerste te zijn, belangrijk te lijken. Het past in hun strategie hierop in te spelen niet alleen met researchcontracten maar ook met het organiseren van conferenties, het uit-