Het glas van de deuren op het zuiden is aan de buitenkant azuurblauw geschilderd. Erachter bevindt zich een zonovergoten terras. Op de balustrade staat een kooi met een gele kanarie.
Door de voordeur op het westen zie ik door een woud van palmen een jongeman afscheid nemen van zijn vrienden. Ze staan op een lange betonnen pier naast een grote, uit krantepapier gevouwen steek, die op het water wiegt.
De jongeman stapt in de steek; een briesje dat het water rimpelt neemt hen mee. De rimpels in zee weerspiegelen in de ramen van China, die daardoor voorzien lijken van venetian blinds. Slakken kunnen na een kwartier nog converseren met diegenen van wie ze afscheid namen. De vrienden stormen de badkamer binnen, gaan in het volle bad liggen en imiteren met hun mond half in het water het geluid van een motorboot en varen hem achterna. Ik trek alle gordijnen dicht en ontsteek de schemerlampen. Nee, ik ontsteek de schemerlampen en trek de gordijnen dicht. Op datzelfde moment stort, in de Gorges du Sierroz, mademoiselle de Broc in de donderende cascade. Haar minnaar zal later, midden in de woeste stroom een gedenkteken voor haar oprichten. Een oorwurm loopt over het gedraaide telefoonsnoer alsof het een wenteltrap is.
De radio staat op een kiertje. Een grote mug trekt de kurk uit de wijnfles. Een kolibrie hangt doodstil. Een gele kanarie vliegt hard het schilderij binnen. De koning vraagt toestemming tot tutoyeren.