De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Kroniek & KritiekMaatschappelijk levenR.M. Dekker
| |
[pagina 131]
| |
sen beide bestaat.Ga naar eind3. Zelfs voor een op ‘common sense’ gebaseerde historische analogie schrikt men niet terug: men legt verband tussen de toename van het collectief geweld en de groeiende werkloosheid onder verwijzing naar de jaren dertig. Men vergeet echter dat de ontwikkeling van het collectief geweld in de jaren dertig nog niet is onderzocht, terwijl bovendien de indruk bestaat dat er toen zeker geen lineair verband tussen beide bestond.Ga naar eind4. Toch is het goed mogelijk om door het bestuderen van het geweld in de Nederlandse geschiedenis de huidige oproeren in een beter licht te zien. Het is zelfs mogelijk historisch parallellen te ontdekken, zoals hierna zal blijken.
Vooropgesteld moet worden dat de Nederlandse geschiedschrijvers nooit veel aandacht hebben besteed aan de rol van het geweld in het vaderlands verleden. In hun beschrijvingen van de belangrijkste oproeren vertonen zij een voorkeur voor verkleinwoorden en eufemismen, waarvan het ‘lastig’ van de Wetenschappelijke Raad ook een goed voorbeeld is. Vaak wordt er op gewezen dat Nederland in de middeleeuwen en in de tijd van de Republiek zoveel rustiger was dan de rest van Europa.Ga naar eind5. Ons Kaas-en-brood-volk steekt schraal af tegenover andere boerenrevoltes, zoals de Jacquerie uit de veertiende eeuw, de Duitse Bauernkrieg en de vele belastingoproeren in het zeventiende-eeuwse Frankrijk, zoals van de Croquants en de Nu-pieds.Ga naar eind6. We mogen echter geen onvergelijkbare grootheden vergelijken. Afgezien van het feit dat de Nederlanden een zeer verstedelijkt gebied waren (in Holland leefde meer dan de helft van de bevolking in steden), laten de Hollandse boeren zich niet vergelijken met hun Franse, Engelse en Duitse soortgenoten, want in tegenstelling tot hen vormden zij een welvarende stand. En wat veel belangrijker is, er vonden hier wel degelijk oproeren plaats, maar deze speelden zich af in de steden en vertoonden het ongrijpbare patroon van stedelijke onrust.Ga naar eind7. Het waren kortstondige uitbarstingen, die snel werden onderdrukt door leger en schutterij en die een grote verscheidenheid aan motieven en actievormen kenden. Wat betreft de motieven, naast traditionele kwesties, zoals belastingdruk en voedselprijzen, speelde ook de politiek een rol, zeker bij de vele orangistische oproeren uit de zeventiende en achttiende eeuw. Dit orangisme stond in zijn streven naar een sterk centraal staatsgezag met een prins van Oranje als erfelijk stadhouder of zelfs graaf, in tegenstelling tot het regionalisme dat elders in Europa de drijfkracht van veel oproeren was. Wat betreft de actievormen, in de Hollandse steden kwamen in deze eeuwen regelmatig modern aandoende en goed georganiseerde werkstakingen voor. Niet het ontbreken van boerenrevoltes verdient onze aandacht, maar het geheel eigen patroon van sociale onrust, dat samenhangt met de specifieke economische en demografische omstandigheden. Meer serieel historisch onderzoek zou nodig zijn om deze patronen door te trekken naar het hedenGa naar eind8., maar duidelijk is dat de huidige oproeren geen raadselachtige verschijnselen zijn in een samenleving die van oudsher slechts pais en vrede kende. Nederland heeft vaker perioden gekend met een relatief hoog niveau van collectief geweld. Dat het vruchtbaar kan zijn daartussen vergelijkingen te maken, wil ik aantonen aan het voorbeeld van de huidige krakersoproeren.
We zullen eerst naar de uiterlijkheden kijken. Het valt op dat de krakers een grote behoefte hebben aan symboliek, van gekraakte huizen wapperen vlaggen met gekruiste koevoeten en bliksemschichten. Deze doen denken aan de vaandels die bij voorbeeld werden meegedragen ten tijde van de Duitse Bauernkrieg, waarop de - voor ons - mysterieuze Bundschuh stond afgebeeld, of aan het vaandel van de Franse Nu-pieds met de figuur van Johannes de Doper, afgebeeld op blote voeten. Opvallend is dat thans ook de politie en marechaussee de krakersvaandels hogelijk waarderen, want eenmaal buitgemaakt dienen ze als trofee en | |
[pagina 132]
| |
sieren de muren van dienstruimten. Verder is het niet verwonderlijk dat juist Koninginnedag werd uitgeroepen tot algemene kraakdag, gezien het traditionele verband tussen feest en revolte, dat E. Le Roy Ladurie beschreven heeft in Le Carnaval de Romans.Ga naar eind9. De samenhang tussen feest en revolte zien we ook bij de tegenpartij: de me-er die verkleed als Sinterklaas ronddanste op het dak van de Grote Wetering. Dit is overigens een zó merkwaardig voorval dat ik er geen enkele historische parallel voor heb kunnen vinden. Belangrijker dan deze uiterlijkheden zijn motieven en actievormen. Wat deze betreft vallen de sterke overeenkomsten op met het voedseloproer in de achttiende eeuw. Het voedseloproer was in de achttiende eeuw, zeker in Frankrijk en Engeland, de meest voorkomende vorm van collectieve actie. Ook in Holland kwamen voedseloproeren voor, hoewel niet in dezelfde mate. In de eeuwen vóór circa 1700 vormden de belastingen het meestvoorkomende motief om in opstand te komen, daarna stonden de voedselprijzen centraal. De opkomst van het voedseloproer vond plaats in het laatste decennium van de zeventiende eeuw. Tevens ging het daarbij om een nieuwe vorm van actie, ‘taxation populaire’, wat zoveel wil zeggen als het door een mensenmenigte afdwingen van een maximumprijs voor levensmiddelen.Ga naar eind10. Wat gebeurde er nu tijdens zo'n ‘taxation populaire’? De prijzen van graan en brood waren in vroeger eeuwen sterk aan fluctuaties onderhevig. Zelfs negenvoudige prijsstijgingen binnen één jaar kwamen voor. Het kon dan ook gebeuren dat de bevolking van een stad of dorp de prijsstijging van het brood wilde intomen. Men vond dan dat de prijzen onredelijk hoog werden opgedreven door graanhandelaren, molenaars en bakkers. Men kwam en masse bijeen voor de bakkerswinkels en eiste een lagere prijs, die men redelijker en rechtvaardiger achtte. De betreffende bakkers konden aan de pressie toegeven. Er werd hen dan geen haar gekrenkt. Ze konden zich ook verzetten en dan ging de menigte er toe over om zelfstandig de broodvoorraad tegen de lage, rechtvaardig geachte prijs te verkopen. Was het brood eenmaal uitverkocht, dan werd de opbrengst aan de betreffende bakker overhandigd. Dit protest was absoluut niet gericht tegen de hoge prijs van het brood op zichzelf, maar tegen de speculatie in graan en het achterhouden van voorraden door handelaren en bakkers. ‘Taxation populaire’ werd als actievorm vanaf 1700 in Europa frequent toegepast en was een relatief geciviliseerde protestvorm, in ieder geval geweldlozer dan de belastingoproeren van daarvoor. Hoe laat zich nu de opkomst van het fenomeen ‘taxation populaire’ verklaren? Waarom komt het uit de lucht vallen? Deze vraag lijkt op het eerste gezicht moeilijk te beantwoorden. Niet alleen waren er zeker ook vóór 1700 duurtecrises, maar goed bezien waren de fluctuaties in de graanprijs in de zeventiende eeuw zelfs veel scherper dan in de achttiende eeuw. De duurtecrises namen juist in de loop van deze eeuwen af in ernst! Nu moeten we voorop stellen dat oproeren nooit moeten worden gezien als een automatische respons op frustratie of deprivatie. Een wetmatig verband tussen graanprijzen en oproeren bestaat er dan ook zeker niet. We moeten daarentegen juist kijken naar de motieven van de deelnemers, naar wat de historicus F.W.N. Hugenholtz in zijn boek over middeleeuwse boerenopstanden genoemd heeft het ‘opstandig bewustzijn’.Ga naar eind11. ‘Taxation populaire’ was dan ook geen reactie op graanduurte. Het was een reactie op het overheidsoptreden in tijden van duurte, of, beter gezegd, het ontbreken daarvan. Tot in de zeventiende eeuw was de overheidsbemoeiing met alles wat met de handel in levensmiddelen, en zeker die in graan, te maken had erg groot geweest. Er bestonden tal van stringente, men zou kunnen zeggen paternalistische, overheidsvoorschriften dienaangaande. Bovendien grepen zowel de lokale als de centrale overheden altijd snel in wanneer | |
[pagina 133]
| |
er graanschaarste dreigde. Prompt werden er dan maximumprijzen ingesteld en exportverboden afgekondigd. Zo nodig ging de overheid over tot in beslagname van de voorraden van handelaren en tot distributie. Aan het eind van de zeventiende eeuw werd dit soort maatregelen echter steeds zeldzamer. Er was sprake van een liberalisatie. Het uit de middeleeuwen stammende paternalisme maakte plaats voor een laissez-faire politiek, althans onder de bestuurders. Onder de bevolking bleef het idee voortleven dat de overheid in tijden van duurte met alle mogelijke middelen moest ingrijpen. Deze voortlevende oude ideeen zijn door de historicus E.P. Thompson de ‘moral economy’ van het gewone volk genoemd.Ga naar eind12. Deze ‘moral economy’ leidde ertoe dat, wanneer de overheid naliet om in te grijpen, het volk het heft in eigen hand nam en met name zelf een maximumprijs voor brood en graan instelde: ‘taxation populaire’ dus. Belangrijk is ten slotte ook dat voedseloproeren niet het werk waren van uitgehongerde mensen, maar van verontwaardigde mensen.
Voedseloproeren komen niet meer voor. Wel is er nu een ander schaars goed inzet geworden van collectieve actie: woonruimte. Een zaak die toch ook als een eerste levensbehoefte kan worden getypeerd. Het uit de lucht vallen van het krakersoproer in de jaren na 1970, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten, lijkt sterk op de al even internationale opkomst van het voedseloproer na 1700. De socioloog B. Tromp en de criminoloog G.P. Hoefnagels hebben er beiden hun verbazing over uitgesproken dat de woningnood juist in de jaren na 1970 tot oproeren leidde en niet in de jaren na 1945, toen deze toch veel groter was.Ga naar eind13. Uit de analogie met de achttiende-eeuwse voedseloproeren blijkt dat dit echter niet verwonderlijk is, maar zelfs volstrekt vanzelfsprekend. Ná 1945 golden er immers strikte regels bij de toewijzing van woonruimte. Er was woningdistributie, gedwongen kamerverhuur en de huurprijzen werden door de overheid strak in toom gehouden. Er bestond dus een paternalistisch overheidsbeleid, zoals dat in de middeleeuwen ten aanzien van de graanhandel had bestaan. En bovendien was de context na 1945 natuurlijk volkomen anders dan nu. Men was jarenlang bereid de woningnood te accepteren, omdat de verwachting leefde dat deze bij de wederopbouw vanzelf zou verdwijnen. Dit pakte evenwel anders uit en de woningnood bleek een permanent verschijnsel te zijn. En wat erger was, desondanks werd het overheidsbeleid op het punt van distributie en toewijzing van woonruimte steeds liberaler, terwijl de prijzen van huur- en koopwoningen, niet in de laatste plaats door speculatie, sterk stegen. Geen wonder dat er een reactie kwam in de vorm van collectieve actie, het kraken, een actievorm waarvan de overeenkomsten met de ‘taxation populaire’ in het oog springen: De krakers grijpen in waar de overheid nalaat, of niet meer over de wettelijke mogelijkheden beschikt om op te treden tegen leegstand en speculatie. Net als de deelnemers aan voedseloproeren drie eeuwen eerder, willen de krakers in feite de overheid dwingen tot een strikter beleid, bij voorbeeld door het vorderen van lang leegstaande huizen en tot het vaststellen van rechtvaardig geachte huurbedragen. We kunnen spreken van een ‘moral economy’ van de kraakbeweging. En zoals voedseloproeren niet het werk waren van uitgehongerde mensen, zo zijn lang niet alle krakers woningzoekenden. Er is nog een belangrijke overeenkomst tussen het achttiende-eeuwse voedseloproer en het moderne krakersoproer. De lokale overheden stonden in de achttiende eeuw meer dan eens sympathiek tegenover het verschijnsel ‘taxation populaire’, dit in tegenstelling tot de centrale overheid. ‘Taxation populaire’ werd zelfs vaak oogluikend toegestaan, soms zelfs, tenminste in Frankrijk, door lokale bestuurders gestimuleerd. Hetzelfde zien we nu weer. | |
[pagina 134]
| |
Het kraken als verschijnsel is door de overheid vrijwel geaccepteerd en in Amsterdam zijn sommige krakers al informeel ingelijfd bij het ambtenarencorps, want woningzoekenden worden naar hen doorverwezen en zelfs krakers kennen nu wachtlijsten. De eindconclusie moet dan ook luiden dat krakers zich niet richten tégen de staat, zoals zo vaak wordt beweerd, maar dat ze juist gaan zitten op de stoel van de overheid om een paternalistischer beleid af te dwingen. Krakers grijpen in waar naar hun oordeel de overheid gefaald heeft. | |
Wetenschappelijk levenJ. Goudsmit
| |
[pagina 135]
| |
wordt: beide zijn gebaseerd op het principe dat organismen reageren op veranderingen in de omgeving met functies, vormen of gedragingen die beter zijn aangepast aan de nieuwe omgeving. Bij zowel Darwin als Lamarck wordt informatie uit de omgeving overgedragen op het organisme. Lamarck ging daarbij uit van directe overdracht: zodra een organisme een verandering in de omgeving op adequate wijze beantwoordt, wordt de aangepaste eigenschap in de chromosomen vastgelegd en via de voortplanting op het nageslacht overgedragen. Darwin veronderstelde een tweeledig proces van aanpassing: door toevallige veranderingen in de chromosomen treden variaties op in gedrag, vorm of functie zonder rekening te houden met de omgeving en vervolgens treedt selectie op van die gedragingen of eigenschappen, die in een bepaalde omgeving voordeel bieden.Ga naar eind1.
Sinds Weismanns doctrine en Cricks centrale dogma leek het pleit definitief beslecht in het voordeel van de evolutieleer van Darwin. In 1885 betoogde August Weismann dat er een onoverbrugbare kloof was tussen de cellen betrokken bij de voortplanting (ei- en zaadcellen) en de cellen van de rest van het lichaam. Deze kloof voorkomt dat veranderingen in het erfelijk materiaal van de ‘gewone’ cellen via ei- of zaadcellen op het nageslacht worden overgebracht. Of anders gezegd: elke waargenomen genetische verandering in het nageslacht komt uitsluitend en alleen voort uit veranderingen in de cellen van de voortplanting. Cricks centrale dogma gold als definitief bewijs dat Darwin het gelijk aan zijn kant had en hield in dat de stroom van informatie van dna (de taal der erfelijkheid, geschreven op de chromosomen) via rna (als koerier) naar eiwit (als uitdrukkingsvorm der eigenschappen) onomkeerbaar is. Een soldaat die tijdens de oorlog een been verliest, verwekt om die reden geen éénbenige kinderen, zo luidde de populaire versie van deze twee basisbeginselen van de biologie. Lamarcks theorie in rook opgegaan, zo leek het. En sindsdien wordt elke flirt met Lamarcks evolutietheorie bij voorbaat met hoongelach en wantrouwen in wetenschappelijke kring ontvangen, mede dankzij een tweetal berucht geworden rehabilitatiepogingen.
Begin deze eeuw dwong de Oostenrijker Paul Kammerer de vroedvrouwenpad, die gewoon is op het land zijn nageslacht te verwekken, te water zijn vrouwtje te beklimmen. Volgens Kammerer ontwikkelde het mannetje daardoor eeltkussentjes op zijn voorpoten om afglijden te voorkomen. Ook zijn nageslacht zou ter wereld komen met deze bruidskussentjes. Kammerer reisde de wereld af met zo'n kussentje op sterk water om de ongelovigen te overtuigen van dit bewijs van lamarckiaanse overerving. Toen bleek dat slechts een enkeling hem geloofde, nam hij zijn toevlucht tot een injectiespuit met Oostindische inkt om zijn experimenten te verfraaien. Een dramatische ontmaskering en de zelfmoord van Kammerer maakte in 1926 een einde aan deze trieste geschiedenis.Ga naar eind2. Een aanmerkelijk minder onschuldige poging werd terzelfder tijd in Rusland ondernomen onder leiding van Trofim Denissowitsj Lyssenko. Ook hij betoogde dat milieuveranderingen niet alleen mensen-, dieren-, of plantenleven danig kunnen beïnvloeden, maar de aangepaste karaktereigenschappen ook in hun nakomelingschap kunnen verankeren.Ga naar eind3. Vanwege Stalins visie dat alleen de ideeën van Lyssenko in overeenstemming waren met het marxisme - een misvatting die al in de jaren dertig werd ontkracht door het werk van J.B.S. HaldaneGa naar eind4. werd diens leer in 1948 in de Sowjet-Unie tot staatsleer verheven.Ga naar eind5. Zelfs de ontdekking van de structuur van dna in 1953 door Watson en Crick weerhield vele Russische onderzoekers er niet van in het blad Agrobiologya naar de gunsten van Lyssenko te dingen met publikaties over de verandering van tarwe in rogge, van haver in gerst, van sparren in pijnbomen en van elzen in ber- | |
[pagina 137]
| |
ken onder invloed van weersomstandigheden en bodemgesteldheid.Ga naar eind6. Toen in de jaren zestig wetenschappelijk Rusland uit de greep van Lyssenko werd verlost, was de schade niet te overzien: voedseltekorten vanwege mislukte oogsten, een onoverbrugbaar lijkende achterstand op het gebied van biochemisch, genetisch en moleculair biologisch onderzoek en generaties schoolkinderen en academici die waren opgegroeid met waardeloze biologische beginselen. Voorwaar een hopeloze uitgangspositie om Lamarck nog enig recht te doen wedervaren. De weerstanden binnen het wetenschappelijk establishment bleken echter een persoonlijkheid als Steele enorm te stimuleren.
Het idee van Steele omzeilt de klippen van Weismanns en Cricks dogma door te veronderstellen dat bepaalde virussen als boodschapper fungeren om genetische informatie naar de zaad- of eicellen door te spelen. Sinds een aantal jaren weten we dat er virussen bestaan die enerzijds geheel in strijd met het centrale dogma wél rna naar dna kunnen terugvertalen door middel van een enzym, ‘reverse transcriptase’, anderzijds met de regelmaat van de klok genetisch materiaal uitwisselen met hun gastheercel. Deze virussen plaatsten de onderzoekers zoals zo vaak voor het probleem van de kip en het ei: is het virus een losgeslagen celbestanddeel of andersom? Van deze mechanismen, voor de ontdekking waarvan in 1975 Howard Temin de Nobelprijs kreeg, maakte Steele gebruik. Hij veronderstelde dat in de jeugd van een organisme veranderingen kunnen optreden in de gewone lichaamscellen, waardoor die beter blijken te voldoen dan de ongewijzigde cellen. Deze cellen delen snel en onstuimig en gaan vervolgens het orgaan waar zij deel van uitmaken, overheersen. Een retrovirus, zo heten de bovenbeschreven virussen, pikt als rna de boodschap van de veranderde eigenschap op, transporteert dat rna als onderdeel van zijn eigen lijf naar de cellen van het voortplantingsapparaat, vertaalt het rna terug in dna en voegt dat dna als nieuwe eigenschap toe aan de chromosomen van ei- en zaadcellen. Het organisme plant zich voort en als vanzelfsprekend ontvangt het nageslacht de nieuwe eigenschap. Lamarckiaanse overerving in de praktijk. Om zijn hypothese kracht bij te zetten, deed Steele in samenwerking met Gorczynski een experiment waaruit zou blijken dat een muis, die normaliter met afstoting reageert op het inspuiten van een lichaamsvreemde stof, tolerant gemaakt kan worden en dat vervolgens deze verworven tolerantie tot in de tweede generatie wordt overgedragen.Ga naar eind7.,Ga naar eind8. De publikatie van deze proeven startte een wetenschappelijke discussie, die de tijd van Kammerer en Lyssenko deed herleven. Sir Peter Medawar, die de Nobelprijs had gekregen voor werk dat juist de Weismann doctrine bevestigde, nodigde Steele uit zijn revolutionaire proeven in zijn laboratorium in Engeland te herhalen. Terwijl Steele naar Engeland afreisde, poogden twee laboratoria, waaronder dat van Medawar, Steele's werk te reproduceren. Geen der resultaten leek Steele's hypothese te ondersteunen. Toen Steele in Engeland aankwam en van de proeven hoorde, die zijn ongelijk zouden bewijzen, trok hij fel ten strijde. Hij schold zijn tegenstanders uit voor rotte vis en beschuldigde hun ervan dat ze hun eigen resultaten verkeerd beoordeelden. Hij schreef Medawar dat hij alleen maar tegengewerkt werd door Medawars medewerkers, hij zond memo's naar elke onderzoeker die betrokken was bij de proeven die Steele's hypothese ontkrachtten en hij hield scheldkanonnades voor de radio en in de pers.Ga naar eind9. Als een bezetene ging hij tekeer. Een gedrag dat doet denken aan Paul Kammerer, zoals zo treffend door Arthur Koestler in The case of the midwife toad beschreven. Zonder zijn tegenstanders te overtuigen is Edward Steele onlangs verbitterd naar zijn moederland Australië teruggekeerd. Zijn gelijk is zeker niet bewezen door de proeven die hij zelf gedaan heeft, maar het | |
[pagina 139]
| |
tegendeel ook niet door zijn tegenstanders. Eén resultaat is er echter onmiskenbaar geboekt: iedereen is doordrongen van de mogelijke rol van virussen in de evolutie en daarmee van het denkbaar gelijk van Lamarck. |
|