De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Kroniek & kritiekTechnologisch levenBram van der Lek
| |
[pagina 173]
| |
goedkoper zou worden (voor het buitenland), daardoor makkelijker zou verlopen, zodat méér goederen voor de export kunnen worden gemaakt. Zo is het ook met wat wij hier in Nederland allemaal kopen. Meer dan de helft daarvan komt uit het buitenland. Wanneer daarvan minder gekocht wordt (door de verminderde koopkracht en de bezuinigingen) gaat dat uiteraard niet af van het binnenlands produkt, maar van de inkomsten van het bedrijfsleven elders. Dat laatste is dan aardig voor de betalingsbalans, er hoeft minder te worden ingevoerd, maar voor de binnenlandse bedrijvigheid en dus voor de werkgelegenheid maakt het gewoon niets uit. En het eerste, de gedachte dat wij de uitvoer van Nederlandse produkten, door ze goedkoper te maken, maar naar willekeur zouden kunnen opvoeren, is rijkelijk naïef. In andere landen zit men immers met dezelfde problemen en neemt men ongeveer dezelfde maatregelen. Met andere woorden, welke koopkrachtige lieden zouden al dat goedkope Nederlands fabrikaat dan moeten kopen? Dit soort economische vanzelfsprekendheden heeft een meneer Keynes zestig jaar geleden al eens verkondigd. Het schijnt echter aan onze beleidsmakers en het Centraal Planbureau geheel voorbijgegaan te zijn. Het verbaast mij dat de vakbonden en de oppositiepartijen zich niet sterker verweren. Met dezelfde sombere gezichten verkondigen zij ongeveer dezelfde wijsheden: het gaat slecht met de economie en we zullen dus fors moeten ‘inleveren’ en fors ‘bezuinigen’, of sputteren slechts zwak en weinig overtuigend tegen. Toch weiger ik te gaan twijfelen aan mijn eigen gezonde verstand. Gelukkig sta ik niet helemaal alleen. Een twintigtal jonge, en daardoor blijkbaar nog niet zo gezaghebbende, economen schreef in Economisch beleid uit de klemGa naar voetnoot1. ongeveer hetzelfde. Merkwaardigerwijs wordt daaraan vrijwel geen aandacht besteed. De kranten blijven maar doorloeien, met het cpb, dat ondanks de bezuinigingen de werkloosheid maar blijft toenemen, in plaats van eindelijk eens, conform de logica, vast te stellen dat het bezuinigen die toename alleen maar versterkt. | |
II. Over het lot van arbeidsplaatsenArbeidsplaatsen verdwijnen bijna overal: bij de hoogovens, in de metaalindustrie, de elektrotechnische industrie (10000 mensjaren tussen 1974-79), de textielindustrie, de papierindustrie, de landbouw- en voedingsmiddelen-industrie, de chemische industrie, enzovoort. Het ministerie van economische zaken publiceerde in december 1980 een aantal bedrijfstakverkenningen. Daarin wordt onder andere becijferd dat zelfs in een van de sterkste bedrijfstakken, de chemie, waarschijnlijk 2000 arbeidsplaatsen per jaar zullen verdwijnen. In de elektrotechnische industrie zijn al veel arbeidsplaatsen verdwenen (zie boven) en dat zullen er nog wel meer worden. Samen zijn deze bedrijfstakken goed voor ongeveer 225000 arbeidsplaatsen, dat is één kwart van alle industriële arbeidsplaatsen, in Nederland. Ook in allerlei andere sectoren wordt een doorgaand verdwijnen van arbeidsplaatsen verwacht. Wat is daarvan nu de algemene reden. En zijn er eigenlijk twee. De eerste is de buitenlandse concurrentie, vooral vanuit Japan en de Verenigde Staten. Nu markten verzadigd raken, grondstoffen duurder worden, de rek er een beetje uit is, wordt het kapitalistische karakter van het wereld-produktiesysteem weer onverhuld zichtbaar. Een tijd lang mochten we dat woord haast niet meer gebruiken. Er was helemaal geen sprake van concurrentie, hoogstens van een gezonde wedijver, en grote concerns hadden wel wat anders aan hun hoofd, zo werd ons verteld: zorg voor hun tienduizenden werknemers, continuïteit van het bedrijf, diversificatie van hun produkt, en hoe die fraaie verhullende termen verder alle- | |
[pagina 175]
| |
maal mochten luiden. Nu wordt het ook door de heren zelf weer duidelijk gezegd. De andere reden is ook duidelijk in deze bedrijfstakverkenningen te vinden: rationalisatie en verhoging van de arbeidsproduktiviteit, of, met andere woorden, met minder mensen méér goederen maken. Weinig woorden zijn zo verhullend als dat woord ‘arbeidsproduktiviteit’. Het klinkt als een soort juichkreet: de arbeidsproduktiviteit is alweer gestegen! Mensenkinderen, wat werken jullie toch hard. En zo positief is het ook jarenlang gebruikt, en wordt het nòg gebruikt. Fijn toch, dat één man aan een bedieningspaneel nu het zware werk van tien arbeiders kan doen? Fijn toch dat drie man nu een complete, geautomatiseerde afdeling in de gaten kunnen houden door alleen maar wat wijzertjes af te lezen? De efficiency van ons produktie-apparaat wordt voortdurend opgevoerd. Wat een vooruitgang! Die vooruitgang heeft in Nederland dus al 300000 werklozen opgeleverd, en zal volgens de verwachtingen er nog 175000 extra opleveren, plus dan nog eens alle jonge mensen en de vrouwen die zich nooit als werkzoekende hebben opgegeven maar wel graag zinvol werk zouden willen doen, en plus de tienduizenden wao-ers, die dat ook graag zouden willen en ook heel goed zouden kunnen. Is die vooruitgang nu niet tegen te houden? Nee, zeggen de coryfeeën van het bedrijfsleven, die vooruitgang is niet tegen te houden. Wanneer je dan toch alle mensen werk wilt geven zul je er werk bij moeten maken, dus méér produceren en dat goedkoper verkopen. En daarvoor is dan weer nodig dat arbeiders goedkoper worden, dus minder verdienen. Dan kunnen díe arbeiders natuurlijk minder kopen, maar dat moet je dan goedmaken door meer voor het buitenland te produceren. Daar worden de lonen natuurlijk ook lager, maar wie nu maar het snelste bezuinigt die wint de race misschien wel. Een soort wedstrijd in bezuiniging. Daarvoor hebben wij hier in West-Europa, en in Nederland, natuurlijk een ongunstige uitgangspositie, met onze sociale voorzieningen, minimum-inkomens enzovoort. Als we mee willen komen in deze strijd om het laagste bod, moeten die natuurlijk ook zo gauw mogelijk omlaag. Dat moge duidelijk zijn. Wat voor goederen dat dan moeten zijn, die we in grote hoeveelheden moeten gaan maken tegen afbraakprijzen? Dat doet er niet zoveel toe. Als ze maar bij veel mensen door de strot geduwd kunnen worden, omdat ze geloven dat ze ze nodig hebben, bij voorbeeld voor hun status, voor hun ‘vrijheid’, om beter en stoerder te zijn dan hun buren, om rijker en welvarender te lijken, kortom: om gelukkiger te zijn. Hoe je dat doen moet van een lager loon kun je leren van de reclame. Leve de concurrentie. | |
III. ‘Esso (en Shell) sterk in vooruitgang’De laatste tijd verschijnen er pushende artikelen in de couranten van economische redacties, waarin verteld wordt welke zegeningen bepaalde industrietakken voor ons in petto hebben. Soms regelrecht per advertentie, ik gaf u daar in het vorige nummer een voorbeeld van (Esso, Sterk in vooruitgang). Vaak ook blijkbaar via persberichten, zoals in De Volkskrant van 31.3.81: ‘Werk in de Rijnmond voor 7000 man’. In dat stuk wordt verteld dat de werkgelegenheid in het Rijnmondgebied ‘sterk’ toe zal nemen als gevolg van de ‘miljarden-investeringen’ in de procesindustrie. Ja, men maakt zich zelfs zorgen over de vraag of er wel voldoende geschoolde mensen zullen kunnen worden gevonden. Dat blijkt dan te gaan om 7000 mensen. Daarvoor krijgen we dan uitbreiding en nieuwbouw van raffinaderijen en chemische installaties, ‘alsmede introductie van geheel nieuwe technologieën zoals het vergassen van kolen’. Een Shellwoordvoerder vertelt dat de gezamenlijke chemische concerns zich voorstellen voor minstens veertien miljard gulden te investeren in het Rijnmond-gebied, en hopen dat de over- | |
[pagina 177]
| |
heid daar nog eens vier tot zes miljard bovenop zal doen (van de bezuinigde miljoenen zeker?). De woordvoerder ventileert ook zijn zorgen dat de werknemers daarvoor (die 7000 dus) niet in Nederland te vinden zullen zijn. Want in Nederland worden te veel mavo-klantjes en te weinig lts-ers opgeleid (zouden 7000 niet nog te vinden zijn?). Maar als we dat braaf even veranderen krijgen we er in de Rijnmond een hele nieuwe procesindustrie bij van Shell en Esso. De chemische industrie gebruikt in Nederland ongeveer 50 procent van alle door de industrie gebruikte energie, ofwel 21 procent van alle energie die in Nederland wordt gebruiktGa naar voetnoot2.. Echt het prettigste soort industrie om er bij te krijgen. Invoer van stookolie, bovenop alles wat er al nodig is voor huisbrand, verkeer en elektrische centrales. Lucht en watervervuiling. En produkten die voor ruim twee derde worden geëxporteerd: nog eens havenvervuiling, auto- en scheepsverkeer, en inkomsten voor... ja voor wie eigenlijk? Voor die 7000 operators die er in de komende jaren bijkomen? Volgens de bedrijfstakstudie gingen er in de komende jaren 2000 weg door ‘stroomlijning’ en ‘rationalisatie’. Dat heft elkaar dan mooi op. In Rotterdam is de gemeente nog bezig met het schoonmaken van de Eerste Petroleumhaven waar Shell-chemie (nog steeds!) restanten insecticiden loost. Er wordt verderop een zandkuil gebaggerd waar dan 400000 kubieke meter van het ergst vervuilde slib zal worden geborgen en met zand weer afgedekt. Deze Shell-chemie is een van de grote producenten van ddt, dat in West-Europa niet meer gebruikt mag worden, maar wel naar de derde wereld wordt geëxporteerd. Moeten wij echt dankbaar zijn voor deze ‘werkgelegenheid’? |
|