dichtkunst. Zo zou het werk van A. Roland Holst even wereldvreemd als onleesbaar zijn omdat zijn opvatting over het onderscheid tussen werkelijkheid en actualiteit daartoe heeft geleid. Volgens dit actualiteitscriterium is dan ook het werk van Leopold, van Guido Gezelle, van J.C. Bloem (op een paar gedichten over 1940-45 na) en van Ida Gerhardt onleesbaar. En totaal onleesbaar is dan ongetwijfeld het werk van de Amerikaanse dichteres Emily Dickinson. In haar werk horen we immers hoogstens ‘tuinrumoer’ en het gaat niet over maatschappelijke verschijnselen, of over de regering van haar dagen, maar over zulke wereld-afgetrokken verschijnselen als rijstvogeltjes en roodborstjes.
Kijk, er is niets tegen straatrumoer of actualiteit in romans, maar ik zie niet in waarom een introverte roman - een roman als A la recherche du temps perdu) (ook te weinig actueel volgens Sartre) - niet evenveel bestaansrecht zou mogen hebben als een prachtig werk als Les Thibault van Roger Martin du Gard, waarin de eerste wereldoorlog op de meest heftige wijze wordt veroordeeld. The Old Man and the Sea van Hemingway is stellig even waardevol als zijn A Farewell to Arms en bepaald beter dan For Whom the Bell Tolls, hoe actueel dat dan ook was in de tijd waarin het verscheen. De Nederlandse literatuur verschilt in dit opzicht beslist niet van de Amerikaanse; ook in de Verenigde Staten tref je honderden romans aan waarin ‘actualiteit’ en ‘straatrumoer’ zijn uitgebannen. In een boek als Walden van Henry Thoreau wordt een volstrekter eenkennigheid beleden dan in mijn Een vlucht regenwulpen.
Ik geloof ook dat Ton Anbeek ten onrechte naar aanleiding van de Nederlandse literatuur spreekt over ‘hopeloze underdogs in regenachtig realisme’ en dat het misleidend is de ‘veelzeggende kop’ aan te halen: De rest van de wereld vindt onze literatuur te somber. (En zelfs als het waar was, wat dan nog? Moeten wij optimistische, vrolijke boeken gaan schrijven voor de rest van de wereld? Wat een kolder toch eigenlijk.) Hopeloze underdogs in een regenachtig realisme vinden we immers in de Amerikaanse literatuur van rond de eeuwwisseling net zo vaak als bij ons. Denk alleen maar aan het werk van Dreiser. En ook in de Engelse literatuur van die tijd (of even daarvoor) vinden we zulke underdogs: denk maar aan George Gissing, George Moore en Thomas Hardy. En bij Amerikaanse en Engelse auteurs van recenter datum vinden we misschien geen regenachtig realisme, maar zijn de underdogs zo mogelijk nog hopelozer dan in het werk van Dreiser. Ik denk nu aan zulke uiteenlopende figuren als Flannery O'Connor, Hugh Selby, James Purdy en Carson McCullers. Vooral de laatste heeft een serie weergaloze underdogs geschapen (denk alleen maar aan de Griek en de doofstomme uit The Heart is a lonely Hunter) waarbij vergeleken onze underdogs opgewekte flierefluiters zijn. Als onze literatuur te somber is, wat dan te denken van Beryl Bainbridge, David Storey en Paul Bailey? Is er bij ons wel ooit een somberder boek verschenen dan The Bell Jar van Sylvia Plath, dan La nausée van Sartre, dan L'etranger van Camus? Onze literatuur is niet somberder dan die van de rest van de wereld. Over de grootste Amerikaanse schrijver van deze eeuw schrijft Van Kranendonk: ‘Faulkner is uitermate somber en tragisch en als kunstenaar een zwaarmoedige pessimist.’ Je kunt toch niet, op grond van drie betrekkelijk recent verschenen Amerikaanse romans, die je naast twee Nederlandse romans plaatst,
tot zulke vergaande uitspraken overgaan, hoe voorzichtig die uitspraken dan ook gebracht worden, alleen omdat Amerikaanse studenten onze boeken niet willen lezen? Nou en? Dan lezen ze ze maar niet. Dat zij mij een zorg zijn. Ton Anbeek wil blijkbaar dat wij ‘the sexy, phony type of best seller’ gaan schrijven, het soort boek waarvan Nabokov zei: ‘the violent, vulgar novel, the novelistic treatment of social or political problems, and, in general, novels consisting mainly of dialogue or social comment - these are absolutely banned from my bedside’. Want