na de oorlog (Wolkers hoort daartoe, en misschien Reve) is hij in staat een breed lezerspubliek te bereiken, dat minder let op kwaliteit dan op intensiteit.
De plotselinge faam van Oek de Jongs boek is een moeilijker te verklaren fenomeen, als ik even afzie van het mogelijke reclame-effect dat uitging van een onverdeeld gunstige en al direct na verschijnen breed uitgemeten kritiek in de toonaangevende dag- en weekbladen. Er is nog geen onderzoek naar gedaan, maar het zou me niet verbazen wanneer de lezers van Opwaaiende zomerjurken zich vooral in de leeftijdsgroep van achttien tot vijfendertig jaar bevonden, en maatschappelijk gesitueerd moesten worden in academische en aanverwante milieus. Het boek is het tegendeel van een modieus of trendgevoelig geschrift, en toch wordt de hoofdpersoon Edo Mesch door mij en vele anderen herkend als een generatiegenoot, die tegelijkertijd dankzij het door hem als jongeman gezochte allesverklarende en allesomvattende systeem iets boventijdelijks heeft.
Herkenbaarheid is uiteraard geen positief literair criterium in se, hoogstens een verklaring voor succes. In die richting moet ook een antwoord gezocht worden op de vraag waarom de door Anbeek als voorbeelden gebruikte werken van Irving, Vonnegut en Heller bestsellers zijn geworden. De herkenbaarheid in dergelijke literatuur is er een die is afgeleid van andere media: film, televisie, short story's in magazine's, en journalistiek vol sensationele human interest. Om een groot publiek te bereiken moet een Amerikaanse roman vaart hebben en extravagant en smeuïg zijn, anders verliest hij het van bioscoop en beeldbuis. In Nederland is die concurrentie veel minder scherp, en bestaat er bovendien een veel grotere scheiding tussen journalistiek en bellettrie. Met namen als Mark Twain, Hemingway, Faulkner (die ook filmscripts voor Hollywood schreef) en Norman Mailer is de traditioneel-Amerikaanse verbinding tussen de dagbladpers en de literatuur al voldoende aangegeven. Hemingway trok als oorlogscorrespondent naar Spanje om de burgeroorlog te verslaan, en het rumoer waarvan zijn reportages weerklonken, dreunde nog na in het in 1940 verschenen For Whom the Bell Tolls.
Hier hebben we als vergelijkbare auteurs slechts enkele figuren van de tweede rang als Jef Last en A. den Doolaard. Maar dat geldt voor het overige deel van West-Europa even sterk. Barbusse en Remarque hebben heel realistische schilderingen van de eerste wereldoorlog gegeven in Le feu en Vom Westen nichts neues, maar hun getuigenissen zijn absoluut niet van het niveau dat Céline heeft bereikt met zijn groteske en vervreemdende visioenen in Voyage au bout de la nuit. Veel karakteristieker voor de literaire tradities van de oude wereld is een roman als Thomas Manns Der Zauberberg, die binnen een beperkte wereld (een Zwitsers sanatorium) de aan de rand van een geestelijk bankroet staande cultuur van het Avondland samenperst, om die wereld aan het slot open te laten breken door de oorlog van '14-'18 als de grote loutering. Men hoeft hier maar Mailers The Naked and the Dead (dat over de tweede wereldoorlog gaat) tegenover te zetten om de verschillen, ook in het aanwezig zijn, respectievelijk ontbreken van vormbeheersing, in één oogopslag te zien. Ook wat dat laatste betreft sluiten de door Anbeek genoemde boeken, met name dat van Vonnegut, bij de ‘lijn-Mailer’ aan.
Du Perron schreef naar aanleiding van Den Doolaard eens over ‘het razende moderne tempo’ en de ‘whiskey puur van het leven’ die zijns inziens in Nederland maar al te snel leidden tot opgeblazenheid en potigheid. Die constatering is nog steeds geldig, en het door Anbeek gewenste straatrumoer kan de roman zoals die hier geschreven wordt alleen maar schade doen. Ik herinner me de trilogie Bloed, Zweet en Tranen van Roel van Duyn als een sympathieke, maar niet erg geslaagde poging om de maatschappelijke beroeringen van de jaren zestig in verhalende vorm te beschrijven. Het is natuurlijk prima wanneer Anja Meu-