een Delftse vaas stak een wajangpop. De mannen waren niet geïnteresseerd in die snuisterijen. Hun blikken dwaalden steeds naar het meisje. ‘Die Wim, wie had dat gedacht, een Indisch vrouwtje. Stille wateren ...’ Bedeesd zat ze naast Wim, met een glimlach op haar gezicht.
‘Spreekt u Hollands, juffrouw?’ vroeg een oom die als ervaren bekend stond. Ze keek op, zodat even haar grote schuwe ogen te zien waren, en knikte. De vrouwen zaten niet op hun gemak. Dat vreemde meisje paste niet in die Hollandse huiskamer met glanzende meubelen en geboend zeil. Het bezoek ging vroeg weg.
Wim kon terugkomen in zijn oude baan op de touwfabriek. Zijn vrouw bracht vele uren door in de keuken, zacht Maleise liedjes zingend.
De buren klaagden over de uitheemse geuren, die de kool- en aardappelluchtjes uit het trappenhuis verdrongen. Wim sliep slecht. Telkens weer herinnerde hij zich die ogen. Op patrouille in Indië was hij, als zo vaak, wat achterop geraakt. Zwetend stond hij stil. Als uit het niets sprong een Indische jongen de weg op. Hij zwaaide zo onhandig met zijn grote geweer, dat Wim het eerst schoot, trillend van schrik.
De jongen viel als een pop achterover in de modder. Bloed stroomde over het naakte bovenlijf. Zijn ogen vulden zich met sprakeloze verbazing.
Soms als de buren scholden over de etensluchten zag Wim zijn vrouw voor zich uit staren; die blik maakte hem onrustig. Hij nam nachtdienst. Nu hij overdag moest slapen, verjoeg zijn vrouw met overslaand gefluister de kinderen die voor de deur en onder de ramen speelden.
Op een dag werd Wim thuisgebracht met de auto van de baas. Hij was in elkaar gezakt achter de machines. ‘Zijn hart,’ zei de dokter stug, en hij vertelde met nadruk hoe met de medicijnen moest worden omgegaan. Wim zat doodstil in een stoel naar zijn vrouw te kijken. In de weken die volgden, vertroetelde zij hem, maakte lekkere hapjes en was voortdurend om hem heen. Langzaam knapte hij op.
‘Wat is dat wijf weer een rotzooi aan het bakken,’ gilde een schrille stem op een avond van het balkon. Door een open raam werd verontwaardigd ingestemd. Kinderen schreeuwden door de brievenbus. ‘Orang-oetan!’ ‘Pindawijf!’ ‘Laat gaan,’ gebaarde Wim. Maar zijn vrouw stoof overeind, rukte de deur open en riep de wegstuivende kinderen Hollandse en Maleise scheldwoorden achterna. Hijgend kwam ze binnen. Wim zat bewegingloos in zijn stoel; ze hurkte naast hem. Toen ze merkte dat hij dood was, vulden haar ogen zich met sprakeloze verbazing.
Dit is het beste ‘Verhaal van de Maand’, uitgekozen door de jury Bob den Uyl, Hans Sleutelaar en Hans Verhagen, n.a.v. onze le publikatie. De beurt is nu aan u. Zet uw ‘Dromen over Java’ eens op papier.
Maak dat verhaal ongeveer even lang als dat hierboven. En stuur het vóór 10 januari 1981 naar: Koninklijke Bedrijven Theodorus Niemeyer B.V., afd. Javaanse Jongens, Postbus 480, 9700 AL Groningen.
Alle verhalen worden eigendom van Theodorus Niemeyer B.V. Iedere inzender ontvangt op zijn minst het nieuwe pakje Javaanse Jongens. Vindt de jury uw verhaal goed, dan ontvangt u bovendien f 250, -.
Wordt uw verhaal uitstekend bevonden, dan verschijnt het als ‘Verhaal van de Maand’ in een van de volgende Javaanse Jongenspublikaties.
En ontvangt u een extra honorarium van f 500, -.
Wij wensen u veel succes.