De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |||||||
G.H.A. Juynboll
| |||||||
[pagina 649]
| |||||||
andere over één schouder zodat de andere schouder onbedekt blijft. Hij roept dan: ‘Labbaika Allahuma!’ (tot Uw dienst, mijn God) en gaat Mekka binnen, waar hij onmiddellijk zijn schreden richt naar de Haram moskee om een gebedsoefening te verrichten. Daarna loopt hij zeven maal, tegen de wijzers van de klok in, om de Ka'ba heen. De Ka'ba is een bijna kubusvormig gebouw dat midden in de reusachtige, open binnenplaats van de moskee staat. Het is bedekt met een groot, rijk geborduurd ceremonieel doek. De afmetingen van de Ka'ba zijn plus minus 12 bij 13 meter en het gebouw is bijna 17 meter hoog. Op de achtste dag van de twaalfde maand van het moslimse jaar trekken de pelgrims de woestein in naar een heuvel buiten Mekka, Arafat geheten. Hier brengen zij de nacht in tenten of in de open lucht door en ook het grootste gedeelte van de volgende dag, de negende. De pelgrims verrichten samen hun gebedsoefeningen en luisteren naar een preek. Na zonsondergang verlaten zij Arafat en gaan naar een plek, Muzdalifa geheten, waar zij de nacht doorbrengen. De volgende dag, de tiende, keert de pelgrim terug in de richting van Mekka, maar halverwege stopt hij bij het gehucht Mina waar hij een schaap of een geit offert, of, als hij dat niet kan bekostigen, samen met een groep andere pelgrims een kameel. Daar ook gooit hij een bepaald aantal steentjes op een steenhoop, wat het stenigen van de duivel moet symboliseren. Nadat de pelgrim zich (een gedeelte van) het hoofdhaar heeft laten afscheren is zijn bedevaart voltooid, maar bijna iedereen verbindt er nog een bezoek aan Medina aan en wel speciaal een bezoek aan het graf van de profeet. Nog afgezien van het betreden van verboden gebied, wat op zichzelf al riskant is, is waarschijnlijk ook de bedevaart een trekpleister geweest voor het vrij grote aantal westerlingen dat zijn leven in de waagschaal heeft gesteld om het allemaal mee te maken. Echter ook overwegingen van een andere aard hebben zekere reizigers ertoe bewogen deze reis te maken. De eerste bezoeker, over wie we overigens erg weinig weten en die geen dagboek of zoiets achtergelaten heeft, was een Portugees, een zekere Pero de Covilhâ. Omstreeks 1500 moet hij in Mekka zijn geweest om het terrein te verkennen voor de Portugese regering, welke immer de mogelijkheden onderzocht om nieuwe handelswegen te openen. De tweede bezoeker, een gentleman avonturier uit Bologna, Ludovico di Varthema geheten, liet ons gelukkig wel een beschrijving na van zijn uitgebreide omzwervingen. Tussen de jaren 1503 en 1508 reisde hij door het hele Midden-Oosten. Hoewel hij geen geograaf in de ware zin van het woord was, heeft hij enkele waardevolle waarnemingen gedaan, die hij in zijn logboek heeft vastgelegd. In 1504 bracht hij een bezoek aan Mekka. Hij was de eerste Europeaan die het idee ontzenuwde dat Muhammads graf zich in Mekka zou bevinden en dat het een geval zou zijn dat door magnetische kracht omhoog gestuwd boven de aarde zweefde. Hij wist te berichten dat Muhammads graf in Medina was. Hij verschafte zich toegang tot Mekka door zich als een Egyptische soldaat te vermommen. Na de commandant omgekocht te hebben, kon hij zich bij een troep soldaten voegen welke in Damascus was bijeengebracht om een karavaan naar de heilige stad te begeleiden. Zijn moslimse geloof werd als Egyptisch soldaat niet serieus genomen maar zijn positie als escorterend soldaat maakte hem immuun tegen aantijgingen. Een van de iets ongeloofwaardiger verhalen waarmee hij aankwam is dat hij voorgaf twee eenhoorns te hebben gezien in Mekka. Het is verleidelijk dit verhaal niet meteen af te doen als een puur verzinsel maar te bedenken dat hij mogelijkerwijs twee oryxen of gazelles heeft gezien die één hoorn misten. Hoe dit ook zij, hij heeft geen tekeningen gemaakt. Dat deed de volgende bezoeker trouwens ook niet. Van hem weten we niet eens de naam, maar zijn geval is te curieus om over te slaan.
Zowat veertig jaar geleden ontdekte de grote, | |||||||
[pagina 650]
| |||||||
inmiddels overleden, Italiaanse arabist en islamoloog, Georgio Levi Della Vida, in een Vaticaans manuscript dat een gedeelte van de Koran behelsde, een dagboek van een anonieme reiziger. Dit dagboek was geschreven in geheimschrift dat erg gemakkelijk te ontcijferen bleek. Het betrof een getallen-code, waarbij ieder cijfer een letter van het alfabet vertegenwoordigde, eenvoudigweg a=1, b=2, m=3, enz. Levi Della Vida ontdekte dat de taal waarin het geschreven was, Portugees was en als datum vond hij 1565. De beschrijving die deze onbekende bezoeker van de moskee gaf was uiterst accuraat. Hij wees er bij voorbeeld op dat de houten daksparren in het plafond van het voorportaal vermolmd waren. Deze informatie klopt met het feit dat deze balken een paar jaar later op bevel van de Turkse sultans Selim II en Murad III werden vervangen door gemetselde koepelgewelven. Veel minder betrouwbaar zijn de beschrijvingen ons nagelaten door de volgende twee reizigers, Gregorio de Quadras en Vincent Leblanc, een Spanjaard en een Fransman. Aangezien hun onnauwkeurige en uiterst fantastische verslagen verdacht zijn en historisch niet na te trekken zijn, zal ik hier aan deze voorbij gaan. De volgende twee westerse bezoekers echter kan ik onmogelijk overslaan, daar zij niet alleen geschriften nalieten maar ook tekeningen maakten, die zij, zoals met de tekeningen van zoveel andere Mekka-reizigers is geschied, door professionele graveurs lieten nagraveren, nadat zij in hun vaderland waren teruggekeerd. Er is trouwens nog een goede reden om deze twee in een adem te noemen. Beiden waren christenen, die als slaven van moslimse meesters gedwongen werden de heilige steden te bezoeken en de rituelen behorende bij de bedevaart te volbrengen. De eerste van deze twee was een jonge Oostenrijker die krijgsgevangene was gemaakt door de Turken na een veldslag in Hongarije en die vervolgens op de slavenmarkt in Istanbul verkocht was. Zijn naam is Johann Wild. In 1607 was hij in Mekka en hij heeft daarover een boek geschreven, waarin hij zijn minachting voor de Islam niet verheelde. Precies zoals zo veel andere westerse bezoekers, wier beschrijvingen tot ons zijn gekomen, hebben gedaan, noemde Wild de Islam gewoon een ‘bijgeloof’. Hij beschreef hoe op de Mekkaanse slavenmarkt voornamelijk half naakte Abessijnse slaven werden verhandeld. Maar toch was Wild diep getroffen door zekere ceremonieën van de bedevaart, zoals de plechtige processie van de pelgrims van Mekka naar Arafat.
De tweede christen die als slaaf van een moslimse meester op deze bedevaart ging, was een Engelsman, Joseph Pitts uit Exeter. Hij werd geboren in 1662 en toen hij vijftien was ging hij naar zee. Zijn schip werd weldra ingenomen door Algerijnse kapers en ook hij werd op de slavenmarkt verkocht, in Algiers. Hij veranderde enige keren van meester. Zijn eerste meester was erg wreed en dwong hem door middel van de bastinado zijn christelijk geloof af te zweren en de Islam aan te nemen. Misschien als het gevolg hiervan haatte hij zijn hele leven de Islam, maar precies zoals Wild kwam hij soms zeer onder de indruk van de godsdienstijver van de pelgrims welke hij met eigen ogen aanschouwde op de bedevaart. Hier volgt een citaat uit zijn cigen relaas: ‘It is matter of sorrowful reflection to compare the indifference of many Christians with this zeal of those poor blind Mahometans, who will (‘this to be feared) rise up in judgment against them and condemn them.’ Pitts heeft ook een gravure van de moskee in Mekka aan de derde druk (1731) van zijn reisbeschrijving toegevoegd (zie illustratie), welke hij waarschijnlijk ontleende aan Relandus' De religione Mohammedica (2e druk, Utrecht 1717, bij p. 120). Hij beschreef het heiligdom als volgt: ‘It hath about forty-two doors to enter into it, not so much, I think, for necessity as figure, for in some places they are close by one another. The form of it much resembling that of the Royal Exchange in London, but I believe it's near ten | |||||||
[pagina 651]
| |||||||
times bigger. 'Tis all open, and gravell'd in the midst, except some paths that from certain doors, which lead to the Beat Allah (namelijk een verbastering van het Arabische bait Allah = Gods huis) and are pav'd with broad stones. The walks or cloisters all round are arch'd overhead and pav'd beneath with fine broad stone; and all round are little rooms or cells, where such dwell as give themselves up to reading, studying and a devout lift.’ Voor zover ik weet is de schets in Pitt's boek de oudste die van de haram moskee ooit gemaakt is. Twee eeuwen later blijkt er sprake te zijn van tekeningen die in Mekka verspreid werden, vervaardigd door moslims uit India, maar uit vroegere tijden bezitten we geen gegevens over illustraties van
Waarschijnlijk door een fout van Pitts' graveur, J. Mynde, werd deze voorstelling van de moskee van Mekka gespiegeld afgedrukt. Hier is deze fout hersteld. Gravure van 1731.
de heilige plaatsen die althans bedoeld zijn als nauwkeurige beschrijvingen. Over de Zemzem bron, waarvan het water volgens populaire moslimse opvatting wonderbaarlijk geneeskrachtige werking bezit, zei Pitts het volgende, daarbij tegelijkertijd uiting gevend aan zijn minachting voor de rooms-katholieke kerk. ‘A small distance (namelijk van de Ka'ba) ... is a well which they call Beer el Zem Zem, the water whereof they call holy water and as superstitiously esteem it as the Papists do theirs.’ Joseph Pitts herkreeg zijn vrijheid van zijn meester in Mekka, aangezien het voor Moslims een buitengewoon verdienstelijke daad was gedurende de bedevaart slaven hun vrijheid te geven. Na vele omzwervingen vestigde Pitts zich weer in Exeter, schreef er zijn memoires en stierf er op drieënzeventigjarige leeftijd.
De volgende westerse bezoeker die Mekka is binnengedrongen deed dat uit eigen vrije wil. Hij | |||||||
[pagina 652]
| |||||||
Een gravure van de moskee van Mekka, later vervaardigd van Niebuhrs schets, die hij kennelijk uit de tweede hand had, want zelf is hij nooit in Mekka geweest. Gravure van 1772.
was een Franse Jezuïeten pater, Vader Claude Sicard geheten, die leefde van 1677 tot 1727. Gedurende het grootste gedeelte van zijn leven was hij gestationeerd in Cairo. Hij was een geleerde egyptoloog en archeoloog en sprak vloeiend Arabisch. Samen met twee vrienden, de Franse consul van Caïro en nog een andere rooms-katholieke missiepater (wiens naam we niet weten), volbracht Sicard de bedevaart in 1724. Hij was er namelijk in geslaagd de Turkse pasja van Cairo te overreden hem en zijn metgezellen, vermomd als de persoonlijke dienaren van de pasja, mee te laten reizen in diens gevolg in de pelgrimskaravaan van Caïro naar Mekka. Krachtens zijn functie was de pasja ook de bevelhebber van die karavaan en hij bezat daardoor het gezag dienaren mee te nemen zonder dat iemand daarover netelige vragen kon stellen, hoe verdacht die dienaren er ook mogen hebben uitgezien. Dat Sicard werkelijk Mekka heeft bezocht is gestaafd door de minutieuze beschrijving van de verschillende stadia van de reis en de bedevaartrituelen welke hij ons heeft achtergelaten in een vooralsnog onuitgegeven handschrift dat in Leningrad wordt bewaard. De zogenaamde dienaren van de pasja lijken de risico's die ze liepen nogal luchthartig te hebben opgenomen, als men bedenkt dat ze, naar wordt vermeld, zich zelfs overgaven aan het genot van het drinken van een beetje wijn die ze de stad hadden binnengesmokkeld. Dit schijnt eens te roekelozer te zijn wanneer we ons realiseren dat ze, zoals duidelijk blijkt uit het bovenvermelde manuscript, zich geheel bewust waren van het feit dat niet-moslims, als ze werden gesnapt, gewoonlijk eindigden op de brandstapel. Hierbij zij toegevoegd dat deze bestraffing ook wordt vermeld in de verslagen van enige andere Mekka-reizigers, dus het was waarschijnlijk de gewoonte. Er zijn verder aanwijzingen dat in 1182 verscheidene christelijke slaven samen met de schapen werden geslacht gedurende de bedevaartrituelen in Mina.
Nog een reiziger die de aandacht verdient hier is uiteindelijk niet in Mekka zelf geweest, maar volgens mij verdient hij het ook te worden opgenomen in dit overzicht en wel om twee redenen. In de eerste plaats was hij de eerste ontwikkelde westerse ontdekkingsreiziger die op bevel van zijn regering over het hele Arabische schiereiland heeft gezworven in gezelschap van een uitgelezen groepje geleerden. In de tweede plaats liet hij na zijn terugkeer etsen maken (zie illustratie) van zijn schetsen, waarvan enkele het zeer waard zouden zijn hier ook te worden afgedrukt. De naam van deze ontdekkingsreiziger, de enige van zijn expeditie van experts die de ontberingen overleefde en uiteindelijk naar zijn geboorteland Denemarken terugkeerde, was Carsten Niebuhr. Hij is vooral beroemd om zijn exploratie van Zuid-Arabië. In 1762 landde hij in Jidda, waar de meeste pelgrims landen die van overzee komen. Jidda was eigenlijk geen verboden terrein voor niet-moslims, maar christenen vonden het gewoonlijk erg | |||||||
[pagina 653]
| |||||||
moeilijk zich daar te vestigen. Zij werden namelijk blootgesteld aan verscheidene vernederende vormen van discriminatie en zij werden gedwongen speciale kleren te dragen. Verder mochten ze zelfs niet in de nabijheid van de Mekkapoort in Jidda komen uit vrees dat ze zouden proberen naar Mekka te reizen. Weliswaar hieven de Turken deze regel later op, maar niettegenstaande dat verdreven zij de joden. Elke bedevaart besloot een aanzienlijk aantal mensen in Jidda of Mekka te blijven wonen, maar dit resulteerde nimmer in een werkelijk probleem, aangezien het aantal sterfgevallen dat van geboorten verre overtrof. De eerste reiziger uit de negentiende eeuw was een raadselachtige persoonlijkheid. Hij was een Spanjaard wiens werkelijke naam Domingo Badia y Leblich was, maar die er de voorkeur aan gaf aangesproken te worden met zijn aangenomen Arabische naam Ali Bey al-Abbasi. Hij werd geboren in 1766 en hij bezocht Mekka als een rijke moslim in 1807. Dat hij niettemin tot deze lijst van vermomde reizigers behoort, vindt zijn rechtvaardiging in de theorie dat hij naar alle waarschijnlijkheid een christen was die zich aanzienlijke offers getroostte om nooit zijn ware identiteit te onthullen. Op goede gronden is ooit gesuggereerd dat hij een spion van Napoleon was. Hoe dit ook zij, een feit is dat hij een geleerde geoloog en plantkundige was die ook medicijnen en sterrekunde had gestudeerd. Het werd alom aangenomen dat hij een vrome moslim was die zijn opleiding in het westen had genoten. Hij werd in de gelegenheid gesteld notities te maken en open en bloot gebruik te maken van zijn instrumenten, waarmee hij metingen verrichtte voor astronomische waarnemingen. Ali Bey was de eerste westerling die gegevens verschafte over de Wahhabiten, een politiekgodsdienstige sekte van zeloten, die in die dagen over het gehele schiereiland uitzwermden, daarbij met iconoclastisch vuur graven en bedevaartsplaatsen van vrome lieden verwoestend die door het volk als heiligen werden vereerd. Hogarth heeft het echter zo uitgedrukt: ‘Die Europeanen die in die grootse dagen van de beweging met de Wahhabiten in aanraking kwamen herkenden unaniem in hun leerstellingen een ware hervorming en in de mensen zelf, hoe onbehouwen en fanatiek ook, toegewijden met een betere doelstelling en van zuiverder gedrag dan de grote massa van de moslims of de officiële godsdienstgeleerden en religieuze hoogwaardigheidsbekleders in de heiligste en meest officiële centra van de Islam.’ De Wahhabiten beoorloogden zulke verderfelijke nieuwigheden als koffiedrinken en tabak roken. Aangezien het bezoeken van de graftombe van de profeet in Medina ook beschouwd werd als een godsdienstig ritueel dat verdiende te worden gediscontinueerd, weerhielden zij Ali Bey ervan naar Medina te reizen. Dit is jammer, want Ali Bey was de eerste die plattegronden van Mekka (zie illustratie) en van de moskee tekende die zo nauwkeurig waren dat zij eenvoudigweg in de reisverslagen van latere reizigers zonder enige toevoeging werden gereproduceerd. Als hij in de gelegenheid was gesteld ook metingen in Medina te verrichten, dan zouden we een gedetailleerdere beschrijving van de moskee daar hebben gekregen dan degene die Burton bijna een halve eeuw later vervaardigde. Vermomd als een moslim, Musa al-Hakim geheten, verschafte een Rus met de naam Ulrich Jasper Seetzen zich een paar jaar later een toegang tot Mekka. Hij was een uitstekend geleerde, hij overtrof zelfs Niebuhr en Ali Bey. Hij kwam heel droevig aan zijn einde. Waarschijnlijk werd hij op bevel van de Imam van San'a in Yemen vergiftigd. Seetzen had achterdocht gewekt. Aangezien hij de gewoonte had in zijn bagage talloze glazen potten en flessen met zich mee te voeren, waarin hij alle mogelijke soorten dieren, voornamelijk reptielen, op sterk water had, werd hij aangezien voor een tovenaar. Zij vonden verder een aantal tekeningen van Mekka en Medina in zijn bezit, die allemaal werden vernietigd. Als alle notities en tekeningen van Seetzen bewaard waren gebleven voor het nageslacht, dan zou ongetwijfeld het merendeel van | |||||||
[pagina 654]
| |||||||
de roem die naar de volgende Mekkareiziger ging aan Seetzen zijn toegekomen. Deze opvolger was de vermaarde Johann Ludwig Burckhardt, de ontdekker van Petra (in het huidige Jordanië). Onder de naam Sjeikh Ibrahim b. Abdallah en vermomd als bedelaar bezocht hij in 1814 Mekka en Medina. Hij had de Zwitserse nationaliteit maar het was in feite een geleerde Engelse Vereniging, de Association for promoting the Discovery of the Interior Parts of Africa, die zijn reizen sponsorde. Muhammad Ali, de toenmalige heerser van Egypte, hield Burckhardt voor een Engelsman die zekere tijd in Caïro had gewoond. Het is verbazingwekkend dat deze gezaghebber Burckhardt niet bij de Mekkaanse autoriteiten heeft verraden, toen hij hem in Ta'if, op korte afstand van Mekka, tegen het lijf liep. Muhammad Ali was op de hoogte van Burckhardts voornemen om de bedevaart te verrichten, terwijl hij in later gevoerde gesprekken met Britse functionarissen duidelijk liet doorschemeren dat hij altijd geweten had dat Burckhardt geen echte moslim was. Hij gaf voor dat hij uit respect voor de Britten deze Engelsman had willen beschermen. Muhammad Ali liet zelfs stilzwijgend toe dat Burckhardt de opperrechter van Mekka misleidde, toen deze dignitaris Burckhardts bekendheid met godsdienstige literatuur op de proef stelde. Deze rechter, die in werkelijkheid op bevel van de regering in Istanbul Muhammad Ali bespioneerde, werd verondersteld hem aan te geven als iemand die een christen in Mekka protectie had verleend, maar er gebeurde niets. Burckhardt werd gewoon met rust gelaten. Hij verrichtte de bedevaart en na een paar maanden vertrok hij voor een bezoek aan Medina (zie illustratie). Daar aangekomen werd hij ernstig ziek. Maanden lang dacht hij dat hij het niet zou overleven en zelfs lang daarna voelde hij zich over het algemeen zo beroerd dat zijn beschrijving, in nauwkeurigheid zowel als in rijkdom aan details, van de moskee van de profeet ver achter bleef bij die die hij maakte van Mekka. De volgende drie reizigers behoeven slechts weinig aandacht. De eerste van deze drie was een Italiaanse avonturier, Giovanni Finati, die vermomd als de arme pelgrim Hadji Muhammad, een bezoek bracht aan de heilige plaatsen. Zijn instelling was een van gematigde nieuwsgierigheid maar over het algemeen was hij veel meer geïnteresseerd in bezigheden die niets te maken hebben met het huidige onderwerp. Hij was een verwoed vrouwenjager, die zijn bewonderaarsters zo betoverde dat zij menig risico namen omwille van hem. De tweede was een Fransman, Léon Roches. Hij maakte deel uit van een zekere diplomatieke missie in 1842-'43, toen hij besloot, vermomd als hadji Omar, de bedevaart mee te maken. Toen hij een rituele wassing moest verrichten op de dag dat de pelgrims in Arafat verzameld waren, bemerkten enige medepelgrims, die toevallig zijn richting uit keken, dat Roches niet besneden was. Gelukkig voor hem was de gezaghebber van Mekka hem gunstig gezind en hij had reeds vóór dit gebeurde maatregelen getroffen om hem door zijn lijfwachten te laten wegvoeren op een manier die kon worden uitgelegd dat Roches gearresteerd werd. Toen dit schijn-arrest werd uitgevoerd, dachten de omstanders dat dit waarschijnlijk te maken had met het feit dat hij mogelijk een christen was dus bemoeiden zij zich niet verder met hem. Snel en in het geheim werd Roches toen naar Jidda vervoerd, waar hij op het eerste schip werd gezet. Nummer drie was een Fin, een geleerde arabist met de naam George Augustus Wallin. Zijn | |||||||
[pagina 655]
| |||||||
Ali Bey's om zijn nauwkeurigheid terecht beroemde plattegrond van Mekka. Gravure van 1816.
Nadat Burckhardt in Medina was aangekomen werd hij ernstig ziek. Hij slaagde er niet in een plattegrond van die stad te vervaardigen die in gedetailleerdheid kon wedijveren met zijn werk over Mekka. Gravure van 1830. Met schoolmeesterachtige precisie produceerde Burton deze plattegrond van Medina. Gravure 1857. | |||||||
[pagina 656]
| |||||||
Arabische naam was Wali ad-Din. Hij maakte de reis naar de heilige steden in 1845. Wallin was voornamelijk geïnteresseerd in de Arabische taal en bedoeïnen-dialecten en maakte geen tekeningen noch hanteerde hij meetinstrumenten. Zijn doel bij zijn reizen door Arabië was de boven vermelde heerser van Egypte, Muhammad Ali, gegevens te verschaffen over een stamhoofd wiens politieke gezag alsmaar werd uitgebreid. Wallins verhaal over de heilige steden bevat geen enkele nieuwe informatie. Waar Burckhardt te ziek was geweest om veel profijt te trekken van zijn bezoek aan Medina, was de volgende westerse reiziger, een Engelsman, de beroemde Richard Francis Burton, veel fortuinlijker. Reeds vóór hij zich inscheepte op een schip van Londen naar Alexandrië had hij de vermomming van een Perzische edelman aangenomen. Na zijn aankomst in Egypte verwisselde hij deze vermomming alras voor die van een uit India afkomstige arts van Afghaanse herkomst, daar zijn vermomming als Pers hem automatisch tot een shi'iet maakte (een heterodoxe moslim), iets wat hem voortdurend zou hebben blootgesteld aan vernederingen en beledigingen van de kant van de moslims van Egypte. Burton had een bijna ziekelijke neiging tot accuratesse en het schijnt één van de voornaamste doelstellingen van zijn reis naar Mekka en Medina in 1853 te zijn geweest om een beschrijving van de heilige steden te geven die niets meer te wensen overliet. Hij voelde zich gedwongen de fouten en misvattingen van zijn voorgangers te corrigeren op een manier die ik persoonlijk nogal irritant en schoolmeesterig vind. Het spreekt daarom vanzelf dat toen Burton Burckhardts minutieuze beschrijving van de moskee in Mekka, met slechts een enkele, strikt onbelangrijke aanvulling, in zijn geheel reproduceerde, dat uitgelegd kon worden als de hoogst mogelijke lof voor de zorgvuldigheid waarmee de laatste te werk was gegaan. Burton was echter de eerste die een nauwkeurige plattegrond van Medina maakte (zie illustratie). Verder maakte hij schetsen van Medina gezien vanuit het standpunt van reizigers die de stad van verschillende kanten binnentrekken. De moskee in Medina is een rechthoek van 140 bij 113 meter. Burton gaf ook een nauwgezette beschrijving van de riten en ceremoniëlen van die pelgrims die na de eigenlijke hadj naar Medina komen om eer aan de graftombe van de profeet te bewijzen.
Hoewel Burtons publikaties op oriëntalistisch gebied later zeer gegronde reden voor twijfel gaven, is zijn verslag van de bedevaart en zijn beschrijving van de heilige plaatsen over het algemeen genomen van een bewonderenswaardige accuratesse, ondanks de arrogante toon die hij soms meende te moeten aanslaan. De volgende reiziger, de Duitser Heinrich baron von Maltzan, maakte de reis naar Mekka in 1860. Gekleed als een Arabier had hij het paspoort van een Algerijn die Sidi Abdarrahman b. Muhammad al-Skikdi heette. Von Maltzan was er in geslaagd dit paspoort te lenen in ruil voor een grote hoeveelheid hasjiesj. Ondanks deze uitstekende vermomming werd hij in de vlakte van Arafat herkend als iemand anders dan voor wie hij zich uitgaf en zo werd hij gedwongen te vluchten nog vóór hij de bedevaart kon voltooien of een bezoek aan Medina brengen. Nog twee avonturiers, beiden Engelsen, Herman Bicknell in 1862 en John Fryer Keane in 1877-'78, hebben de heilige steden bezocht vóórdat daar de laatste reiziger aankwam met wie ik deze reeks zou willen afsluiten en bij wiens ervaringen ik ten slotte nog even zou willen stilstaan, de Nederlandse oriëntalist Christiaan Snouck Hurgronje. Onder de aangenomen naam Abdalghaffar leefde hij eerst vijf maanden in Jidda om zich met het Arabisch dialect van de Hidjaz vertrouwd te maken, alvorens naar Mekka te reizen. Daar heeft hij in het geheel ook vijf maanden gewoond. Hij had zich de vermomming van een adellijke Nederlands-Indische arts aangemeten en hij bewoog zich | |||||||
[pagina 657]
| |||||||
hier vrij in. Hij zou waarschijnlijk nog veel langer zijn gebleven, als de toenmalige Franse consul van Jidda geen roet in het eten had gegooid. Op een dag maakte deze functionaris zijn achterdocht openbaar dat Snouck betrokken zou zijn in een schandaal waarbij een poging zou zijn ondernomen om een zeer waardevolle steen met oude Aramese inscripties het land uit te smokkelen. Zijn verdachtmakingen berustten op niets, maar hij slaagde er toch in de Turkse autoriteiten te bewegen Snouck het land uit te zetten. Hoewel zijn vertrek uit Mekka nogal overhaast en onverwacht was, is het toch een feit dat Snouck Hurgronje er in geslaagd is gebruik te maken van zijn verblijf om iets te beschrijven dat tot nu toe aan de aandacht van al zijn voorgangers, met uitzondering misschien van Burckhardt, was ontsnapt. Zo slaagde hij erin, waarschijnlijk als eerste westerling, foto's te nemen van onder meer de moskee (zie illustratie). Ook schreef hij een zeer gedetailleerd boek over de zeden en gewoonten van de Mekkaanse bevolking. Hij verbleef namelijk in deze stad in de verhoudingsgewijs rustige periode tussen twee bedevaarten. Het is een bekend feit dat het economische leven van de inwoners voor een groot
De Ḥaram moskee in Snoucks tijd. Lithografie vervaardigd in 1888 naar een foto door Snouck zelf in Mekka genomen.
De moskee te Mekka met de Ka'ba zoals die er tegenwoordig tijdens de hadj uitziet, omspoeld door tienduizenden pelgrims. Foto uit ca. 1976. deel afhing, en nog steeds afhangt, van de hadj. Bijna alle westerse reizigers beschreven de dierlijke hebzucht van de Mekkanen wanneer ze de pelgrims uitzogen. Er zijn talrijke verslagen over de onverzadigbare roofzucht van de Mekkanen die alles in het werk stelden - wat ze trouwens nog steeds schijnen te doen - om de pelgrims hun laatste stuiver te ontfutselen. Daarom juist doen veel pelgrims zich voor als bedelaars, liever dan zich te bewegen in de luxe die ze mogelijk gewend zijn. Snouck nu herstelde de balans. Hij beschreef hen zoals ze gewoon waren te leven wanneer er geen pelgrims in zicht waren. De heiligste stad van de Islam kwam uit deze beschrijving te voorschijn als merkwaardig liberaal; verheven zeden werden niet erg serieus genomen. De samenstelling van de bevolking van Mekka is kaleidoscopisch. Bijna alle Moslimse landen en culturen zijn er vertegenwoordigd in soms behoorlijk grote kolonies, die allemaal min of meer in vijandschap samenleven. Snouck komt de verdienste toe deze tot dan toe onbekende schets van Mekka te hebben gegeven. Hier is ook afgedrukt een illustratie van de moskee te Mekka zoals hij er tegenwoordig uitziet. Het kleine gebouwtje van de Zemzem- | |||||||
[pagina 658]
| |||||||
bron is afgebroken; toegang tot de bron geven nu twee brede trappen, die iets verder van de Ka'ba zijn afgelegen. Verder zijn ook de vier gebouwtjes van de moslimse canonieke rechtsscholen verdwenen, alsmede de lantaarns, dit alles om de pelgrims meer ruimte en vrijer zicht op de Ka'ba te verschaffen tijdens hun ceremoniële omwandelingen. Het totale aantal pelgrims dat naar schatting tegelijkertijd deze ceremonies kan uitvoeren tegenwoordig is ca. 35 000. De gebouwen in de onmiddellijke nabijheid van de moskee zijn alle gesloopt om plaats te maken voor nog een galerij, boven de begane grond. Deze galerij is gebouwd ten behoeve van al diegenen die hun gebedsoefeningen willen verrichten op een moment waarop dat op de binnenplaats zelf niet mogelijk is. Hij biedt ruimte aan vele tienduizenden pelgrims. Een gemiddeld aantal van anderhalf miljoen moslims verricht elk jaar de hadj. In vroeger dagen was dit aantal, naar veilig kan worden aangenomen, veel kleiner. De kolossale aantallen pelgrims hebben echter in hun verbijsterende religiositeit niet nagelaten op veel reizigers grote indruk te maken, zelfs de nuchteren onder hen. Ik denk dat men het met mij eens zal zijn dat deze laatste foto op spectaculaire wijze getuigt van moslimse godsdienstigheid. | |||||||
Verantwoording van de illustraties:
|