De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Kroniek & kritiekPolitiek levenBram van der Lek
| |
[pagina 270]
| |
de geest. Dat zijn er nog al wat. De gevaren van de centrales zelf, de gevaren van de uraniumwinning en -produktie, het volgens velen onoplosbare vraagstuk van de opslag van radioactief afval, het plutonium dat extreem giftig, bijna eeuwigdurend radioactief, en een uitstekende grondstof voor atoombommen is, de ‘atoomstaat’: de noodzaak van zware politionele bewaking en controle om diefstal en sabotage tegen te gaan, het lage rendement, 30 à 40 procent, en de daarmee samenhangende enorme thermische verontreiniging. Maar stel dat men over al die bezwaren heen zou willen stappen, is kernenergie daarmee dan een zinvolle vervanger? De bewezen reserves winbaar uranium bedragen ongeveer 1 miljoen ton. Wanneer men zou besluiten dit in kweekreactoren te gaan recyclen zou men er redelijk lang mee kunnen doen. Voorlopig ziet het er naar uit dat het kweekrecept (‘Kalkar’ en aanverwanten) nog aanzienlijk grotere technische problemen en gevaren meebrengt. Niet voor niets heeft Carter verklaard dat er in de Verenigde Staten voorlopig nog niet aan mag worden begonnen. Welnu, zonder kweekprogramma is de bewezen reserve toereikend tot... 1990. En zelfs als de optimisten gelijk hebben die stellen dat er zeker drie keer zoveel uranium te vinden is, geeft dat nog maar soulaas tot 2010 of 2020. Kernenergie is dus helemaal geen vervanger die ons meer kan bieden dan twintig of dertig jaar potverteren extra. Daarnaast bestaat dan de stromingsenergie, de energie van de zon, direct, en indirect als wind, waterkracht, aardenergie en getijden, allemaal bronnen die nooit opraken, maar waarvan gezegd wordt dat ze nog lang niet in enigszins zinvolle hoeveelheden zijn te gebruiken. Als dat zo zou zijn is dat een afgang voor de techniek, en vooral voor de aandacht van kapitaal en overheid. Maar het is ook voor verschillende toepassingen beslist niet waar. Bovendien is de geldende opinie, die ons ook regelmatig voorgeschoteld wordt, dat het energieverbruik iets is dat, althans voor afzienbare tijden, ook in onze streken nog wel drastisch zal blijven groeien, en ook moet groeien, omdat nog lang niet alle ‘behoeften’ zijn vervuld en bovendien een stabilisering of - nog erger - een teruggang rampzalig zou zijn voor onze economie, die immers op groei en uitbreiding is gebaseerd. Ook deze vanzelfsprekendheid is meer dan aanvechtbaar. | |
Maatschappelijke discussieNu staat ons nog steeds een ‘maatschappelijke discussie’ te wachten over de vraag of we in Nederland, naast de twee bestaande centrales: Dodewaard en Borssele, nog meer kerncentrales willen bouwen. Er waren er ons al bijna drie in de maag gesplitst, toen onder het vorige kabinet zeven vestigingsplaatsen werden aangewezen waar de bevolking in hoorzittingen mocht ‘inspreken’, niet over de vraag òf er een kerncentrale moest komen maar of ze wel dáár moesten komen. Maar onder de druk van de vele protesten heeft de toenmalige regering zich bedacht, en zich bereid verklaard een ‘brede maatschappelijke discussie’ te starten over het hele energievraagstuk. Nu is dat onderdehand al weer anderhalfjaar geleden, en veel schot zit er niet in. Er is een mooie nota ‘Meedenken, meedoen’, waar een groot aantal mensen uit diverse maatschappelijke organisaties aan heeft meegewerkt, vol met goede raad en procedurele wenken. Maar aan de discussie zelf is, althans officieel, nog op geen enkele wijze begonnen. Officieus ligt dat even anders, omdat het ECN (Energie Centrum Nederland), de SEP (Samenwerkende Energie Producenten) en andere delen van de atoom-energie lobby duidelijk reeds druk bezig zijn de publieke opinie te bewerken, met brochures, lesmateriaal en pers-uittreksels, waarin de onvermijdelijkheid van een toenemend energieverbruik, de zegeningen van de moderne techniek en de veiligheid van kernenergie breed worden uitgemeten. Er zal heel wat voor nodig zijn om daartegenover voor andere informatie en denkbeelden nog enig gehoor te krijgen. Er zijn voldoende instellingen en deskundigen die | |
[pagina 271]
| |
die informatie en denkbeelden kunnen leveren, maar tot nu toe ontbreekt het aan ruimte en middelen om die ook aan de man te brengen. In feite zou het natuurlijk de taak van de overheid zijn om die informatie en denkbeelden tenminste even goed en op even grote schaal te verspreiden. Tot nu toe schijnt, in eenzelfde debat, alleen de regering van Denemarken een dergelijke pariteit enige jaren lang te hebben betracht. Wie dwingt onze regering om dat ook te doen? Nodig is een fundamentele bezinning op het gebruik van kunstmatige energie als zodanig. In de wereldhuishouding kennen we het gebruik van hout, turf en wat later ook steenkool voor verwarmingsdoeleinden al heel lang. Het gebruik van brandstoffen voor het aandrijven van machines is echter nog tamelijk recent. Het begon nog geen 180 jaar geleden met het operationeel worden van de stoommachine, een jaar of 50 daarna kwam de verbrandingsmotor er bij, en zo rond de eeuwwisseling begon men op grote schaal elektriciteit op te wekken. Het lijkt op het intrappen van een open deur, maar het is toch goed ons nog eens even voor te stellen wat een ingrijpende, bijna explosieve veranderingen zich sedertdien in het maatschappelijk en economisch leven hebben voorgedaan, en ook op wat voor een verspillende, volslagen planloze wijze daarbij te werk is gegaan. Alsof het niet op kon. Omstreeks achttienhonderd voeren schepen de wereld rond. Maar op windkracht. Een reis naar Amerika duurde al gauw een maand. Over land ging men te paard of met de diligence. Een dagreis was in principe toen nog even lang als in de oudheid, ongeveer 150 kilometer. De beschikbare industrie werkte op windkracht of op watermolens, en voor de rest met handkracht. Het bouwen voltrok zich met enkele handige hulpmiddelen: stellingen, hijswerktuigen en karren met paarden om de stenen aan te voeren, maar voor de rest met de hand. Graven deed men met een schep, ook als het honderden kilometers lange kanalen betrof. Zware lichamelijke arbeid, zeker, maar niemand, behalve wat ongerechtvaardigd rijken, hoefde te trimmen in die tijd. Nu razen door olie voortgedreven schepen, sommige tot honderden meters lang, over de wereldzeeën en verdringen elkaar in de zeeëngtes. Vliegtuigen verplaatsen een mens in enkele uren over de halve wereldbol, maar wel met gebruik van meer energie dan die persoon thuis in een jaar op zou maken. Over een net van wegen en snelwegen verdringen zich de auto's van miljoenen particulieren die zich blijkbaar allemaal voortdurend moeten verplaatsen. Daartussendoor persen zich de vrachtwagens met primeurs, en goederen die supersnel van heel ver gehaald moeten worden en dan weer, na een of andere bewerking, heel ver ergens anders heen gebracht moeten worden. Vertegenwoordigers voor tienduizenden produkten in honderden verschillende merken wringen zich in hun auto-van-dezaak van klant naar klant, soms op duizenden kilometers afstand van de plaats waar het goed geproduceerd wordt. Op het land investeert de ‘agrarische ondernemer’ in machines: melkmachines, koeltank, voedingssilo's, ultramoderne trekkers en chemische bestrijdingsmiddelen. Negen van de tien verliezen desondanks de concurrentieslag en trekken naar de stad om tevergeefs werk te zoeken in de geautomatiseerde fabrieken. In supergrootschalige bedrijven wordt ‘convenient-food’, gemaksvoedsel dus, verpakt in met veel energie geproduceerd blik en plastic, en tot in Afrika en Latijns-Amerika verkocht. Aan wie het betalen kan dan. Massaprodukten stromen over de aardbol, zij het overwegend van rijk land naar ander rijk land, geproduceerd met behulp van meer energie dan een heel volk vroeger nodig had om redelijk te kunnen leven, wonen en werken. Noord-Amerika, Europa, Australië en Japan, samen nog geen kwart van de wereldbevolking, gebruiken 80 procent van de wereldenergieproduktie. Wie zich voorstelt dat de rest van de wereld iets zou kunnen opzetten dat ook maar uit de verte lijkt op het leven in die ‘rijke’ landen, is niet goed wijs. Maar als dat zo is, doen we er dan niet goed aan gauw op te houden met het gebazel over ons soort ‘ontwikkelingshulp’? | |
[pagina 272]
| |
Drastisch andersTheoretisch kan het natuurlijk best anders. Om eens een paar grappige denkbeelden te noemen: We schaffen het systeem van de particuliere auto af. Voor beroepsgroepen voor wie een auto zinnig is - ziekenvervoer, dokters (?), leveranciers, loodgieters en dergelijke - en voor mensen die slecht ter been zijn, gehandicapt, of die afgelegen wonen, produceren we enkele duurzame modellen die vijftig jaar meegaan. De rest gaat met de fiets, lopen of met het openbaar vervoer. Vliegen mag alleen nog voor belangrijke conferenties, voor zover die dan bestaan, en voor dringend familiebezoek. Wie ver met vakantie wil gaat maar varen of met de trein, de vakanties zullen toch langer worden. We verbouwen en bouwen zo veel mogelijk zodanig dat mensen in woongemeenschappen kunnen gaan wonen, waar huishoudelijke apparaten, zoals wasmachines, koffiezetapparaten en dergelijke, gezamenlijk kunnen worden gebruikt. Dan zijn er minder nodig. Bovendien produceren we die apparaten en allerlei andere gebruiksgoederen twee of drie maal zo duurzaam. Dat is vijftig procent of meer besparing van grondstoffen en energie. Machines mogen niet eerder dan na twintig jaar worden afgeschreven en weggedaan. Het beste zou het natuurlijk zijn als we ook de concurrentie zouden kunnen afschaffen, die het nodig maakt dat Nederlandse produkten in Japan en Japanse produkten van bijna dezelfde soort in Nederland verkocht worden. Maar ik denk dat we ook zonder dat het energieverbruik zo al tot minder dan de helft hebben terug gebracht. Belachelijke voorstellen? Hoezo? Zou het leven door deze ingrepen minder aangenaam worden? Zou er niet juist lekker veel ruimte in de steden komen, en schone lucht? Naar de voetbalwedstrijd kun je best fietsen, als het een thuiswedstrijd is, en anders treinen, en naar het bos en het strand ook. Ook van het duurzaam worden van artikelen heb je zeker geen last. Het scheelt alleen in je loon dat je ze niet zo vaak hoeft te kopen. We kennen de tegenwerpingen: dat kan toch niet, dan stort de economie in elkaar en dan heeft niemand meer werk. Welnu, dat werk verdwijnt toch wel, straks met de automatiseringsgolf. Gewoon een kwestie van wat eerder korte arbeidstijden invoeren. Maar gaat dan niet iedereen minder verdienen? Nee, natuurlijk niet, hoe kan dat nou als we juist veel minder geld hoeven uit te geven om olie en andere dure toestanden uit het buitenland te kopen? Goed, dat is dus één kant. De andere kant van de zaak is zo mogelijk nog simpeler. We beginnen morgen met het installeren van zonnepanelen op alle huizen die er maar even voor in aanmerking komen. Als er geen particulier is die ze produceren wil, zetten we een aantal overheidsbedrijfjes op. Kunnen we meteen leuk experimenteren met arbeiderszelfbeheer. Zo'n programma duurt wel een jaar of wat, maar het levert knap wat werkgelegenheid. Als we dan tevens al die huizen goed isoleren hebben we zo nog weer vijftigduizend mannen en vrouwen meer aan het werk. En naarmate het werk vordert besparen we zo'n vijftig procent op de energie voor verwarming en warmwatervoorziening. Die andere helft halen we uit de aanleg van stads- en dorpsverwarming. Want elke wijk en elk dorp krijgt zijn eigen kleine elektriciteitscentrale, en de afvalwarmte lozen we, tot grote vreugde van de vissen en het overige watergedierte, niet meer in het oppervlaktewater, maar die voeren we door slimme geïsoleerde buizen van huis tot huis. We verstoken trouwens ook niet zoveel olie en aardgas meer in die centrales, want ze worden geschikt gemaakt voor het opstoken van huisvuil en afval. Er moeten trouwens ook nog heel wat zuiveringsinstallaties voor rioolwater gebouwd worden, en bij elke installatie zetten we natuurlijk een installatie voor methaangisting van het slib. Stukken van het aardgasnet kunnen mooi gebruikt worden om dat naar de huizen te voeren, waar er op gekookt kan worden. Raakt nooit op! Op het platteland pakken we het nog weer een beetje anders aan. Al die alleenstaande huizen | |
[pagina 273]
| |
krijgen een prima windmolen en accu's. Alwéér werk, nu voor een paar coöperatieve windmolen- en accu-fabriekjes. En niet zeuren over esthetica. Als we klaar zijn kunnen we vele hoogspanningsleidingen en transformatorhuisjes opruimen. We pakken de landbouw trouwens ook weer wat kleinschaliger aan. Niks geen onzin met elektrisch melken en gekoelde melktanks. De melk wordt gewoon weer elke dag opgehaald, desnoods met paard en wagen. Er gaan verdorie zo langzamerhand tien keer zoveel calorieën energie de landbouw in dan er aan voedsel uitkomen. Dat wordt wel weer beter, want we stimuleren het gemengde bedrijf, en de produktie voor de directe omgeving in plaats van voor de export. We importeren zoveel minder energie en grondstoffen dat we die opgefokte export niet meer zo nodig hebben. Des te beter voor de boeren in andere landen. En het scheelt een heleboel energieverspillend transport. Dus wat wilt u nog meer? Zullen we eens optellen? Verdubbeling van de werkgelegenheid in de landbouw. Honderdduizend mensen voor de produktie van zonnepanelen, de installatie ervan, isoleren van huizen, en verbouwen van panden. Het bouwen en bedrijven van al die kleine total-energy centrales. De bouw van methaangistingsinstallaties, windmolens, accu's. En niet te vergeten de produktie van fietsen, fietsonderdelen, het repareren ervan, en het repareren van al die zoveel duurzamer gebruiksgoederen. Als we morgen beginnen, hebben we over een jaar een arbeidstekort. Nou ja, er zijn natuurlijk ook heel wat werknemers op te vangen. Al die pomphouders, automonteurs, arbeiders uit autofabrieken, en uit de fabrieken van stofzuigers, wasmachines, enzovoort, die wegens duurzaamheid zoveel minder nodig zijn. Of het één het ander compenseert kan ik niet precies berekenen. Maar gegeven de automatisering in dat soort bedrijven (met uitzondering van de reparatiesector misschien) en het hand over hand toenemende verschijnsel van de zelfbedieningspomp, lijkt het me nog niet eens onwaarschijnlijk dat we meer arbeidsplaatsen winnen dan er verloren gaan. Trouwens, wat zou dat? We willen toch allemaal best korter werken? En de voornaamste winst zit in het energieverbruik. Iets wat hoogstwaarschijnlijk niet allen de zuinigheid, maar ook de rust en de vreugde van het samenleven ten goede komt. Ivan Illich heeft daarover onder anderen aardige gedachten geopperd (Energieverbruik en maatschappelijke tegenstellingen, Wereldvenster Baarn, 1973). Als we het bovenstaande programma hebben voltooid, laten we zeggen in 1985, dan hebben we het industriële energieverbruik tenminste gehalveerd. Het brandstofverbruik van huishoudens is praktisch nul geworden. Ze draaien op zonnewarmte en afvalwarmte van energiecentrales, koken op methaangas, en hebben hoogstens nog wat elektriciteit van buiten nodig. Het verkeer, en wel het meest vervuilde deel ervan, hebben we teruggebracht tot minder dan één derde. Dat betekent dat we in 1985 nog maar 40 procent gebruiken van de brandstof die in 1979 nodig was. Dat is natuurlijk nog te veel. Uiteindelijk zullen we ook voor de grootschalige activiteiten over moeten gaan op stromingsenergie. Maar als begin is het toch niet gek. En het leven is tegen die tijd ongetwijfeld veel leuker in Nederland (en hopelijk ook elders). Wat zegt u? Kan het zo niet in een kapitalistische economie? Dan moeten we maar zien dat we een economie uitvinden waarin het wel kan. Misschien had die Jose-Antonio Viera-Gallo, staatssecretaris in de regering van Salvador Allende, dan toch gelijk toen hij zei: ‘Het socialisme kan er alleen op de fiets komen.’
Het bovenstaande klinkt natuurlijk allemaal erg utopisch. Maar het is harde werkelijkheid. Zo vlug als hier boven wordt voorgesteld zal het wel niet gaan, maar dat er aan gewerkt moet worden moge duidelijk zijn. Vandaar dat het zo belangrijk is dat die ‘brede maatschappelijke dis- | |
[pagina 274]
| |
cussie’ er wel komt, en vooral dat organisaties en instituten die in deze discussie informatie en denkbeelden in kunnen brengen die kans ook krijgen, en ruimschoots krijgen. Er is een goed rapport van het FNV, er zijn organisaties zoals de Vereniging voor Milieudefensie, de Stichting Milieu-educatie en andere, die startklaar staan. Het zou een historische vergissing zijn als de voorlichting en meningsvorming in handen zou blijven van de energieconcerns en de atoomlobby. | |
A.L. Constandse
| |
[pagina 275]
| |
van alle olievoorraden ter wereld wordt gevonden. In 1953 kwam reeds de regeling tot stand waardoor veertig procent van de olie zou worden gedistribueerd door vijf Amerikaanse maatschappijen, ook veertig procent door de British Petroleum Company (de gewezen Anglo-Iranian) en de rest door de Shell en de Compagnie Française des Pétroles. Behalve naar West-Europa werd er petroleum naar Japan, Zuid-Afrika en Israël vervoerd. Maar het volksverzet keerde zich tegen de geheime dienst, de Savak, opgericht naar het beeld van de CIA en die duizenden inwoners had laten kerkeren, folteren en doden. Tegen de keizerlijke familie die (naar men zeide) voor een bedrag van acht miljard dollar in het buitenland veilig had gesteld en die in Iran de meerderheid der aandelen bezat in zeventien banken, vijfenveertig bouwondernemingen, drieënveertig levensmiddelenfirma's, zesentwintig handelsmaatschappijen, vijfentwintig metaalbedrijven, acht mijnen en tien grondstoffenzaken. Tegen de verwaarlozing van landbouw en veeteelt, waardoor tachtig procent van de levensmiddelen ingevoerd moest worden. Tegen de armoe van grote massa's, terwijl de oliewinning talloze miljarden had opgebracht, welke miljarden in handen waren gekomen van kleine bevoorrechte groepen. Een leger, vloot en luchtmacht van vierhonderdduizend man; een geheime dienst met zestigduizend agenten; een politieke politie van veertigduizend zwaargewapende bedienden... al dit geweld kon de volksopstand niet voorkomen of onderdrukken. Er was geen rechtstreekse burgeroorlog, er was een massale rebellie en een zodanige ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, dat het regime moest ineenstorten. | |
Een ongewone ontwikkelingNaar de maatstaven die men in het Westen gewoon was aan te leggen, en die men ook in het marxisme kon terugvinden, zou het semifeodalisme afgelost behoren te worden door een burgerlijke democratie, geleid door een nationale bezittende bourgeoisie met een liberale civilisatie. Deze democratie zou het karakter kunnen krijgen van een verzorgingsstaat (Welfare State) om de onderste volkslagen voor zich te winnen, maar wel ingevoerd kunnen worden in het bestel, zoals dat door de atlantische wereld was uitgebouwd. En de oppositie kon dan bestaan uit het marxistische deel van de arbeidersbeweging, voorlopig reformistisch van aard. Men zou kunnen denken aan hetgeen wordt gehoopt, dat zich in Spanje zal verwezenlijken. Maar in Iran beantwoordde de evolutie geenszins aan dit theoretische model. Er was meer sprake geweest van een nationale bevrijdingsbeweging dan van een heftige vorm van bewuste klassenstrijd. En Bachtiar, een vertegenwoordiger van een verwesterde bourgeoisie, bleek geen basis te hebben in het volk. Na de vlucht van de Sjah werd hij vervangen door Basargan, die het vertrouwen genoot van de ajatolla Chomeini, beschouwd als de invloedrijkste moslim en als Imam, dat wil zeggen de man die geestelijke en wereldlijke macht in zich verenigt. Dit laatste was al vreemd genoeg. De overheersende sekte der Sjiïeten immers is naar traditie afkerig van het uitoefenen van staatsgezag, hoewel dit ook kan voortkomen uit het feit, dat ze weinig kans heeft gekregen zulk een gezag uit te oefenen. In elk geval heeft ze haar macht en invloed gebaseerd op een soort ‘directe democratie’, buiten de overheid om. Deze gemeenschap had weinig ontzag voor de dynastie, die pas in 1926 is gesticht door de vader van de laatste vorst, tengevolge van gewelddadige usurpatie. De kersverse keizerlijke familie van haar kant had weinig op met de moeilijk grijpbare voorgangers van de grootste islamitische gemeenschap. Er is beweerd dat de vader van de laatste Sjah de vader van Chomeini had laten vermoorden, wat veel zou verklaren. Maar dat Chomeini de rol van Imam zou gaan vervullen kon verbazing wekken. In het systeem van de Soennieten is het geestelijk en wereldlijk gezag in één hand tamelijk traditioneel, in Iran was het dat niet. De voorgangers van de Sjiïeten toonden | |
[pagina 276]
| |
zich meestal afkerig van staatsdwang en van een militante theocratie. Daaruit moet men waarschijnlijk de innerlijke tegenstrijdigheden afleiden in de verklaringen en manifesten van Chomeini en zijn woordvoerders. Ze doen het allereerst voorkomen alsof niemand aan dwang onderworpen mag worden, die de nieuwe ‘islamitische republiek’ steunt. De premier Basargan, van huis uit technoloog, heeft in veertig boeken (aldus Der Spiegel van 12 februari) de beginselen van zijn geloof uiteengezet, en één daarvan is vertaald onder de titel The inevitable victory. Hij zegt daarin dat de burger zou moeten worden wat op Cuba ‘de nieuwe mens’ werd genoemd, en wel door een religieuze herleving, waarin de kleine dingen van elke dag... klein blijven, hoe noodzakelijk ze ook zijn. Dat geldt dus voor eten, drinken, wonen, kleding, ontspanning enz. Men moet het bestaan bezien van ‘een heilig en goddelijk standpunt’ uit, uitgaan van ‘de zon, die zowel bergtoppen als povere dalen bestraalt’. Dan zegt Basargan: ‘Aangezien de islamitische regering berust op geloof en vroomheid - en in het islamitische geloof godsdienst en politiek in de waarste zin des woords onscheidbaar zijn - mag in een regering der waarheid en gerechtigheid geen ruimte voor dwang zijn. Bovendien moet zo'n regering zelf haar weg vinden in de harten en geesten van de mensen, die ze bestuurt.’ In zulke woorden herkent men de drijfveer die er toe leidde dat in april de regering aankondigde, dat iedereen zelf mocht bepalen welke inkomstenbelasting hij wilde betalen, eerlijk uitgaande van zijn mogelijkheden. De ideologie zou iedereen moeten leiden, en op grond van de religie zou er ook geen rente berekend mogen worden voor geleend geld. Dat moest wel betekenen, dat de staat de banken nationaliseert om aan kleine boeren en coöperatieven, aan ambachtslieden en dorpsgemeenschappen renteloze kredieten te kunnen geven. Men mag niet vergeten dat dergelijke sociaalidealistische opvattingen er veel toe hebben bijgedragen, dat de godsdienstige voorgangers zo'n invloed hebben gekregen. Toen in 1963 de landhervorming door de Sjah werd doorgevoerd was ‘de witte revolutie’ een bron van propaganda. Maar de moslims verzetten er zich tegen, wat verbazing moest wekken. Sommigen veronderstelden dat de moellah's eenvoudig de middeleeuwen vertegenwoordigden en het grootgrondbezit. Maar de massa viel hen bij, en dat was nog vreemder. Achteraf bezien was de zaak vrij gecompliceerd. Grote landheren, vooraan de Sjah zelf, verkochten tegen enorme sommen hun grond aan de staat, en belegden die kapitalen in de industrie of in het buitenland. De staat verkocht kleine stukjes grond - op krediet - aan arme boeren en landarbeiders, die zwaar onder de schuld kwamen te zitten. Ze waren nauwelijks bij machte voldoende voor hun gezin te verbouwen, stellig niet om de steden van voedsel te voorzien. In de levensmiddelenproduktie werd weinig kapitaal geïnvesteerd. Uit de dorpen stroomden proletariërs naar de krottenwijken van de steden. De ‘hervorming’ trof ook de ‘goederen in de dode hand’ van de moskeeën. Maar die golden als goederen van de gemeenschap, ze werden daaraan ontvreemd, doordat de staat ze verkocht. Uit de opbrengsten van de bezittingen der moskee waren armen, zieken, ouden van dagen geholpen. En dat werd nu veel moeilijker. In de maanden van de langdurige stakingen en demonstraties tegen de Sjah hebben de moskeeën gediend als centra om behoeftigen bij te staan, voedsel te verdelen, kinderen op te vangen. Enige miljoenen jongens en meisjes hebben alleen onderwijs genoten in de schooltjes van de moskeeën. | |
TegenstrijdighedenZiedaar dan enige oorzaken van de grote invloed der islamitische voorgangers. Daarbij komt hun nationalisme, hun afkeer van het Westen, van de verwesterde elite, en ook de afwijzing van de Sowjet-Unie, een bron van atheïsme, waaraan Chomeini heeft verweten dat ze eens de Sjah heeft aanvaard. Een geestelijke kolonisatie door Moskou zou even verwerpelijk | |
[pagina 277]
| |
zijn als de culturele overheersing van Amerikanen. Maar wat de moellah's onderwijzen is een éénvormige religie, een gesloten gemeenschap, waarbinnen broederschap zou moeten heersen op basis van ‘de waarheid’, van een totalitaire ideologie. Basargan spreekt van ‘eenheid van politiek’, niet van ‘vrijheid van politiek’. En hoe zou men dan die eenheid kunnen realiseren zonder dwang? De praktijk was waarlijk anders. Tal van comités die zich beriepen op de idealen van Chomeini hebben tegenstanders vervolgd, ook concurrerende voorgangers van de geloofsgemeenschap. Premier Basargan zelf wilde ontslag nemen omdat revolutionaire rechtbanken ingesteld waren door aanhangers van Chomeini, die eigenmachtig tientallen doodvonnissen velden en voltrokken over generaals, die bedienden van de Sjah waren geweest, en folterende leiders van de Savak. De vraag rees ook of de islamieten wilden terugkeren naar de middeleeuwse lijfstraffen, het afhouwen van handen, het in het openbaar onthoofden. Dat bleek niet noodzakelijk aan de Islam gebonden, maar de strafwetgeving bleef zeer in het vage. In ‘Le Monde Diplomatique’ van april leidt een analyse van de denkbeelden van Chomeini tot de slotsom dat zijn sterkste troeven betrekking hebben op zijn aanklachten tegen de Sjah en zijn handlangers: ‘Ze hebben de handen en voeten gebroken van onze jongeren, ze hebben de gewonden uit de ziekenhuizen geworpen, ze hebben de studenten van de daken der universiteiten omlaag gegooid... Hoevele moslims liggen nu onder de aarde, hoevelen in de duistere putten der gevangenis... ’ Maar wat de positieve richtlijnen voor de toekomst aangaat wordt men verwezen naar de Koran, niet naar verkiezingen of naar een parlement. De constitutie, dat is de Koran, en een parlement kan alleen de wetten formuleren om de voorschriften van de Koran te omschrijven. Men is terecht bevreesd dat op deze wijze de politici schriftverklaarders en theologen zouden moeten worden. En hoe staat het met hen, die geen sjiïeten zijn? Dat is bij voorbeeld het geval met de minderheid der Koerden, die soennieten zijn. Jegens hen past verdraagzaamheid, maar ze zijn uitgesloten van bepaalde voorzieningen die alleen ten goede komen aan Sjiïeten. Weliswaar behoeven ze daarvoor dan ook de premies niet te betalen, en zijn ze vrijgesteld van militaire dienst, maar ze vormen burgers van de tweede klasse. Dat geldt ook voor homosexuelen. Hoe echter zou men de vereiste eenheid der gelovigen kunnen smeden zonder dwang? Natuurlijk heeft de ajatolla gelijk als hij het gepraat over mensenrechten door president Carter, en diens steun aan de Sjah, brandmerkt als huichelarij. Hij wil dat zijn land tot de niet-gebonden staten zal behoren, dat het slechts zoveel olie zal verkopen als nodig is om zich economisch onafhankelijk te maken. Iran moet over de agrarische en industriële middelen beschikken om in al zijn behoeften te kunnen voorzien, en geen militaire politiek bedrijven zoals grote mogendheden. Dat is alles zeer praktisch. Maar te hopen dat de vijfendertig miljoen Perzen zich zullen gedragen als heiligen en engelen, terwijl allerlei eigendomsverschillen blijven bestaan, en op de achtergrond een machtig leger op wacht staat, dat is niet realistisch. Het schijnt dus dat de werkelijke revolutie in Iran nog moet beginnen, ondanks de val van de Sjah. Of... de contrarevolutie? In dat laatste geval zal het land waarschijnlijk in een verschrikkelijke burgeroorlog worden gedompeld. Een echte burgeroorlog zal vrij zeker een socialistisch karakter krijgen. De macht van de massa mag niet worden veronachtzaamd. Wat Chomeini daarover zei was toch wel tekenend: ‘Ondanks de steun van alle grote mogendheden en moderne wapens, is een dynastie van vijfentwintig eeuwen neergeslagen door een volk, dat alleen gewapend was met zijn geloof!’ Of dit het geloof was in zijn eigen kracht of in Allah werd buiten beschouwing gelaten, maar het volk heeft wel vertrouwen gehad in zijn onoverwinnelijkheid. Intussen blijft het probleem, hoe in onze moderne tijd godsdienstige leiders een politieke omwenteling kunnen veroorzaken. Wat de toe- | |
[pagina 278]
| |
komst aangaat zal men goed doen niet uit te gaan van westerse opvattingen over de revolutie. Het Westen heeft zowel economisch als cultureel de derde wereld gekoloniseerd, en de reactie daarop keert zich tegen categorieën van het westerse denken. Zulks heeft weinig te maken met ‘achterlijk’, evenmin als de Sjah ‘voortuitstrevend’ was: de cultuur van het Westen werd afgewezen, en daarbij het christendom dat het voornaamste ideologische wapen was van kolonisatoren. Daaruit is de verrassende invloed van de Islam te verklaren. Degenen die zich christenen noemen hebben weinig redenen zich verheven te voelen boven moslims, en deze laatsten rebelleren tegen een evangelisch imperialisme. In Iran ging het - in de thans bekende fase van de revolutie - niet om een tegenstelling tussen socialisme en kapitalisme volgens het klassieke schema van het marxisme. De problematiek bleek veel gecompliceerder. En menige verrassing van deze aard staat het Westen nog te wachten. |
|