De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
J.R. Evenhuis
| |
[pagina 395]
| |
gingen niet alleen de nieuwe religieuze opvattingen maar ook de oude circusinstincten mee. De hippodroomaanbouw werd in de nieuwe stad even voortvarend ter hand genomen als die van kerken. Alle waarschuwingen die christelijke leraren - zoals vooral de kerkvader Tertullianus in zijn De spectaculis - eens tegen het bijwonen van deze wedstrijden hadden geuit, als een grote schade voor de ziel, werden daarbij rustig terzijde gelegd, en leraren die na Constantijn in de lijn van Tertullianus doorgingen voerden hoogst impopulaire achterhoedegevechten. Theoretisch gesproken had omstreeks het jaar 300 het Romeinse circusbedrijf heel goed afgeschaft kunnen worden. Het zwaartepunt daarvan lag ongetwijfeld bij de bevolking van de stad Rome zelf en al voordat Constantijn naar Byzantium trok viel een duidelijke tendens vast te stellen om de oude hoofdstad te declasseren (Diocletianus' tetrarchie). Had men toen de spelen afgeschaft, zou dat in Rome als een grote klap zijn aangekomen. Maar in de rest van het imperium waren de wagenrennen toen nog niet sterk verbreid. Het gekke is dat voor die verbreiding vooral de christelijke keizers hebben gezorgd. Zij wilden namelijk niet afstand doen van een prestige-element dat Romeinse keizers steeds meer waren gaan waarderen in de omgang met een niet zo gemakkelijk te hanteren grotestadsbevolking. Het circus bracht keizer en volk bij elkaar op een manier die voor beide kanten het prettigst was, in een sfeer van algemene euforie. Het is waarschijnlijk niet voor niets dat ook moderne dictators bij sportgebeurtenissen zo gaarne acte de présence geven.
In zijn laatste boek over het moderne totalitaire fenomeen (The Nationalization of the Masses) legt George L. Mosse sterk de nadruk op die verlenging van de politiek met sportieve en theatrale niet-politieke middelen. Wat de Romeinse keizers bewoog zo vaak in het circus te verschijnen - een praktijk die de latere christelijke keizers van Byzantium nog opvoerden -, heeft voor vroegere, burgerlijke historici soms een raadsel ingehouden. Zij konden het vaak alleen maar toeschrijven aan een loszinnige vorm van plichtsverzuim, en indien er zelfs keizers bleken te zijn die zelf wel eens de renwagen bestegen was dat voor hen het laatste bewijs van Romeinse ‘decadentie’. Wij hebben daar nu wel een wat andere kijk op gekregen. Het Derde Rijk stond het stevigst in het jaar 1936 toen de Olympische spelen naar Berlijn kwamen en Hitler daarbij een rol kon vervullen die in feite frappant overeenkwam met wat Romeinse keizers met hun circuspolitiek in de zin hadden. Mosse heeft dat de ‘nieuwe politieke stijl’ van de dictatoren van de twintigste eeuw genoemd. Romeinse en Byzantijnse keizers deden niets anders om het contact met de massa in haar feestelijkste momenten te onderhouden. Het kon, ook volgens Mosse, eventueel zelfs als een warmere, meer directe variatie van de democratische gedachte worden uitgelegd. In ieder geval kon het volk er zich zeer soeverein bij voelen. Ook in Byzantium was het woord ‘democratie’ al niet van de lucht. Het blijkt bijna steeds te slaan op een situatie die met de spelen verband houdt. Een van de grootste kenners van deze materie, Alan Cameron, reeds bekend door de eerste biografie, ooit aan een wagenmenner gewijd (Porphyrius the Charioteer, 1973), heeft dit punt in zijn nieuwe boek Circus Factions overtuigend uitgewerkt. Aan zijn onderdanen een circus te schenken werd voor een keizer bijna even belangrijk als zelf in een fraai paleis te wonen. (Zij lagen trouwens nooit ver van elkaar). En vandaar dat ook na 300 de keizers die zich elders vestigden (Diocletianus aan gene zijde van de Bosporus, Constantijn aan deze) steeds paleizen annex circussen bouwden, ook als de wagenrennen daar in feite niet ingeburgerd waren. ‘This uniform duplication of the circus/palace | |
[pagina 396]
| |
complex in every capital - often in areas where chariot-racing in the Roman style had till then been rare or non-existent - is, aldus Cameron, a particularly striking proof of the function the circus had by then come to occupy in Rome itself: a backdrop against which the emperor could act out in due pomp his role as divine ruler, victor in war, and provider of peace, plenty, and games. So effective and popular a part of the emperor's public persona had this performance become that a circus was evidently felt to be as indispensable als a palace.’Ga naar eind1.
Tegen zo'n zwaarwegend motief dat aan de kern van het toenmalige rijksbestuur roerde had de zuiver geestelijke kritiek van christelijke kerkvaders een moeilijke positie. Hoezeer het een prestigekwestie voor heersers was geworden blijkt ook wel daaruit dat in de eeuwen na 300 circusrennen ook buiten de Romeins-Byzantijnse wereld ingang vonden. Vermoedelijk minder omdat de mensen, meer omdat machthebbers er - als symbool van hun grootheid - behoefte aan hadden. Wanneer bij voorbeeld de Gotische koning Totila, na zijn verovering van Rome op de Byzantijnen in 550, onmiddellijk wagenrennen presideert, zou men dat wellicht nog als een concessie aan de Romeinse smaak kunnen interpreteren. Maar de Frankische koningen hadden die reden niet toen zij een volkomen onvoorbereid volk wagenrennen in Arles, Soissons en Parijs begonnen te bieden. Het was dus een instrumentum regni geworden waarmee macht gedemonstreerd werd. Bij de Perzen waren wagenrennen onbekend. Maar toen in 540 de Syrische stad Apamea in handen van de Perzen, de niet klein te krijgen vijanden van de Byzantijnen, viel organiseerde hun koning er direct wagenrennen als het beste bewijs dat hij daar nu de baas was. Daarbij koos hij ostentatief partij voor de Groenen, als om het verlies van de stad voor Justinianus nòg bitterder te maken. Deze placht de Blauwen te begunstigen. Het circus werd bijna een algemeen potentatenattribuut. Zeer opmerkelijk is dat de joden van Byzantium zich koning Salomo in een circus voorstelden daar dit naar hun oordeel wel het eerste was waaraan een prachtlievend vorst behoefte had. Cameron spot een beetje over historici die gemeend hebben dat 's keizers paleis zo dicht bij het circus lag omdat het voor hem nogal riskant was zich aan een uitgelaten massa bloot te stellen. Hij kon zich dan snel in veiligheid stellen als er iets onaangenaams gebeurde. De werkelijkheid was precies andersom. ‘Such undignified exits were in fact exceedingly rare. The true reason was to make it quick and easy for the emperor to enter the circus, since he needed to go there so often.’ Het volk van Byzantium liet zich van harte bekeren tot de massasport die zo typisch voor Rome was geweest. Voetbal is in een land als Brazilië ten slotte ook minstens zo populair geworden als in Europa zelf. Ja wat turbulente nevenverschijnselen van het eigenlijke sportgebeuren betreft zou spoedig genoeg duidelijk worden dat een geïmporteerde tak van sport daartoe nog vaker aanleding kan geven dan een autochtone waarop de mensen zich beter hebben leren instellen of die zij gevaarlozer hebben weten te ‘ritualiseren’. De dansen van de Sioux-Indianen vallen maar gedeeltelijk onder het chapiter sport. Het is intussen markant dat zij tegen het einde van de negentiende eeuw, toen de Sioux onder de invloed van de oprukkende Amerikanen geraakten, ziekelijke uitwassen begonnen te vertonen en tevens totaal van karakter veranderden. Wervelende ‘ghost-dances’ namen de plaats van de veel meer geregelde traditionele dansritmen in en, zeer typisch, ook vrouwen en kinderen namen nu deel. Iets dergelijks moet zich ook in Byzantium hebben voorgedaan. De hippodroom slaagde erin nagenoeg het hele Byzantijnse leven naar zich toe te trekken, méér dan dat in Rome zelf nog het geval was geweest. | |
[pagina 397]
| |
Onze sportvelden kunnen soms zeer turbulent zijn. Maar zo turbulent als de Byzantijnse hippodroom zich ontwikkeld heeft zijn zij (gelukkig) nog lang niet. De Byzantijnen brachten er blijkbaar al hun moeilijkheden en frustraties mee naar toe, wat byzantinisten de moeilijke taak heeft opgelegd hippodroom, politiek en zelfs religie niet bij voorbaat op één grote, chaotische hoop te gooien. En inderdaad was er genoeg dat suggereerde dat Byzantijnse politieke kwesties en godsdienstige geschillen pas werkelijk interessant werden als zij op hippodroomniveau werden uitgevochten. Nu moet gezegd worden dat die byzantinisten onder een zware handicap leden. Zij hadden vrijwel als enige historische onderzoekers te maken met een maatschappij die voor het grootste deel uit sportmaniakken scheen te bestaan. Een categorie van mensen die in onze eigen maatschappij vrij laat naar voren is gekomen en wier gedragspatroon pas enigszins tot de geleerden begon door te dringen toen zij merkten dat ook enigen van hun collega's zich tot moderne sportfans dreigden te ontwikkelen. Dat wil zeggen zij waren meestal blind voor de specifieke passies die de strijd om een sportoverwinning bij mensen kan veroorzaken. Dus zochten zij achter die merkwaardige voorkeur van de Byzantijnen voor het hippodroomgebeuren allerlei factoren die zij beter konden verklaren dan dat voor hen onbegrijpelijke ‘domme’ sportgedoe. Want waarvoor sprong voor een welopgevoede historicus de mensheid uit de band? Natuurlijk alleen voor kwesties die iemand als burger van een staat of aanhanger van een godsdienstige geloofsovertuiging niet meer draaglijk leken en die derhalve met geweld dienden te worden opgelost. Dat ook domme sport mensen tot het uiterste kan brengen, weten wij intussen ook weer uit eigen ervaring. En wat de byzantinistiek betreft zou men bijna kunnen zeggen dat deze ervaring een heuristische waarde heeft gehad. Zij heeft het terrein verlicht met een nieuw gegeven dat zo een en ander wat beter doet uitkomen. Die aanwinst beginnen de eerste byzantinisten thans uit te buiten. De wending valt wellicht het best te demonstreren aan de beroemde Nika-opstand van het jaar 532 die Justinianus bijna zijn troon heeft gekost. Men heeft altijd wel geweten dat het hippodroompubliek daarbij de grootste rol heeft gespeeld. Men kon zich dit echter slechts zo voorstellen dat de wortels van die opstand elders lagen, in politieke of godsdienstige ontevredenheid, en dat de zaak op de hippodroom oversloeg. De daar verzamelde massa zou dus feitelijk slechts en masse de manoeuvre van de ware raddraaiers zijn geweest.
Sinds men is gaan beseffen wat boze voetbalsupporters aan destructieve driften kunnen botvieren heeft men het verloop van de Nikaopstand opnieuw bekeken, en daarbij denk ik dan vooral aan Alan Camerons nieuwe boek, op heuristische wijze vol anekdotes over hedendaagse sportwaanzin. Daarin maakt deze byzantinist, de eerste die ernst heeft gemaakt met de opvatting dat wagenrennen de gemiddelde Byzantijn boven alles gingen en dat hij zich noch voor godsdienst noch voor politiek nu zo bijzonder interesseerde, volkomen aannemelijk dat die opstand in de hippodroom is ontstaan en wel om een kwestie die met de hippodroom verband hield. Het was, om te beginnen, niets anders dan een geweldige sportrel, met gevolgen voor de hele stad nadat de massa naar buiten was gekomen en in haar woede alles vernielde of in brand stak wat maar bereikbaar was. Dat ging zo dagen door, zonder dat de verbouwereerde Justinianus er ook maar iets tegen ondernam. En zo werd alles dan eindelijk ook politiek want wat hadden de nette burgers van de hoofdstad nu aan een keizer die zijn taak vergat om voor orde te zorgen? Dus schoven zij een anti-keizer naar voren en spoedig, omdat uitzinnige mensen nu eenmaal gemakkelijk te bewerken zijn, schreeuwden ook alle hippodroomklanten om die nieuwe keizer. Hij zou | |
[pagina 398]
| |
in de hippodroom worden gekroond. Maar ten minste op dat moment raapte Justinianus, aangepord door zijn vrouw Theodora die veel betere machtsinstincten bleek te bezitten, al zijn moed bij elkaar en stuurde de veldheer Belisarius met een hele legermacht naar de hippodroom. Als op een echt slagveld sneuvelden bij die gelegenheid dertigduizend mensen indien men de eigentijdse getallen mag geloven. Maar ook als het er minder zijn geweest zal dit wel het grootste aantal zijn geweest dat ooit om een zuivere sportgebeurtenis het leven heeft gelaten. Hoezeer byzantinisten van de oude stempel met het onbegrijpelijke geval zaten viel op te maken uit hun vaste neiging er de religie bij te halen en daarmee tot een gegeven te herleiden dat men in Europa, met zijn bloedige godsdienstoorlogen, beter kon plaatsen. In dit verband gold het voor hen als uitgemaakte zaak dat de Nika-opstand heel nauw met de godsdienstige twisten in Byzantium verweven was. Zij construeerden een hippodroom waar de mensen slechts schijnbaar voor de sport warm liepen. Nee, daarachter verborg zich veel meer. Om het met één woord te zeggen: dogmatische strijd.
Men heeft tegenwoordig misschien wel eens het gevoel dat de historische kritiek intussen wel alle historische legenden zal hebben gesloopt. Maar dit blijkt van tijd tot tijd geenszins het geval te zijn. Er zijn grote legenden die historische behandelingen even goed uithouden als virussen die door medici te lijf worden gegaan en dan juist in ziekenhuizen de grootste resistentie weten te ontwikkelen. Onze wil dat men die Byzantijnse sportliefhebbers volkomen verkeerd zou schatten indien men zou willen aannemen dat zij slechts vanwege de sport en andere daarmee verbonden passies zo uit de band sprongen. Nee, zij werden door veel hogere gevoelens bepaald. Die wagenrennen waren namelijk niets anders dan een van de best zichtbare vormen waarin de Byzantijnen hun hooglopende theologische twisten uitvochten. Er valt niet meer na te gaan hoe de koppeling is geschied. Maar de legende wil dat jockeys die in een bepaalde kleur startten zich bij een bepaalde godsdienstige opvatting hadden aangesloten, en won hij dan had niet zozeer hijzelf de zege behaald als wel had (voor deze keer) die bepaalde opvatting gelijk gekregen. Het eerste wat zo'n gelukkige jockey na zijn overwinning deed was dan om zich naar een bedehuis van zijn richting te spoeden om daar God te bedanken voor de steun die hij had ontvangen. De typische wedrenkleuren waren in Byzantium blauw en groen. Op zichzelf niets bijzonders daar ook bij wedrennen in Rome dezelfde kleuren al hadden gegolden (factio veneta heette daar de ene partij, factio prasina de andere). Maar wel vreemd is dat de Byzantijnse Blauwen en Groenen, steeds volgens de byzantinistenGa naar eind2., een meerwaarde hadden welke synoniem zijn geweest met de deelnemers in een theologisch dispuut, meer dan met sportmaniakken van diverse voorkeuren. Luistert men naar de legende, dan zou bij voorbeeld vrijwel iedere Byzantijn zoveel van theologie afgeweten hebben dat hij speciaal het verschil tussen een meer orthodoxe en een meer monofysitische opvatting in de christologie zeer goed in 't oog kon houden. (De monofysieten accentueerden sterk de goddelijke natuur in God de Zoon, zij zagen in Christus nauwelijks de mens; de orthodoxen stonden op zijn menselijke natuur.) Nu is het een feit dat deze kwestie ook Byzantijnse leken zeer bezig hield. Er was geen keizer zo machtig of hij had thuis wel een zoon of een dochter die hem zei dat hij het in de christologie volkomen bij 't verkeerde eind had. Justinianus, de grote keizer van de zesde eeuw, ondervond veel steun van zijn vrouw, Theodora. Hij moest zich door haar op christologisch terrein evenwel laten tegenspreken want zij was een fervente monofysiete. Toch zat er voor hem niet veel anders op dan het te accep- | |
[pagina 399]
| |
teren daar niet slechts de vrede in een Byzantijns gezin maar de hele Byzantijnse staat op een labiel evenwicht tussen de beide richtingen was gebaseerd. De vraag blijft dan echter waarom nu juist in de hippodroom de geschillen zo aangescherpt werden dat er dikwijls doden bij moesten vallen. Die vraag is men steeds uit de weg gegaan, waarschijnlijk ook daar de jonge byzantinistiek lang om haar bestaan had te vechten en hier iets was waarmee zij kon bewijzen dat Byzantium niet slechts een bloedeloze staat van intriganten en monniken was geweest maar dat er zich geweldige passies konden voordoen, uit - zoals men dacht - zeer edele motieven. Bovendien begonnen populaire auteurs zich voor de hippodroom van Byzantium te interesseren nadat diverse Ben Hur-films het publiek hadden behaagd, met hun mengeling van strijders voor een overwinning en strijders voor het geloof. Het was overigens niet moeilijk om er tevens nog heel wat seks doorheen te gooien. Want courtisanes werden in Byzantium zeker niet versmaad, ja de categorie bracht keizerinnen voort. En die populaire auteurs vonden natuurlijk ook de gedachte onweerstaanbaar dat theologische overtuigingen als paardenmenners optraden. Het werd een van de langstlevende fables convenues en zeer ironisch is daarbij dat de man die naast Voltaire waarschijnlijk de meeste historische fabels heeft uitgeroeid, Edward Gibbon, deze nu juist zo goed heeft weten door te geven, als een van de vaders van de byzantinistiek. Goed, hij vond de koppeling een ‘pestilentie’. Maar hij twijfelde er nog niet aan dat zij was voorgevallen. Zo doorstond zij vrijwel zonder kleerscheuren elke verscherping van het historisch bewustzijn. Aan het einde van meer dan 500 bladzijden waarin weer braaf aan de fabel is gesponnen, wordt de Franse geleerde Jacques Jarry heel eventjes onzeker. Maar hij herstelt zich snel. Als volgt besluit hij monter zijn reuzenwerk Hérésies et Factions dans l'Empire byzantin du IVe au VIIe siècle: ‘Men zal ons misschien verwijten, dat wij aan theologische twisten teveel belang hebben gehecht. Tegenwoordig zijn zij volkomen onbegrijpelijk. Maar men mag niet vergeten dat iemand toen niet bijzonder intelligent hoefde te zijn om alles van christologie af te weten. Vijf of zes jaar opletten brachten hem volkomen op de hoogte want de cultuur bestond toen alleen uit theologie.’
Op de vreemde gedachte dat de wagenrennen slechts een illustratie van de theologische debatten van de Byzantijnen waren is de weerlegging lang uitgebleven. Maar thans heeft Alan Cameron de feiten eindelijk eens goed op een rijtje gezet, met de publicatie van twee doorwrochte werken over alles wat wij van die Byzantijnse hippodroomwereld uit de bronnen kunnen opdiepen. In 1973 kwam hij de geleerden verrassen met de eerste biografie van een Byzantijnse wagenmenner (Porphyrius the charioteer) en thans vulde hij haar aan met een systematische behandeling van de supportersstrijd die zich rondom het hippodroomgebeuren in Byzantium afspeelde in zijn Circus Factions. Van de theologische motivering blijft daarin niets overeind. Cameron toont bij voorbeeld aan dat men zich op die dogmatische partijschappen helemaal verkeken moet hebben daar orthodoxen en monofysieten over beiden, Blauwen en Groenen, waren verdeeld. Zo was Theodora wel monofysiete. Maar daarbij was zij geenszins, zoals men altijd heeft herhaald, voor de Groenen. Zij was voor de Blauwen, net als haar man. Eveneens is altijd volgehouden dat de Nika-opstand geïnspireerd was door de Groenen daar zij als monofysieten de orthodoxe Justinianus een hak wilden zetten. Intussen waren Groenen en Blauwen het bij die gelegenheid opmerkelijk met elkaar eens en deden zij alles tezamen. De anti-keizer waarom zij vervolgens ook tezamen schreeuwden was | |
[pagina 400]
| |
overigens even orthodox als Justinianus zelf. De legende klopt dus nergens, en nagenoeg alle byzantinisten hebben zich na het verschijnen van Camerons laatste boek dan ook gehaast hem althans op dit punt gelijk te geven. De fabel dat wagenmenners meer van bepaalde christologische dogma's dan van hun paarden bezeten zouden zijn geweest, zal nu over 25 jaar of zo waarschijnlijk ook wel uit de meer populaire boeken over het rare leven in Byzantium verdwenen zijn. Het is toch al heel vreemd dat vrijwel niemand de nadruk heeft gelegd op een zo opzichtig feit als dat de allerbefaamdste van alle Byzantijnse wagenmenners, Porphyrius Calliopas, nu eens voor de Blauwen en dan weer voor de Groenen startte en dat zowel Blauwen als Groenen bij zijn leven standbeelden voor hem oprichtten wanneer zij weer eens bijzonder blij met een overwinning van de man voor hún kleur waren geweest. Hij verhuisde meermalen van de ene club naar de andere, als exceptioneel goede voetballers heden ten dage. Maar aan zijn populariteit deed het geen enkele afbreuk. Ook een bewijs dat het die Byzantijnen hoofdzakelijk om hun sport ging. Die overheerste alles, vermoedelijk ook hun religieus gevoel. Men begrijpt dat beter als men in Sienna wel eens de palio heeft meegemaakt.
In een Byzantijnse hippodroom vonden dus in wezen dezelfde gevoelens een uitlaatklep als die wij van onze eigen voetbalstadions kennen. Misschien lag het daaraan dat ook Byzantium al zekere kenmerken van een ‘massamaatschappij’ vertoonde. De grote Byzantinist van een vorige generatie H.N. Baynes, ontdekte er overigens ook al een massapers. Hij vond Byzantijnse kronieken soms zo sensationeel dat volgens hem onze moderne massapers een ‘flagrant plagiaat’ daarvan zou kunnen zijn (The Byzantine Empire, 1925, p. 35.) De Byzantijnse massa leefde voor de wagenrennen. Dat blijkt wel uit de velen die eraan dood zijn gegaan. En het blijkt ook daaruit dat een Byzantijnse keizer moeilijk van de wagenrennen weg kon blijven als hij het contact met het volk wilde onderhouden. Over ‘flagrant plagiaat’ gesproken, hier doen moderne politici en staatshoofden werkelijk niet anders dan, zij het nog wat aarzelend, Byzantium imiteren. Wellicht eindigt dit ook bij ons eens ermee dat, evenals in Byzantium, regeringspaleizen en stadions pal naast elkaar worden gebouwd. Daar zal dan natuurlijk kritiek op komen. Maar ten gunste van Byzantium kan gezegd worden dat die critici ook daar niet ontbraken. Slechts gingen hun stemmen volledig onder in het schorre gekrijs dat uit de hippodromen opsteeg. Procopius, de geschiedschrijver van de zesde eeuw na Christus, was pertinent gestoord door de hippodroomkabalen die juist in zijn tijd hun hoogtepunt bereikten. Hij had dolgraag gezien dat een keizer als Justinianus zich wat van deze zaak zou hebben gedistantieerd en wie weet heeft hij mede daarom over Justinianus en zijn vrouw Theodora, door de keizer overigens min of meer uit de hippodroomwereld opgepikt, later dat vuile boekje geschreven dat als Geheime Historie bekend is. Procopius vond die encanaillering met de schreeuwers van de hippodroom uitermate slechte politiek, en van zo'n geletterde man kan men ook wel begrijpen dat hij in de constructie van zijn volzinnen door dat geschreeuw soms lelijk kon worden onderbroken. Maar het was helaas nu eenmaal zo dat, wilden Justinianus en Theodora op hun troon blijven, zij naar deze lagere regionen moesten afdalen. Die troon werd meer dan eens vanuit de hippodroom bedreigd als zij dachten dat zij wel eens een keer verstek konden laten gaan om naderhand uit de Byzantijnse massapers te vernemen welke renner er dan wel had gewonnen. Zo'n gebrek aan belangstelling van de zijde van het hoogste gezag werd door het hippodroompubliek zeer slecht ontvangen. Dan kon zeer onmiskenbaar aan de dag treden wat voor Procopius de ondergrond van alles was: massawaanzin. Een ‘ziekte van de ziel’ (psuches | |
[pagina 401]
| |
nosema), zoals hij zelf zegt. Maar hij vergat dat alles als instrumentum regni begonnen was. Keizers konden hun eigen creatie wel het moeilijkst in de steek laten. Ook byzantinisten hadden de grootste moeite met het fenomeen, speciaal in tijden toen het gedrag van moderne voetbalsupporters voor hen nog geen ezelsbruggetje voor beter begrip van deze Byzantijnse toestanden was. Zij hebben trouwens nu weer een nieuw probleem. Hoe is de soms zeer ‘democratisch’ aandoende hippodroomsfeer in overeenstemming te brengen met de grote macht die een Byzantijnse keizer toch kennelijk uitgeoefend heeft? Anders bij voorbeeld dan in het Westen had hij ook de volle zeggenschap over de kerk en was hij tevens zijn eigen paus (caesaropapisme).
Vanwaar dus die angst voor het hippodroompubliek? Want dat hiervan sprake was blijkt uit een schat van veelzeggende gegevens. Was een Byzantijnse keizer slechts keizer bij de gratie van de luimen van de nu eens zo en dan weer anders tierende massa in de hippodroom? Hoewel hij het instituut toch had geschapen. Zeer opmerkelijk is in dit verband het verhaal dat Ammianus Marcellinus ons weet te doen van de omstandigheden waaronder keizer Constantius zich in het jaar 354 van zijn neef Gallus ontdeed. Deze neef had het bestaan zich in Byzantium te vertonen op een moment toen Constantius uitstedig was. Maar niet dat alleen. Hij had van de gelegenheid gebruik gemaakt om wagenrennen uit te schrijven waarbij hij nogal was toegejuicht. Constantius vatte het niet anders op dan wanneer Gallus een rechtstreekse greep naar de macht zou hebben gedaan. Ultra mortalem modum exarsit, schrijft Ammianus. Hij werd krankzinnig boos. Gallus werd als de eerste de beste hoogverrader omgebracht, al had Constantius zich het gevaar vermoedelijk ingebeeld. Twee eeuwen later, in het jaar 532, beleefde keizer Justinianus iets van dezelfde aard veel minder imaginair. Het hippodroompubliek riep toen werkelijk om een andere keizer en deze Nika-opstand kon slechts met de grootste moeite worden onderdrukt. Hier sluimert een probleem. Want een Byzantijnse keizer was òf machtig. Maar waarom nam hij dan het risico dat het hippodroompubliek op een voor hem uitermate gevaarlijke manier van tijd tot tijd ook aan politiek deed? Waarom toonde hij zijn macht niet door te verhinderen dat daar aan politiek kon worden gedaan? Waarom schafte hij de wagenrennen zelfs niet af? Of, andere mogelijkheid, die keizers waren niet zo machtig als de byzantinistiek in het algemeen heeft aangenomen en moest hij althans naar de grillige pijpen van een geëmotioneerd sportpubliek dansen. Dat laatste zou dan bijna op een vorm van democratie kunnen lijken. Wat zelfs Gibbon, de eerste historicus die ons Byzantium in geuren en kleuren heeft verteld, al is opgevallen. Hij spreekt in zijn Decline and Fall van de ‘license, without the freedom, of democracy’ die daar door de invloed van de hippodroom op het keizerlijk bewind zou hebben geheerst. Cameron heeft ook hier voor een goede interpretatie gezorgd, met een verwijzing naar de situatie die nu nog steeds voor landen die eens onder Rome of Byzantium ressorteerden zou kunnen gelden. Hij schrijft dat het antagonisme tussen keizer en volk in wezen nooit principiële vormen aannam. ‘Both sides knew exactly how far they could go, and provided the ruler did not default too long or too seriously, the people would always return to their allegiance. It was in their interest to do so, since normally they took a positive pride in identifying with the greatness and splendour of their prince. And the prince could afford to tolerate what by modern standards might seem an alarming number of riots because they never threatened the system; at bottom the people were a thoroughly conservative force.’ (p. 184). Het begrip: brood en spelen heeft een slechte reputatie. Een feit is dat niet slechts in de | |
[pagina 402]
| |
antieke wereld maar ook in grote delen van de moderne sociale politiek er min of meer mee samenvalt, en dat heeft sterke gewoontes geschapen.Ga naar eind3. In een brood en spelen-maatschappij heeft trouwens steeds grote onrust bestaan. Tegelijk waren zij echter opmerkelijk vrij van serieuze pogingen tot revolutie. Wat niet alle revolutionair-gezinden goed hebben weten te onderscheiden maar wat bij voorbeeld Karl Marx, een goed kenner van de antieke wereld en haar uitlopers, nooit is ontgaan. Hij heeft dan ook geweigerd zijn liefde voor het proletariaat tot dat van de antieke wereld uit te breiden. |
|