De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 741]
| ||||||||||
Kroniek & kritiekLetterkundig levenRein Bloem
| ||||||||||
[pagina 742]
| ||||||||||
één van de armzaligste en spectaculairste bewoners: de dichter-schilder-farceur Max Jacob, die een reeks van omschrijvingen krijgt toegedicht: geniale clown / grandioze pias / één der hoekstenen van een tijdperk / hartverscheurende grappenmaker / geniale jongleur van de taal / één van de belangrijkste dichters van deze eeuw. Bij alle namen van voorlopers, omstanders en nakomers mist men in dat stuk die van de grootste rivaal van Jacob, Pierre Reverdy, dertien jaar jonger, uit het Zuiden naar Parijs gekomen en via Gris en Jacob in het milieu terechtgeraakt. De relatie Jacob-Reverdy is goed maar gespannen geweest, met als kritische punten de erestrijd om het eerste moderne proza-gedicht op naam te krijgen en de door Jacob ‘ingegeven’ sleutelroman Le voleur du Talan van Reverdy. De laatste was, nadat hij vanaf 1912 in de kringen van de Bateau-Lavoir steeds meer gezag had gekregen (en berucht was geworden om zijn driftbuien) in 1915 voor de dag gekomen met Poèmes en prose. Jacob publiceerde goed een jaar later de prozagedichten van Le cornet à dés met een voorwoord waarin hij zich laatdunkend uitlaat over recente pogingen in die richting (Reverdy dus) en zich afzet tegen vooral Rimbaud, juist het duidelijkste voorbeeld van Reverdy. Jarenlang heeft dat gevecht om het eerstgeboorterecht geduurd, waarbij het Reverdy meer ging om een eerherstel voor Rimbaud dan om wat gekissebis. Op ironische wijze is de verhouding tot mentor Jacob verwerkt in die roman van 1917, waarin Le Mage Abel Jacob voorstelt, in zijn gammele atelier een koffer met manuscripten afsluitend als zijn jonge vriend op bezoek komt, bang voor... de dief van zijn talent. De roman is eigenlijk niet zo belangrijk als sleutelroman. Het heeft nauwelijks zin om na te gaan wie naast Jacob het leven van de jonge Reverdy binnenkomen; Picasso duikt even op, Juan Gris. Het gaat meer om juist het wegwerken van de centrale anekdote: de diefstal neemt de vlucht (voler is ook vliegen) in een vogelmens, zoals die vaker in zijn werk zal voorkomen. Het gaat zelfs niet in de eerste plaats om een soort zelfportret van de wijnboerzoon die in Parijs zijn onafhankelijkheid zoekt; het gaat vooral om een recherche naar een nieuw soort poëzie. In een originele typografie - en crenaux = als kantelen, met veel inspringend wit, wat een lineaire leeswijze afbreekt - wordt een beeld gegeven van statische poëzie. Alle twintig hoofdstukjes van twee tot zes bladzijden eindigen op een nul- of verdwijnpunt; een beweging met alles erop of eraan komt tot staan. In de eerste en enige herdruk van deze ‘witte’ roman (bij Flammarion) - die helaas niet voorkomt in Polets overzicht van Ander Proza in Raster 2 - is ook de allereerste versie opgenomen, nog niet met wit doorschoten en veel minder op die rust ingesteld. Met die uitvinding was Reverdy rond 1917 bezig, in zijn roman en in zijn poëzie die nog veel vernieuwender was.
In de pas veel later verschenen bundel Cale sèche (Droogdok) uit de jaren 1912-1915 is dat vernieuwende nog niet zo duidelijk. Het is poëzie van een moderne Laforque (vergelijk Nijhoff in zijn vroege jaren): ironie aangepast aan kubistische constructieprincipes. De alledaagse fremdkörper zijn er, de zelfverzekerdheid en trots deel te nemen aan Apollinaires Esprit Nouveau; maar ook zijn er passages waarin de humor onderbetoond wordt en de uitdaging minder vooropgezet. In het droogdok wordt dan inderdaad gesleuteld aan een nieuw schip, dat binnenkort aan de omringende werkelijkheid helemaal niet meer zal beantwoorden, niet juichend van start zal gaan en in ieder geval nooit in normaal vaarwater terecht zal komen. Je vindt in die bundel een gedicht als Monsieur X. Polet kan zich opnieuw verbazen in het gedicht: Meneer X. | ||||||||||
[pagina 743]
| ||||||||||
Daar is hij
Van hoofd tot voeten
in zijn Zondagse jas
En met manieren
Die daarop lijken
Zijn monocle heeft het monopolie van de zon
de stralen dringen bij ons binnen
Hij gaat naar de kerk
Maar niet naar binnen
Buiten houdt hij zijn gebed
Ik denk dat hij vanaf zijn jeugd wacht
voor de deur tot er een engel komt
die hem bij de hand neemt
en zegt
Kom maar binnen kind de ander zal wel
op je wachten voor de deur
Niet bang zijn alles is echt waar
Maar kijk nooit kwam er één
En vanmorgen
Werpen de acacia's witte bloemen af en hullen
het pleintje in geuren
Op de bank durft hij niet te knielen
Zijn gebedenboek is niet van nut
Niemand hoort wat zijn lippen prevelen
Maar ik zag zijn hart kloppen zijn oog schitteren
En toen hij terugliep leek het of hij de straatstenen
telde
Hij zag niet meer de hemel boordevol zon
en ook niet wie er omhoog kwam
zonder te hebben geholpen
En naast dat betere Nijhoff-werk vind je al een gedicht als Sujets (Onderwerpen), waarin aan een poëtica gedokterd wordt met zinnen als:
we moeten de façade van woorden veranderen
en
wij vangen aan met nachtelijk leven, volmaakt onpersoonlijk
In de bundel die er chronologisch op volgt, La lucarne ovale (Het ovale dakraam, 1916), gaat Reverdy nog een stap verder: hij schaft elke muzikaliteit af en begint gortdroog min of meer ongelijksoortige dingen naast elkaar te zetten, die in hun nieuwe samenhang iets anders zeggen dan in hun normale context. Ook het afzijdig en helemaal niet zo geestdriftig kijken is nieuw. Die ontwikkeling van het aanvankelijke kubisme af loopt uit op zijn eerste volgroeide en principiële bundel, Les ardoises du toit (De dakpannen, 1918), waarin hij de kantelentypografie toepast en bereikt waar hij op uit was: gedicht na gedicht (pan na pan) is losgemaakt uit zijn dagelijkse zetting, van hun normale emplooi beroofde, disparate gegevens beelden op een onnadrukkelijke wijze afzijdigheid, leegte, vervreemding uit. Met een heel eenvoudige zinsbouw (juxtapositie = het een na het ander bijna zonder voegwoorden verbonden) en een koel taalgebruik maakt Reverdy als eerste goed een eind aan het symbolisme in al zijn varianten (de la musique avant toute chose; in elkaar geknoopte zinnen met ambivalente betekenissen) en neemt hij tegelijkertijd stelling tegen futuristische dynamiek en acrobatiek. In deze periode volkomen alleenstaand creëert hij iets klassieks, transparants, eenvoudig als Hölderlin in zijn eigenste momenten. In lieblicher Blaüe... Hölderlin of de ander die zoiets schrijven kon. Die eenvoud, waar hij zijn leven lang voor zou blijven staan - poëzie was het enige handwerk dat hij binnen z'n bereik wist - als afzijdige in Parijs en in Solesmes (sinds 1926 tot aan zijn dood in 1960), doet hem verschillen van Apollinaire de geweldige of Jacob de aandachttrekker. Die twee probeerden van alles in de nieuwe geest, maakten zich in allerlei richtingen breed. Maar Reverdy volgde zijn smalle pad, dat hem, na zijn redacteurschap van het tijdschrift Nord-Sud dat één jaar bestond, van alle openbare wegen afvoerde, tot hij praktisch uit het zicht raakte. In 1924 kreeg hij nog een belangrijke prijs, surrealisten als Soupault | ||||||||||
[pagina 744]
| ||||||||||
noemden hem als de belangrijkste moderne dichter, Breton beriep zich op Reverdy's ‘surrealistische’ theorie over de beeldspraak, maar Reverdy was al te ver weg. Niet om het samenstellen van uiteenliggende beelden, die de conventie te lijf gaan, draait zijn poëzie, maar om het maken van een eenvoudig, helder ding, dat met werkelijkheid tegelijk niets en alles van doen heeft.
Als de mens zou verdwijnen, blijft de aarde over,
de levenloze dingen, de stenen zonder weg.
Als de aarde zou verdwijnen, blijft over wat niet
kan verdwijnen - men vraagt zich trouwens af waarom -
omdat men het zich zelfs niet kan voorstellen, en dat
is per slot van rekening de werkelijkheid, zo ver
van de geest en de spiegel van de mens af, dat
hij het zich zelfs niet meer kan voorstellen.
Het onuitsprekelijke - dat is waar Reverdy heenkoerst, een mystieke zoektocht, op aarde, bij leven, naar de pure essentie ervan. Dat is niet hetzelfde als vagelijk dromen - in een prozagedicht uit 1915, De smaak van de werkelijkheid, komt al een personage voor, dat denkt een hoge vlucht te kunnen nemen, maar bij het eerste beste water valt hij al onzacht op de keien en
In zijn val begreep hij dat hij zwaarder was dan
zijn droom en hij hield, sindsdien, van het gewicht
dat hem had doen vallen.
Dat komt neer op keihard de werkelijkheid ontmantelen, ruimte maken voor wie gevangen zit, muren verplaatsen zonder er ooit overheen te kunnen zien. In de bundel van 1918 en latere als La balle au bond (In volle vlucht, de gelegenheid aangrijpen, 1928) en Sources du vent (Bronnen van de wind, 1929) staan tientallen gedichten, die het onuitsprekelijke raken. Met de verzamelbundel uit de periode 1915-1922 Plupart du temps (Meestentijds, twee delen in de Poésie-reeks van Gallimard) zijn die bundels (ook bij Gallimard in één deeltje verenigd) gemakkelijk bereikbaar. De poëzie van na 1936 is verzameld in Main d'oeuvre (Handwerk, 1949) en daarna zijn er nog wat losse bundels, ook lang niet mis, maar ze zijn moeilijk te verkrijgen. Ik beperk me dus tot de poëzie voor 1930, dan ben ik meteen verlost van Reverdy's bekering tot het katholicisme en de daar weer op volgende geloofscrisis, leidend tot een impasse (1930-1936) en doorwerkend in dat latere werk op heel gecompliceerde manier. Een aantal voorlopige vertalingen, voorbeelden van Reverdy's statische poëzie, ook in Frankrijk tamelijk onbekend:
Op de glooiing
De vallende avond sluit een deur
Wij staan aan de kant van de weg
In de schaduw
dicht bij de beek waar alles zich ophoudt
Als dat nog een licht is
Verloopt de lijn in het oneindige
Het water stijgt op als een wolk van stof
De stilte sluit de nacht
(Sur le talus, Les ardoises du toit)
Weg
Niemand op de drempel
Of je schaduw
Een herinnering die zou blijven
De weg komt voorbij
En de bomen praten dichterbij
| ||||||||||
[pagina 745]
| ||||||||||
Wat is daar achter
Een muur
stemmen
De wolken die optrokken
Net toen ik daar voorbijkwam
Helemaal langs een hekwerk
Waar zij zijn die niet binnenkomen
(Route, Les ardoises du toit)
Vertrek
De horizon helt
De dagen zijn langer
Reis
Een hart springt in een kooi
Een vogel zingt
Hij gaat dood
Een andere deur gaat open
Achter in de gang
Waar een ster
Oplicht
Een vrouw met donker haar
Het achterlicht van een trein die vertrekt
(Départ, Les ardoises du toit)
Zwarte kamer
Een gat in het licht en de deur er omheen
Alles is zwart
De ogen zijn vervuld van een sombere wanhoop
Men lacht
Maar de dood komt voorbij
In zijn duistere sjaal
En in het holle spoor
Een angstig beest
Dat vecht om te vluchten
Achter in de tuin waar de deur open staat
Maar - iemand kwam net binnen
Zonder een woord te durven zeggen
De maan is gezwollen van water
In de nacht klimmen de wolken
Ik wacht tot het uur slaat
En ik hoor
Het slot van een ander verhaal
(Chambre noir, Les ardoises du toit)
Licht
Middag
De spiegel blinkt
De zon in de hand
Een vrouw bekijkt
Haar ogen
En haar verdriet
De muur tegenover is dof
De rimpels die de wind maakt in de bedgordijnen
Wat trilt
Je kan kijken in de kamer
En het beeld verdwijnt
Een wolk trekt over
De regen
(Lumière, Sources du vent)
...
Misschien niemand
De vorm rondde zich af
Zon die ons in het licht zet
De hemel heeft zich half geopend
In de hoek van de horizon
De vallende bladeren deden de aarde beven
En de wind die rond het huis sloop Spreekt
Iemand kwam
Achterlangs misschien
De nacht vormde de achtergrond
En men draaide zich om
De bomen veinsden een lied
Een gebed
Men was bang voor verrassing
Op de weg helden de schaduwen
Men weet niet wat gebeurt
Er is misschien niemand
(Peut-être personne, Sources du vent) | ||||||||||
[pagina 746]
| ||||||||||
Leg zo'n laatste gedicht naast Leopolds Om mijn oud woonhuis peppels staan en je ziet bij alle overeenkomsten ook het grote verschil: geen refrein meer als ‘mijn lief mijn lief o waar gebleven’, geen zangerigheid en symbolistische suggestie, maar een veel directere vorm van angst en een naakte beschrijving van misschien niets. In tal van essays en aforismen, gepubliceerd in bundels als Nord-Sud / Self-Defence; Le gant de crin; Le livre de mon bord; Cette émotion appelée poésie; En vrac, is het er Reverdy steeds duidelijker om te doen zicht te krijgen op een andere werkelijkheid dan de gewone, actuele. En dat op volstrekt irreële wijze; fantasie, gevoed door angst, eenzaamheid en wachten, schept die realiteit van andere orde. Zo'n opzet is natuurlijk niet nieuw en is misschien het helderste geformuleerd door Dostojewski in het voorwoord van de novelle Een zachtmoedige: een man houdt vlak na de zelfmoord van zijn veel jongere vrouw eindeloze zelfgesprekken om één concentratiepunt te vinden; dat is een volstrekt oneigenlijke, fantastische, niet voorstelbare situatie, maar gekozen door de schrijver om het maximum aan realiteit in zijn personage te bewerkstelligen. Zo kom ik op de filmer die van deze novelle een onvergetelijke film maakte: Robert Bresson, Une femme douce. In Bressons werk zit hetzelfde religieuze idee als in dat van Reverdy: het zoeken naar onbestaanbare zuiverheid, weergegeven in een zoektocht ontdaan van elk sentiment, elke romantiek èn werkelijkheidszin. Een veel meer bekende filmer als Bergman, met een vergelijkbare thematiek, beschouwt Bresson als zijn meerdere. Dat klopt: wat Bergman in zijn geprezen Scènes van een huwelijk laat zien, getuigt van precies het omgekeerde en verkeerde uitgangspunt; door zo dicht op de huid van zijn personages te gaan zitten, door zogenaamd niets te verzwijgen of verborgen te houden, door niets te stileren - maakt hij iets onwerkelijks en onwaarachtigs. Boud gesproken - maar met Reverdy en Bresson voor ogen kom je meer menselijks tegen, soms in een fractie van een seconde, dan je in hun tot op het bot uitgedunde werkelijkheden voor mogelijk houdt. | ||||||||||
Literatuur
| ||||||||||
[pagina 747]
| ||||||||||
Televisionair levenWim Hazeu
| ||||||||||
[pagina 748]
| ||||||||||
procent van het totale stemmenaantal behalen en onder die stemmen zou 56 procent afkomstig zijn uit genoemde klassen. De VARA steekt daar povertjes tegen af met de percentages 12,5 en 30,6.
Dat ook omroepen als de NCRV en de KRO te maken hebben met de zuigkracht van de TROS is het gevolg van de zeer effectieve, commerciële werkwijze van de TROS inzake het werven van de gunst van het publiek. Een publiek dat, hoe je het ook wendt of draait, de televisie in eerste instantie ziet als een middel tot verstrooiing; een TROS die dat maar al te graag beamen wil. Ex-leden van de NCRV wenden zich òf tot de EO (geloofsoverwegingen) of tot de TROS (de genoemde zuigkracht, naast andere pragmatische overwegingen als die inzake de kosten van het programmablad). Omroepen die zowel de TROS willen navolgen als de oude identiteit willen bewaren kalven af; omroepen die deze neiging niet vertonen (‘zichzelf zijn’) hebben een goede kans te overleven (zoals de VPRO). De VARA dreigde ten prooi te vallen aan de tweeslachtigheid: TROS-achtige verstrooiing en angst de oude familieband met Drees-sr te verliezen, waardoor de werving van een nieuw publiek wel moest uitblijven. Immers, dat publiek koos toch al volmondig voor de TROS en herkende de oude waarden van de VARA niet meer. De laatste jaren heeft er een herbezinning plaatsgevonden die in ieder geval geleid heeft tot duidelijke adhesiebetuigingen in de richting van de PvdA en de vakbeweging, op gevaar af de Drees-familie te verliezen. Maar de VARA heeft bewust voor dat risico gekozen (de oude Drees zelf trad nota bene op in een show bij de TROS, die daarmee weer een deeltje van de markt van ontevredenen - de voormalige DS'70-aanhang - op maat bediende). De wijzigingen in het VARA-beleid waren ook af te lezen aan de verandering van de statuten. Vroeger stond er in artikel 2: ‘De VARA stelt zich ten doel als zelfstandige organisatie het democratisch socialisme te dienen.’ En sinds 1969: ‘De VARA stelt zich ten doel als zelfstandige organisatie nationaal en internationaal samen te werken met en steun te verlenen aan werknemersorganisaties en democratisch-socialistische zoals vooruitstrevende partijen en groeperingen die op democratische grondslag ingrijpende hervormingen nastreven op cultureel, economisch of sociaal gebied.’ Dat met name de laatste jaren dit artikel toegespitst is op bijna uitsluitend de Partij van de Arbeid en het NVV/NKV heeft overigens wel ergernis opgeroepen in kringen van PPR en D'66, groeperingen waar juist jonge mensen lid van zijn.
Het voorgaande globale overzicht inzake de VARA en de TROS in verhouding tot de ‘arbeiders-klassen’ laat zich gemakkelijk met uitspraken en programma's illustreren. Het zou een uitgebreide bloemlezing kunnen worden, maar ik volsta met enkele voorbeelden. Nogmaals, ze beogen niet meer te zijn dan een illustratie van een globaal overzicht dat bij een ieder die kennis heeft genomen van de problematiek van de VARA, gesneden koek is en voor anderen, die er maar even over nadenken, gesneden koek wordt. Over de verhouding amusement en de informatieve en educatieve opdracht die geprofileerde omroepen (KRO, NCRV, VARA) zich stellen: ‘Amusement dreigt het animeermeisje van de andere omroeptaken te worden’ (Dr. J.M.H.J. Hemels, ‘Om de gunst van het publiek.’ Intermediair, 16 februari 1973). Ook wel de ‘sandwich’-politiek genoemd: boodschappen verpakken tussen amusementsprogramma's. Over het één en het ander: ‘Je moet zorgen dat je de massa vasthoudt en toch je eigen streven waarmaakt.’ (André Kloos, voorzitter van de VARA in NRC/Handelsblad, 2 februari 1974). ‘Wij worden gesteund door een onvoorstel- | ||||||||||
[pagina 749]
| ||||||||||
bare berg niet-elitaire mensen. Wat dat betreft zijn wij een echte volksomroep. En de mensen die vaak kritiek geven op die TROS, die zo sociaal en socialistisch bewogen zijn, staan mijlenver af van het volk, waar zij zogenaamd de lans voor breken.’ (Toenmalig TROS-directeur Leeman in De Tijd, 2 april 1976). ‘De mensen hebben geen zin meer in politiek, althans geen partij-politiek. Ze willen wel achtergrond-informatie, maar dan puur, zonder opgedrongen meningen. Of u het nu leuk vindt of niet: de TROS brengt de programma's die veel mensen leuk vinden (net zoals de redacteuren van De Telegraaf een krant maken, die veel mensen willen lezen).’ (TROS-aanvoerder Landré in NRC/Handelsblad, 23 maart 1974). Het duidelijker kleur-bekennen bij de VARA is overigens niet zonder slag of stoot gegaan. Interne strijd, een turbulent congres van de Werkgroep Socialistische VARA in 1976 (met grote zorgen aan de kant van een man als Tom Pauka over een proces van ont-ideologisering, toen door hem bedachte programma's als Een zoen van de juffrouw en Van Onderen van het scherm moesten verdwijnen) en pogingen van Koos Postema met nieuwe formules als Nederlands Elftal en het spel met de gastarbeiders. Dat het ‘arbeiders-publiek’, de grote doelgroep nog niet overtuigend wordt bereikt, doet niets af aan de getoonde heldere plaatsbepaling. | ||||||||||
2. De VPROEen ontwikkeling als bij de VARA vond plaats, iets eerder (statutair in 1968) en naar het zich laat aanzien met meer succes, bij de VPRO, de tweede linkse of progressieve omroep in ons land (op deze terminologie kom ik nog terug). Niet dat de VPRO zich veel moeite heeft getroost, noch in ledenwervende, noch in programmatische zin, om deze ‘arbeiders’ te winnen. Er werd wel door derden om gevraagd, maar zonder succes: ‘De vertrossing wordt natuurlijk ook in de hand gewerkt door de elitaire houding van de VPRO. Dat zijn jongens en meisjes die in het algemeen vanuit hun intellectuele, artistieke eigenbelang, dingen naar wat ze dan noemen, het klootjesvolk gooien die door de mensen eenvoudig niet gepruimd worden. Maar zou er onder de VPRO een bewuste en bonafide wil tot verandering, socialisme bestaan, dan is het toch zo op zichzelf geprojecteerd dat de grote massa der werkende mensen die nooit ervaren als voor hen bestemd en als deel van hun belang.’ (Wim Klinkenberg in De Tijd, 23 april 1976). De VPRO werd van de protestants-vrijzinnige club van dominee Spelberg en professor Van Holk een omroep die vooral gehoor vond bij groeperingen die volgens de opvattingen van Marcuse nog niet geintegreerd zijn in de welvaartsmaatschappij, marginale groeperingen (zoals studenten en kunstenaars) die door hem in eerste instantie als de motor voor de maatschappelijke hervormingen worden beschouwd. Dat wordt door deze en gene beaamd, binnen en buiten de VPRO. Hans van Reysen: ‘De VPRO is een nieuw publiek aan het aantrekken: mensen die gevestigde maatstaven en oordelen in de maatschappij met andere ogen willen gaan bekijken en die zich progressief, relativerend en ironiserend willen opstellen.’ (Commentaar in Algemeen Dagblad, 20 maart 1974). Arie Kleywegt, televisiedirecteur van de VPRO: ‘Onze mentaliteit is de ontwikkeling van het gaan van benardheid naar openheid, het discutabel stellen van zogenaamde vanzelfsprekendheden en je overal bij afvragen: waarom is iets zo, is het wel waar, kan het niet anders. Het is ook een streven naar de geestelijke bevrijding in het menselijk leven. De TROS en wij zijn bezig een nieuw publiek aan te trekken. Ieder vanuit een ander gezichtspunt natuurlijk, maar wij zijn de enige twee. De andere omroepen kunnen niets anders doen dan in achterhoedegevechten proberen hun huidige positie te handhaven. Ze moeten zien te houden wat ze hebben, en dat wordt steeds moeilijker, want ze behoren als cultuurverschijnsel eigenlijk tot een verleden tijd. Hun | ||||||||||
[pagina 750]
| ||||||||||
achtergrond is niet meer van nu. Natuurlijk, wij stammen oorspronkelijk ook uit die historie, maar wij hebben een andere jas aangetrokken.’ (Algemeen Dagblad, 20 maart 1974.) Ben Manschot, wetenschappelijk medewerker aan het Baschwitz-instituut: ‘De VPRO is op televisiegebied meer en meer de omroep aan het worden van een soort culturele voorhoede, een elitair non-conformistische beweging. Aan de andere kant van de lijn, bij de lage inkomensgroepen, ligt een grote groep die vervreemd raakt van de huidige massamedia en de omroepsituatie.’ (De Tijd, 23 april 1976.) Jo Bardoel en Peter Vasterman, auteurs van het rapport Progressiviteit in de omroep en coauteurs van Marges in de media (1975): ‘Niet meer de konkreet definieerbare belangen van een bepaalde maatschappelijke groepering staan voorop, maar algemene waarden, een bepaalde mentaliteit: openheid, flexibiliteit, progressiviteit, menselijkheid.’ (De Groene Amsterdammer, 1 januari 1976) en in Marges in de media: ‘De VPRO heeft haar vrijzinnige jas ingeruild voor een non-conformistisch kostuum, wat haar vooral bij scholieren veel goodwill heeft bezorgd.’ | ||||||||||
3. En nu Ad KooymanIn de voorgaande hoofdstukjes heb ik weergegeven wat zo algemeen als bekend mag worden verondersteld over de positie en de functie van zowel de VARA als de VPRO in het omroepbestel. Dat heb ik gedaan, alvorens nader in te gaan op het proefschrift van Ad Kooyman: De marges van een links televisiebeleid (Coutinho, Muiderberg, 1977). Kooyman promoveerde in september van dit jaar tot doctor in de sociale wetenschappen. Hij is sinds 1970 werkzaam bij de VPRO, belast met contacten met de pers. Tevens adviseert hij in omroeppolitieke zaken. Het gaat hem vooral om de marges van een links televisiebeleid in Nederland, dat hij toespitst op de VARA en de VPRO. Vandaar de hiervoor geschetste, min of meer algemene opinie. Daaraan doet Kooyman, beschikkend over diverse onderzoeksrapporten, weinig toe of af. Desondanks is het interessant hem in zijn boek te volgen, omdat wij in Nederland nu eenmaal niet overspoeld worden door openbare, principiële rapporten, vanuit praktische omroepkennis geschreven (identiteitsrapporten van omroepen blijven vaak in de bureauladen van de omroepbestuurders) en omdat Kooyman in ieder geval een poging heeft ondernomen om wegen te zoeken of te vinden om uit de gesignaleerde impasse (de intentie hebben de ‘arbeidersklassen’ te bereiken die vervolgens elders onderdak zoeken) te geraken. Dat hij niet verder komt dan wat observaties van een landmeter ligt voor de hand, want de omroepen die het vooral aangaat zijn zelf nog niet in staat geweest om een wegenplan uit te zetten. Daarvoor is de discussie nog te jong (feitelijk pas sinds de grote groei van de TROS aan het eind van de jaren zestig), het kader te vergrijsd (‘die goeie ouwe tijd’) of te onervaren. Kooyman geeft ook niet het zicht op een brede en gemakkelijke weg uit de impasse, maar gunt ons wel wat schreden op een, naar bijbelse termen smal en moeilijk pad. Zoals het in een proefschrift gebruikelijk is, bakent Kooyman stap voor stap het terrein van zijn onderzoekingen, zijn thematiek en zijn bedoelingen af. Er zijn overigens voldoende kanttekeningen en vraagtekens te plaatsen bij die afbakening. In zijn beschouwing over de sociale klasse waarbij een links televisiebeleid aansluiting moet zoeken, wijst hij bij voorbeeld de theorie van Marcuse af. Volgens Marcuse is het heden ten dage uitgesloten dat de arbeidersklasse een revolutionair bewustzijn ontwikkelt. Marginale groeperingen als studenten, asocialen en kunstenaars (ik schreef het reeds in hoofdstukje 2) worden door hem nu als de motor voor de maatschappelijke hervormingen beschouwd. In de programmering en in het bereik van de VPRO, de omroep die bij voortduring als voorbeeld van een linkse mediabespeler wordt genoemd, zie ik juist deze groeperin- | ||||||||||
[pagina 751]
| ||||||||||
gen als belangrijk. Met andere woorden: Marcuse geeft de motor aan die door de VPRO goed wordt bediend of aangedreven, maar hij wordt desondanks door Kooyman afgewezen. Nee, schrijft Kooyman, de doelgroep van een links televisiebeleid is de traditionele arbeidersklasse, nauwer omschreven de klasse van de geschoolde arbeiders, zeer kleine zelfstandigen, lagere ambtenaren en lager technisch of administratief personeel (45 procent van de Nederlandse gezinnen) en de ongeschoolde arbeiders, losse werklieden en zij die van een zeer klein pensioen moeten rondkomen (15 procent). Met een dergelijke bepaling van de doelgroep kan een ieder gemakkelijk akkoord gaan, maar dan moet de VPRO vooralsnog worden afgeschreven. De VPRO bereikt dit publiek nauwelijks of niet en de VPRO bindt dit publiek ook niet als leden. In plaats van de studie te vervolgen met de VARA als omroep die zich tot voornoemde klassen richt en de VPRO die zich tot de Marcusecategorie richt, probeert Kooyman voortdurend de VPRO te zien als de omroep die feitelijk die klassen van geschoolde en ongeschoolde arbeiders zou moeten bereiken. Deze opstelling, gelardeerd met vele voorbeelden (begrijpelijk overigens, want Kooyman heeft deze bij de VPRO uit de eerste hand) verzwakt het gehele boek. Natuurlijk, je kunt aan voorbeelden veel duidelijk maken, ook dat Kooymans zicht op de VARA te beperkt en dat op de VPRO te breed is met betrekking tot het onderwerp. Het zou duidelijker zijn geweest indien hij vanuit de feitelijke situatie en haar consequenties was uitgegaan in het linkse deel van de Nederlandse omroep: de VARA als een omroep die gebouwd is op en zich richt naar de voornoemde klassen arbeiders; de VPRO die andere groeperingen bereikt die, als de arbeiders in voornoemde zin, eveneens de motoren voor maatschappelijke hervormingen kunnen zijn. En soms, zoals tijdens de ‘Parijse revolutie van 1968’ komen beide soorten groeperingen tot elkander. De VARA heeft in deze toch heldere indeling te maken met de klassen arbeiders (bij wie een ‘maatschappij-hervormende gezindheid’ wat is weggeëbd), de VPRO met groeperingen waarbij die gezindheid, in ieder geval ogenschijnlijk groter is.
In zijn omschrijving van wat onder een links televisiebeleid moet worden verstaan (en ik sluit mij, om spraakverwarring over de vage term links te voorkomen, daar bij aan), wordt impliciet deze tweedeling in het linkse veld toegegeven. ‘Onder een links televisiebeleid zal in dit verband een beleid worden verstaan, waarin een onvrede wordt uitgesproken met de bestaande maatschappelijke structuur, waarin een rigide scheiding tussen kapitaal en arbeid tot te grote materiële en immateriële verschillen tussen kapitaalbezitters en arbeidersklasse leidt. Deze verschillen worden dan niet alleen gemeten aan het inkomen, maar ook aan zaken als de woonsituatie, medezeggenschap in de werksituatie en mogelijkheden tot educatie en vrijetijdsbesteding. Bij dit beleid zal het er in eerste instantie om gaan de arbeidersklasse ervan te overtuigen dat zij in onderlinge verbondenheid, stelling moet nemen tegen deze maatschappelijke ongelijkheid. In concreto betekent dit, dat men in een links televisiebeleid pogingen onderneemt om het klassebewustzijn van de arbeidersklasse - globaal omschreven als het besef van haar politieke macht - nader te profileren’ (blz. 26). Gemeten aan wat er naar buiten komt aan het beleid en zeker aan de gemaakte produkties is toch van de VPRO moeilijk vol te houden dat zij in eerste instantie probeert de arbeidersklasse te overtuigen. Nee, de VPRO richt zich, nogmaals globaal (maar bevestigd door de meetcijfers naar ledenbestand en zenderbereik), tot de ‘Marcuse’-motoren, een zeer legitieme en linkse opdracht. Dat is meer dan alleen maar ‘avant-garde’ of televisiespeelplaats, al wilde Kooyman ons dat publiekelijk aanpraten. In een uitzending van de VARA-televisie (12 oktober 1977) over de omroep vertelden vertegenwoordigers van sommige omroepen waaruit de taak of de identiteit | ||||||||||
[pagina 752]
| ||||||||||
van hun omroep bestond. Kooyman noemde de VPRO het laboratorium van de omroep, en een omroep die zich niet door kijkcijfers laat leiden. Dat was een mager statement. Over het zich willen richten tot de klassen der arbeiders werd in het geheel niet gesproken. Maar dit moet of op een vergissing berusten of op een niet serieus nemen van dat VARA-programma of van zijn proefschrift. Een andere verklaring heb ik er niet voor (of er zou ‘geknipt’ moeten zijn?).
Als bepaald is wat een links televisiebeleid in moet houden, komt de vraag: wie voert zo'n beleid? Bij Kooyman gaat daar echter aan vooraf: wat zijn de linkse massamedia? Dat zijn in zijn ogen de massamedia die, ‘blijkens hun redactiestatuten en -verklaringen de totstandkoming van een socialistische samenleving nastreven of hun politieke signatuur ontlenen aan typisch socialistische doelstellingen als de solidariteit met de verdrukten, de sociaalzwakken en het streven naar een verregaande democratisering van het maatschappelijk leven.’ Door de tweede helft van deze omschrijving wordt het terrein van de linkse massamedia groter dan Kooyman veronderstelt. Hij noemt nu alleen De Nieuwe Linie, De Groene Amsterdammer, Haagse Post, Vrij Nederland, Volkskrant, VARA en VPRO - en slaat dan over: IKON, De Waarheid, Het Vrije Volk, Het Parool en gezien de uitbreiding van het eerste deel van de omschrijving ook Trouw. (De genoemde doelstellingen zijn namelijk niet uitsluitend ‘typisch socialistisch’.) De programma's van de linkse media moeten volgens Kooyman worden beschouwd als ‘gangmakers voor maatschappelijke hervormingen’. Maar ja, gaat hij verder, dat is niet zo makkelijk, want het publiek wijst die programma's zo vaak af. Kijk maar naar de lijst van controversiële programma's (dat wil zeggen programma's waarop het publiek zeer verdeeld reageert). De VPRO scoorde tussen 1971 en 1974 met 25, de VARA met 18 van zulke programma's en de KRO maar met 7. Met andere woorden (die van Kooyman overigens), links irriteert. Hij heeft de gegevens hieromtrent ontleend aan ‘een aantal rapporten van de afdeling Kijk- en Luisteronderzoek van de NOS’. Ik heb hier voor mij liggen het rapport van die afdeling, getiteld: Controversiële uitzendingen, gedateerd: 15 september 1976. Daarbij is uitgegaan van een standaard-deviatie van 1,4 en hoger (het getal dat de spreiding van de publieke waardering voor uitgezonden t.v.-programma's aangeeft), terwijl Kooyman de grens verlegd heeft naar 1,6 en hoger. Uit de officiële lijst van voornoemd rapport blijkt dat de AVRO in de periode 1971/1974 53 controversiële programma's heeft uitgezonden, de KRO 47, de NCRV 18, de VARA 81, de TROS 9, de VPRO 60, de NOS 44 en de EO 2. Het verschil tussen VARA en VPRO enerzijds en KRO en AVRO is dus niet zo groot. Hooguit kan men spreken, gemeten naar het aantal uitzenduren, dat alleen de VPRO eruit springt. De bewering: links (lees VARA en VPRO) irriteerde meer dan anderen, welhaast per definitie, kan niet staande worden gehouden. En links in omroepland irriteerde vanwege programma's die beschouwd kunnen worden als ‘gangmakers voor maatschappelijke hervormingen’, is een eveneens onhoudbare conclusie die daaruit zou moeten volgen. Kooyman noemt de controversiële programma's in zijn staatje niet (later, wanneer hij schrijft over de eerste drie kwartalen van 1976 doet hij het wel en dan blijkt dat van de 12 controversiële VPRO-programma's er 7 van het Simplistisch Verbond waren - derhalve steeds hetzelfde programma of programmaformule, naast het spel De ondergang van de Onan, het spel Volk en Vaderliefde, de speelfilm Nel Nome del Padre en Echo's uit het Alpendal). De VARA ‘irriteerde’ de kijkers tussen 1971 en 1974 meermalen met Hadimassa, maar ook met Carnaval 1972; met Het oproer kraait, maar ook met Theesalon Myriam, Crystal tipps en Alistair; meermalen met de Stratemakeropzeeshow, | ||||||||||
[pagina 753]
| ||||||||||
maar ook met Pop Gala '73 (de AVRO dat jaar met AVRO's Toppop); meermalen met Monthy Pythons vliegend circus, maar ook met de Rudi Carrellshow, Frans Halsema, Nederpopzien, De wereld van Liberace; meermalen met Open en bloot, maar ook met Tommy Cooper. Controversieel waren niet Achter het nieuws, De Ombudsman, Koning Klant, Een groot uur U en Van Onderen. En wat werd er zoal van de VPRO-programma's als ‘controversieel’ ervaren? Bij voorbeeld meermalen VPRO-campus, de Fred Hachéshow, Der Pott, Barend Servet (steeds raak), Het gat van Nederland, Democratie-spel, Bint (van Bordewijk), De zenuwen gierden door mijn keel (horrorfilms), Hoe heet de burgemeester van Wezel, de programma's met Van Oekel, Rock Concert, Dick Cavett, Don Kirshner rockconcert en Het korte, ongelukkige leven van Lenny Bruce. Niet controversieel de ‘Namens’-programma's en later in de seizoenen ook niet de grote eetshow van Ruud van Hemert. Een controversieel programma is niet per definitie een programma dat een gangmaker is voor maatschappelijke hervormingen; men mag het zelfs niet suggereren. | ||||||||||
4. De paradoxBelangrijkste dilemma, met name voor de VARA, is de constatering dat deze omroep opkomt voor de arbeidersklassen, die uiteindelijk toch meer geporteerd zijn voor wat Kooyman de pseudo-neutrale omroepen noemt (TROS, VOO). Wij zijn nu op bladzijde 35 van de ruim 160 bladzijden tellende studie van Kooyman. De afbakening heeft plaatsgehad, betwistbaar en onduidelijk. Daarna wordt de studie nog niet helder. Kooyman komt namelijk met verklaringen voor bij voorbeeld dit dilemma dat tevens een paradox is. Hij verklaart de discrepantie tussen politieke en omroeppolitieke voorkeur aldus: a. t.v.-kijken wordt door velen klaarblijkelijk als een vrijblijvende activiteit beschouwd, die buiten de sfeer van de politieke voorkeur valt; b. in groter verband bestaat er een discrepantie tussen politieke en culturele voorkeur; c. de toenemende politieke verlinksing roept een verrechtsing van het omroepbestel op; mensen spreken als reactie op die politieke verlinksing een voorkeur uit voor pseudo-neutrale omroeporganisaties. Dit zijn echter geen verklaringen maar constateringen. Wij schieten er niets mee op, ook al omdat er volgens Kooyman empirische gegevens ontbreken. Op bladzijde 44 wordt Kooymans studie interessanter, en eerlijk gezegd, blijft ze daarna interessant. Hij komt dan wèl met verklaringen voor het feit dat uitgerekend bij de klasse, ‘die het meeste belang zou hebben bij ingrijpend maatschappelijke hervormingen, zoals de linkse beweging die nastreeft, paradoxalerwijs weinig affiniteit bestaat met de massamedia die dergelijke hervormingen voorstaan’. Hij heeft voor de verklaringen ook een aantal geschreven bronnen, onder andere die van Gebner en Aronson. De verklaringen zijn: a. In de arbeidersklasse, een minderheid daargelaten, is geen sprake van een klassebewustzijn, laat staan een actief streven naar ingrijpende maatschappelijke hervormingen. (Een echt proletariaat, behalve het nieuwe proletariaat van de gastarbeiders, is er niet meer); b. redactiebeleid van de linkse massamedia, dat doorgaans appelleert aan een tamelijk hoog abstractieniveau, omdat in deze media voortdurend pogingen worden ondernomen een verband zichtbaar te maken tussen enerzijds een aantal feiten en ontwikkelingen en anderzijds de maatschappelijke structuur die deze feiten en ontwikkelingen volgens deze media produceert. (Ik denk alleen maar aan de commentaren van Brugsma bij de VARA-t.v. en Constandse voor de VPRO-radio); c. de linkse massamedia hebben zelf de arbeidersklasse van zich vervreemd en hebben een verelitisering van de achterban in de hand gewerkt. De constateringen sluiten er op aan. ‘Op grond van gegevens kan worden gesteld, | ||||||||||
[pagina 754]
| ||||||||||
dat de televisie in de arbeidersklasse in eerste instantie als een amusementsmedium wordt beschouwd en gehanteerd en in tweede instantie als een informatief medium’ (blz. 61). Daar de televisie het meest aangewezen, naar de frequentie gemeten, medium is om de arbeidersklasse te bereiken (het wordt door die klasse als een betrouwbaar, belangrijk en onmisbaar medium beschouwd bovendien), zal ‘links’ moeten nagaan welke mogelijkheden er zijn om met behulp van de televisie een zekere mate van affiniteit met de arbeidersklasse te verkrijgen. Kooyman komt met vele suggesties: a. zorgvuldige dosering van kritisch-informatieve programma's; b. herbezinning op het begrip t.v.-informatie, nu nog te veel gestoeld op de gesproken woordtraditie (te abstract, intellectualistisch en verouderde overdrachtstechnieken); c. zorgvuldige vermenging van amusement en informatie (genoemd wordt de Archie Bunkershow, die vooroordelen tegen minderheidsgroepen zou wegnemen); d. zorgvuldige planning van informatieveen amusementsprogramma's; e. streven naar een hoge mate van directe herkenbaarheid van het informatieve aanbod. Dat wil zeggen ‘dat de informatie betrekking zal moeten hebben op, of vele overeenkomsten zal moeten vertonen met, zaken die zich in de lokale en/of sociale omgeving van de arbeidersklasse afspelen.’ (blz. 92); f. zo nodig gebruikmaken van een ‘linkse vertrouwensman’ (zoals de Ombudsman); g. niet alleen de taal van de arbeidersklasse spreken, maar ook het taalgedrag van deze sociale klasse volgen; h. onderzoeken hoe een optimaal gebruik kan worden gemaakt van de functie van het beeld, de beeldtaal. ‘In vele televisieprogramma's worden de overdrachtmogelijkheden van de beeldtaal niet volledig benut. Daarmee blijft een aantal mogelijkheden tot beïnvloeding van de publieke opinie onontgonnen.’ (blz. 99); i. afstand nemen ‘van allerhande overtrokken generalisaties over de smaak, de (in)tolerantie en de voorkeur van de “gemiddelde kijker” en nagaan welke de marges zijn om van deze smaak, voorkeur en (in)tolerantie af te wijken’ (blz. 105). Deze marges zijn volgens Kooyman groter dan wordt beweerd in een t.v.-land dat beheerst wordt door de vrees om de gunst van de publieke opinie te verliezen.
Kooyman vermoedt met anderen dat de directe invloed van de televisie op het individu gering is. Die is wel eens vergeleken met de vluchtige werking van een spray. Men komt er wel mee in aanraking, maar er blijft weinig van hangen. Voor een links t.v.-beleid lijken de beïnvloedingsmogelijkheden nog kleiner te zijn (Kooyman, blz. 119). Er is wel invloed op lange termijn, die een mentaliteitswijziging in de publieke opinie kan teweegbrengen. (Voorbeeld: de berichtgeving over de oorlog in Vietnam in de jaren Zestig.) Deze beïnvloeding ligt nog het gunstigst bij kijkers ‘die nog geen mening of een heel voorlopige mening over een bepaald onderwerp hebben’ (blz. 123). Kooyman geeft de voorkeur aan de televisie als een informatiemedium boven een actiemedium: ‘Door via de televisie politieke aktie te initiëren en te begeleiden krijgt de doelgroep als het ware de bewijzen in handen, dat de desbetreffende omroeporganisatie daadwerkelijk voor haar belangen opkomt.’ Maar voor het grote publiek (waarvan een deel nog aangeworven moet worden) zal de eenzijdigheid juist afstotend werken. Het blijft voor mij overigens de vraag of uiteindelijk het positieve aspect (de werving door openlijke aktie en partijkiezen) het negatieve niet zal overheersen.
Ten slotte verkondigt Kooyman nog het VPRO-standpunt inzake het veilig stellen van de pluriformiteit van de omroep. Het getalscriterium alleen is een achterhaalde zaak (te veel ‘pseudo’-neutrale omroepen profiteren ervan, ten koste van de geprofileerde omroepen); ook een | ||||||||||
[pagina 755]
| ||||||||||
kwalitatieve afweging volgens de Omroepwet is moeilijk hanteerbaar; omroepverkiezingen versterken de pseudo-neutrale omroepen, vandaar, aldus Kooyman, moeten de ledendrempels teruggebracht worden tot één minimumledendrempel voor alle sterk-geprofileerde omroeporganisaties; een uitbreiding van de ‘gezamenlijkheidstaak’ van de NOS (onder andere het amusement) en daardoor alle gelegenheid voor de omroepen zich op de profilering te bezinnen en te richten. In het kort gezegd komt het VPRO-standpunt daar op neer. Ik ga er hier niet verder op in. | ||||||||||
5. Ten slotteZoals geschreven, na het eerste kwart wordt het boek van Kooyman interessant. Hij heeft de marges, mogelijkheden en blokkades van een links-televisiebeleid aangegeven. In dit opzicht is het een handig naslagwerkje geworden. Het is geen handleiding om ‘het verbroken contact tussen omroep en publiek’ te herstellen, maar wel een handreiking. Programmatisch is hij niet veel verder gekomen dan tot het wijzen op de sandwichtheorie (een informatief programma plaatsen tussen twee goed bekeken amusementsprogramma's), ook wel de ‘doorkijktheorie’ genoemd en die van de ‘zachte infiltratie’ (informatie verpakken in prettig papier). Maar zijn theoretische inventarisatie kan beslist tot discussies leiden over programmatische consequenties ervan. Bij de VPRO heb ik overigens geen wending gezien naar de arbeidersklasse, want informatieve statements aan het begin van het avondprogramma van Labourafvallige George Brown (waarom hij wegliep), uitgever Geert van Oorschot (over de verkwanseling van auteursrechten in Rusland) of een portret van mevrouw Gardeniers van het CDA dragen niet bij tot het bereiken van de arbeidersklasse, die uiteindelijk als ‘motor voor maatschappelijke hervormingen’ moet fungeren. Toen Hans Keller uit solidariteit met de ontslagen KRO-collega Frits van der Poel de KRO verliet, werd hij door Vrij Nederland geinterviewd. Hij gaf toen het volgende antwoord op de vraag hoe het kwam dat altijd ‘linkse’ programma's worden opgeheven en nooit ‘rechtse’: ‘Het is moeilijk linkse van rechtse programma's te onderscheiden. Er zijn bij voorbeeld ook “rechtse” elementen in een erkend “links” programma als Mies en Scène. Het is allemaal een kwestie van zekerheden. “Rechtse” programma's hebben niet de opzet de mensen onzeker te maken. “Linkse” programma's wel. Dat wil zeggen: zij willen de mensen veranderen, bekeren tot een ander standpunt. De reden dat zulke programma's geen lang leven beschoren zijn is, dat links zijn aanhang altijd heeft overschat. Ze rekenen altijd op meer bijval dan ze uiteindelijk krijgen. En het zijn altijd de mensen in de top op wie zij rekenen, die plotseling omslaan en het programma verbieden.’ Er zijn bij de televisie de laatste jaren niet veel programma's meer verboden; er is soms wat onrust (zoals de bemoeienissen van de VPRO-televisieleiding met het radiobeleid inzake de voorlichting over Duitsland). Programma's die controversieel zijn naar inhoud komen echter nauwelijks op het scherm. ‘De angst voor ledenverlies’ is groter dan ooit, terwijl er ook sprake is (kan zijn) van een luiheid, gewenning en onverschilligheid van het publiek. De marges voor een links televisiebeleid zijn in de loop der jaren misschien verkleind, maar er is lang geaarzeld om er gebruik van te maken. Daarover zou ik Keller, inmiddels verhuisd (al jaren geleden) naar de VPRO, wel eens willen horen. Iets voor een publikatie van Kooyman of Vrij Nederland? | ||||||||||
[pagina 756]
| ||||||||||
Politiek levenA.L. Constandse
| ||||||||||
Het begon in ItaliëHet begon op 15 augustus in Italië. In maart 1944 waren daar bij een strafactie van de Duitsers (oorlogvoerende bezetters) niet minder dan driehonderd vijfendertig Italianen vermoord. Na de oorlog was de daarvoor meest verantwoordelijke SS-Obersturmbannführer, Herbert Kappler, die persoonlijk aan het fusilleren had deelgenomen, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, hoewel hij die straftijd de laatste jaren doorbracht in een slecht bewaakt ziekenhuis. Op die vijftiende augustus nu wist zijn vrouw hem, niet zonder hulp van geestverwante medeplichtigen, te ontvoeren en naar West-Duitsland te transporteren, waar hij veilig was en op grond van bepaalde (gretig geciteerde) wetten niet uitgeleverd kon worden. In Italië, waar men sprak van een fascistisch complot, waren de gemoederen van anti-Duitse en anti-fascistische groepen verhit. In West-Duitsland was er weinig misbaar. Men was er bezig met een andere en linkse vorm van terrorisme, en roerige neo-fascisten en rechtse christenen eisten voor deze Rote Armee-leden de doodstraf. Een opinie-onderzoek wees uit dat grote aantallen Duitsers daarvoor wilden pleiten. Later, in een ingezonden stukje in Der Spiegel, stelde een waarnemer het aldus: ‘Tekenend voor de toestand van onze democratie is het, dat zevenenzestig procent van de Bondsburgers zich heeft uitgesproken voor de doodstraf voor terroristen, precies evenveel als er voor de massamoordenaar Kappler genade voor recht willen laten gelden. Zijn zij misschien dezelfden?’ Natuurlijk wel. Kort na de oorlog is de vraag gesteld, hoevele Duitsers zich in de Hitler-periode barbaars hebben gedragen. In elk dorp van heel Europa was er wel één te vinden, in de steden veel meer, in de frontgebieden waren ‘misdaden tegen de menselijkheid’ massaal bedreven. Een voorzichtige schatting inzake gewettigd terrorisme, gepleegd van de Noordkaap tot Noord-Afrika, van de Noordzee tot aan de Wolga, leidde tot de conclusie dat minstens vier miljoen Duitsers verantwoordelijk waren geweest voor het folteren en vermoorden van tientallen miljoenen weerloze onderdrukten. Van die vier miljoen Duitsers achter de fronten waren slechts enkele honderden geëxecuteerd, terwijl het getal der tirannen in feite nog veel hoger was geweest door mutaties en aanvullingen. Bijna alle nazistische terroristen, na dertig jaar nog grotendeels in leven gezien hun toenmaals | ||||||||||
[pagina 757]
| ||||||||||
vrij lage leeftijd, fungeren nu dus als brave burgers, die afkerig zijn van geweld. En men voege bij hen de nog grotere groep van echtgenoten, geïndoctrineerde kinderen, stille medeplichtigen en een miljoenenmassa, die vergeten wil en met succes nalaat de huidige scholieren te informeren over de misdaden der nazi's. Wat dit aangaat bracht Der Spiegel (van 15 augustus!) onrustwekkende bijzonderheden. Over Kappler moest dus zo weinig mogelijk worden gezegd. Buiten West-Duitsland echter wat zijn ontvluchting aanleiding tot het weer oprakelen van de periode van het nationaal-socialisme, en de kracht die het nog in de Bondsrepubliek kon ontwikkelen, onder andere bij het afleiden van de aandacht in de richting van ‘guerrilla-benden’. Een andere schrijver van ingezonden stukken in het reeds genoemde Duitse weekblad zei het aldus: ‘Als de SS-moordenaar Kappler uit gevangenschap ontvlucht hoort men in de Bondsrepubliek geen enkele roep om strafvervolging, om maar te zwijgen van de eis tot doodstraf. Als echter de moordenaars “van links” komen, weerklinkt direct het schreeuwen om de guillotine, standrecht en meer politie. Bij zulk een “gesundes Volksempfinden” verbazen de Duitsers zich dan nog, als ze in het buitenland niet geliefd zijn.’ Dit laatste sloeg op de klacht dat de Duitsers meer en meer werden beschouwd als bedenkelijke democraten, sinds ze een reeks van wetten en verordeningen hadden ingevoerd ter beknotting der civiele vrijheden. Daar was een wet op de noodtoestand, daar waren ‘Berufsverbote’ inzake het weren uit overheidsdienst van ‘linkse lieden’ (en daaronder vielen zelfs actieve antifascisten, antimilitaristen en vrijwel al wat links stond van de SPD, de socialistische regeringspartij) daar was de strenge isolatie van gevangenen (‘geestelijke foltering’) en het verbod voor politieke verdachten om zelf een advocaat te kiezen, aangezien deze een geestverwant kon zijn. Kortom, men begon in het buitenland steeds meer te spreken over een ‘Westduitse politiestaat in wording’. | ||||||||||
Moord op SchleyerNu waren, voorafgaand aan de zaak-Kappler, twee politieke moorden ‘van links’ opzienbarend geweest. De slachtoffers waren de hoogste aanklager der republiek, Buback en de president-directeur van de Dresdenerbank, Ponto. In dit laatste geval was de situatie verwarrend: Ponto was doodgeschoten, zo luidde het, door een jonge vrouw die zijn peetdochter was en die vrij toegang had tot het huis. Over de vele gewelddadige activiteiten van meisjes en vrouwen in de Bondsrepubliek zijn wel allerlei gegevens gepubliceerd, en de naam van Ulrike Meinhof, een religieuze intellectuele welgestelde protestante, is een programma geworden. Maar men heeft nagelaten de oorzaken te ontleden van hun gedrag. Dat ze beu waren van de consumptie-maatschappij, moe van het ‘establishment’ en aldus revolutionair werden, was geen uitzondering. Dat is echter nog iets anders dan het plegen van geweld en het organiseren van overvallen, en dit verschijnsel was onvoldoende onderzocht. In het algemeen kon men wel zeggen dat de Westduitse maatschappij, met de militair-industriële overheersing van een traditionele en gedeeltelijk semi-nazistische elite, door kritische lieden werd beschouwd als de opvolgster van de maatschappij van Hitler, waarin geen gelegenheid was voor een wezenlijke oppositie. Elk alternatief was geblokkeerd. In zo'n geval komt een verzetsbeweging eerder op illegale paden, en ze beroept er zich dan op de slachtoffers te vertegenwoordigen van de nazi's en van de oorlog, ook degenen die later zijn gevallen of uitgebuit door machten die ondersteund werden door de Westduitse Bondsrepubliek of het Westduitse kapitaal, zoals in Latijns-Amerika (bij voorbeeld in Brazilië en Chili), in Afrika (Zaïre) of - niet te vergeten - in Vietnam. Het was wel waar dat de Westduitse arbeidersklasse, materieel bevredigd, zeer weinig neiging had om bijstand te verlenen aan armen en vervolgden, die in de ‘Derde Wereld’ werden beschouwd als weerloze objecten | ||||||||||
[pagina 758]
| ||||||||||
van het Amerikaanse imperialisme of het Atlantische kapitalisme. De kleine actiegroepen, die demonstreerden voor de volken van Indo-China, van zwart Afrika of Zuid-Afrika, van Palestina of Iran, van Guatemala of Brazilië... deze door de politie uiteengeslagen manifestanten zagen zich echter als ‘wrekers der gerechtigheid’. Natuurlijk zullen hun ‘kopstukken’ wel neurotisch zijn geweest, maar met een besef van superioriteit over de massa, die ze bevrijden wilden. Het is zeer wel mogelijk dat hun doodsverachting verband hield met zeer persoonlijke psychische afwijkingen (zou men ze ‘doodsdriften’ durven te noemen?) omdat ze ook slechts een kleine groepering vormden van de bedoelde demonstranten. Niettemin is het verschijnsel volkomen verwaarloosd door de politici en militairen, voor wie alleen de repressie, de handhaving van wet en orde, centraal stond. Wel was het echter duidelijk dat in sommige landen (Japan, Latijns-Amerika, Palestina) soortgelijke verzetsgroepen als in West-Duitsland ontstonden. En dat ook daar de rol van vrouwen opmerkelijk was. Van een klasseverschijnsel kon men niet spreken, en de meeste arbeiderspartijen beschouwden de terroristen als individualisten, utopisten, reactionairen, criminelen en dergelijke. Bij gebrek aan beter noemde men de Baader-Meinhof-groep liefst anarchistisch, hoewel haar ideologie veel eerder marxistisch was. Noch Bakoenin, noch Kropotkin, noch Durruti zouden door de terroristen kunnen worden geciteerd om zich te rechtvaardigen. Men had te doen met een categorie ‘sui generis’, en dit verwarde en irriteerde des te meer. Aangezien hooggeplaatste lieden, met hun dienaren, levensgevaar liepen (zonder klassenonderscheid!) kon de verontwaardiging wijd verbreid zijn. Aanleiding tot het zaaien van paniek kwam er opnieuw op 5 september. De voorzitter van een machtige club van werkgevers, Hanns Martin Schleyer, werd in Keulen ontvoerd nadat zijn chauffeur en drie bewakers waren gedood. Er werd onmiddellijk gezinspeeld op het naziverleden van Schleyer, die al sinds 1931 leidende functies had vervuld in de Hitlerjugend, de nazistische studentenbeweging, een agent was geweest van de Sicherheitsdienst, en lid van de SS. In 1941 was hij in Praag aangesteld als tweevoudig dictator: over de studenten en de Tsjechische industrie. Tot 1945 was hij medeverantwoordelijk geweest voor het terroriseren van democratische studenten en de Tsjechische verzetsbeweging, ook dus voor het uitmoorden van het stadje Lidice. Veertien jaar van angstwekkend optreden had hij achter de rug toen in 1945 het Hitlerregime ineenstortte. Maar Schleyer kwam, als goede anti-communist en industrieel leider, uit de catastrofe snel weer naar boven, opgevist door zijn ‘oude kameraden’. In 1951 kwam hij in de directie van Daimler-Benz (typische oorlogsindustrie), daarna in de patroonsbond van de metaalnijverheid, om in 1973 voorzitter te worden van de werkgeversbond. Hij was een conservatieve, katholieke vertegenwoordiger van de grote bourgeoisie, afkerig van elke schijn van medezeggenschap. Zijn ontvoering wekte echter geen zichtbaar leedvermaak, en dit bewees een keer te meer dat de arbeiders geen enkele verwantschap voelden met de terroristen. Hun was het er allereerst om te doen Schleyer te gebruiken als ‘losgeld’, dat wil zeggen hem te ‘ruilen’ voor een aantal gevangen leden van de Baader-Meinhof-groep of Rote Armee Fraktion. De regering hield de daders aan de lijn door middel van een tussenpersoon (de Zwitserse advocaat Payot) terwijl de familie van de ontvoerde functionaris een hoge losprijs in baar geld aanbood. Intussen zocht men zestien vermoedelijke daders, tien vrouwen en zes mannen, wier namen en foto's door heel Europa verspreid werden. In dit verband moet het feit worden genoemd dat op 22 september in Utrecht een Duitser werd gearresteerd, Knut Folkerts, die zich met een groepje verdacht gedroeg, en bij zijn aanhouding een agent van politie doodde en een andere verwondde. Er was alle reden, | ||||||||||
[pagina 759]
| ||||||||||
hem te beschouwen als een lid van de RAF of van een verwante terroristische groepering, waarvan de bedoelingen vrij duister waren. De politieke oogmerken van deze soort verzetsgroepen konden overigens verwaarloosd worden, voor zover het ging om machtsverhoudingen. Die verhoudingen veranderden vooral ten gunste van de reactie en van het fascisme, die het meest profiteerden van de gewekte angst en de paniekstemmingen. De arrestatie van Schleyer werd mateloos uitgebuit, alsof er een soort Jezus aan het kruis geslagen was, door de katholieke overheid die over zijn ziel waakte. | ||||||||||
De Lufthansa in noodToen gebeurde er iets, dat tot een hoogst dramatische ontknoping zou leiden. Op 13 oktober werd een vliegtuig van de Lufthansa, dat op weg was van Majorca naar Frankfort, gekaapt door vier overvallers, mannen en vrouwen van onbekende herkomst. In het toestel zaten zesentachtig passagiers en vijf leden van de bemanning. Het werd gedwongen naar het Midden-Oosten te vliegen, waar het ten slotte in Mogadisjoe (Somalia) landde. Daar bleek dat de kapers niet voor moord terugdeinsden: ze hadden de kapitein van het vliegtuig in koelen bloede doodgeschoten, omdat hij volgens hen wilde vluchten of over de boordradio gegevens over hen had meegedeeld. In zulke omstandigheden wenst vrijwel iedereen dat ter verdediging van de passagiers de kapers worden gevangen of gedood. In de nacht van 17 op 18 oktober volgde er een bliksemaanval van een Duits commando, dat toestemming had gekregen in Somalia te opereren. Met bijzondere granaten, die een vreselijk licht en een donderend geluid produceerden (een maaksel van Israëlische of Britse vindingrijkheid) werden de daders verblind en verlamd, drie van hen werden gedood en één zwaar gewond. Het was een technisch verbluffende operatie, die verder geen levens kostte. De vier kapers nu hadden de eis gesteld dat - ter versterking van de voorwaarden der ontvoerders van Schleyer - de belangrijkste gevangenen van de RAF (plus enige geestverwanten in handen van de Turken) zouden worden vrijgelaten. Zouden de overvallers zijn geslaagd, dan hadden de RAF-gevangenen een kans gehad vrij te komen. Maar waarheen, en waartoe? Die mogelijkheid was overigens vervlogen. Zouden de ontvoerders van Schleyer, zonder de Lufthansa-kapers, de Duitse regering voldoende onder druk kunnen zetten? Zij zelf wanhoopten daaraan en ze besloten Schleyer dood te schieten. In de nacht van 17 op 18 oktober waren drie van de vier overvallers in Mogadisjoe gedood. Enige dagen later werd het lijk gevonden van Schleyer, in het Franse Mulhouse, aan de overzijde van de Rijn. De Duitse overheid opende de jacht op de zestien verdachten in heel Europa. Maar tegelijk werd de jacht heropend - want het was niet de eerste keer - op iedereen die gewaarschuwd had tegen beknotting der vrijheden van het Duitse volk, in naam van de vervolging van het handjevol ‘anarchisten’ die zulk een beperking van vrijheden zou eisen. Iedereen die een objectief onderzoek verlangde naar het ontstaan van de ‘guerrilla’ en die zich keerde tegen een ketterjacht zoals in Amerika ten tijde van McCarthy was doorgezet (in de jaren na 1950); iedereen die de semifascisten aanklaagde die van de situatie poogden te profiteren; iedereen die het inzetten van militairen in binnenlandse aangelegenheden kritiseerde; iedereen die het strenge weren uit overheidsdienst (dus ook bij het onderwijs) van linkse mannen en vrouwen afkeurde, werd een ‘sympathisant’ van de RAF genoemd. Vrijwel geen loontrekker durfde zijn mond meer open te doen om op te merken dat men steeds meer elementen invoerde van een politiestaat, als zo'n werknemer afhankelijk was van de overheid. Vooral intellectuelen waren verdacht, en de semi-fascistische Springer-pers, met Bildzeitung en Die Welt plus de katholieke leiders Helmut Kohl en Franz-Josef Strauss, hitsten tegen kritische beoordelaren. De jour- | ||||||||||
[pagina 760]
| ||||||||||
nalist Wallraff, de auteurs Grass en Böll, de theoloog Scharf en de historicus Gollwitzer zagen zich belegerd en verdacht gemaakt. Zelfs een conservatief man als Willy Brandt, leider van de SPD, werd gehoond omdat hij had gewaarschuwd tegen het aantasten van de civiele rechten en vrijheden. Het ging er de critici niet om de RAF te verdedigen of haar methoden politiek te rechtvaardigen, en dat deed ook vrijwel niemand. Maar de psychische foltering, waaraan de streng geïsoleerde gevangenen waren blootgesteld, en het ontnemen van rechten aan hun advocaten betekende een aantasting van de democratische legaliteit. En daarvan kon elke burger de dupe worden. De overheid ging echter door te doen alsof niet de nazi's maar de enige tientallen terroristen de staat zouden bedreigen. En in haar ogen werd Schleyer, de nazi-terrorist van het verleden, een heilige van de democratie. Bij zijn staatsbegrafenis, een hoogwaardige plechtigheid van katholiek karakter, sprak president Scheel onevenwichtige woorden. Hij zei (25 oktober): ‘Als de vlam van het terrorisme niet tijdig wordt gedoofd kan hieruit een uitgebreide brand ontstaan, die zich over de hele wereld verspreidt... Deze jonge mensen, over wier boosheid ik me schaam, hebben de waarden van een tweeduizend jaar oude cultuur op de vuilnishoop gegooid.’ Maar alle staten (zo zei hij) hadden dit gevaar gelukkig begrepen, ook de DDR en de Sowjet-Unie. Over die waarden van tweeduizend jaar echter zou men wat sceptischer kunnen oordelen. De wandaden van de RAF stonden in geen verhouding tot de barbaarsheden van de oorlogen, de massale folteringen, de vervolgingen, de tirannieën en dictaturen van tweeduizend jaar, alle in naam van wet en orde verwerkelijkt. En welke vreselijke bezoekingen kon die beschaving nog brengen? | ||||||||||
Bloedige escalatieIntussen was een bloedige escalatie niet meer te vermijden. Degenen die de dood wensten van de voornaamste RAF-gevangenen, zouden hun zin krijgen. In de ochtend die volgde op het drama van Mogadisjoe stierven Andreas Baader, Jan-Carl Raspe en Gudrun Ennslin, de eerste twee door de kogel, de derde door ophanging of wurging. De directie van de Stammheim-gevangenis sprak van zelfmoord, terwijl al weken lang de controle op de geïsoleerde cellen uiterst streng was, elke vierkante centimeter dagelijks werd doorzocht, er geen enkel middel tot zelfmoord voorhanden was, er geen enkele communicatiemogelijkheid was tussen de gevangenen onderling, geen bezoek van advocaten meer werd toegelaten. (Die waren overigens steeds evenzeer gefouilleerd als de gevangenen zelf.) De tot levenslang veroordeelde RAF-leiders konden onmogelijk hebben beschikt over de geringste kans om te weten wat er in Mogadisjoe was gebeurd, dat hun vrijheid daar was geëist, en dat dit was mislukt. Maar ze zouden op de hoogte zijn geweest van het verloop der ontvoering van Schleyer en der kaping, ook van het falen der doeleinden van deze operaties, en toen met hun drieën (zonder enig contact te mogen onderhouden!) tot zelfmoord hebben besloten. Men kon degenen die geloofden aan moord, niet tegenspreken, evenmin als men op 9 mei 1976 overtuigd had kunnen zijn dat Ulrike Meinhof zelfmoord zou hebben gepleegd. De twijfel nam nog toe toen een vierde gevangene, die nog niet veroordeeld was, Irmgard Möller, gewond werd aangetroffen voordat ze nog was overleden, en in een ziekenzaal ontkende dat ze enige poging had gedaan zich van het leven te beroven. Wie had haar willen doden? Aanvankelijk had de eerste minister van de deelstaat Baaden-Württemberg, een beruchte gewezen nazi van christelijke huize, de CDU-er Filbinger, verantwoordelijk voor het toezicht op de gevangenis van Stammheim, gepoogd een nader onderzoek te voorkomen. Toen dit onderzoek plaatsvond was er niets meer te achterhalen. De bespottelijkste voorwendselen werden aangevoerd, om aannemelijk te maken dat de | ||||||||||
[pagina 761]
| ||||||||||
gevangenen contacten met de buitenwereld en met elkaar hadden gehad, en dat ze over alle middelen daartoe (plus over wapenen) hadden kunnen beschikken. Men wilde het onmogelijke doen geloven. Maar natuurlijk was daarmee de escalatie niet ten einde, en gezien de toenemende psychische ontwrichting moest men zowel verdere aanslagen van terroristen als staatsrepresailles op grote schaal tegen persoonlijke vrijheden vrezen. De economische depressie moest die ontwrichting in de hand werken. Er was veel meer gaande dan het radeloze optreden van onevenwichtige rebellen en geschokte radicalen. Dezen waren eerder symbolen van een diepe cultuurcrisis. |
|