De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. de Froe
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Even wennenWij mensen leven wat tijd en ruimte betreft in de mesokosmos. Wij rekenen met uren, dagen, jaren en met centimeters, meters en kilometers. De microkosmos, de wereld van elektronen, atomen en moleculen is onzichtbaar klein en behoeft voor een beschrijving kleine maten voor ruimte en tijd. De macrokosmos, de wereld van planeten, sterren en galaxieën is maar gedeeltelijk zichtbaar en vraagt om grote maten. Om daaraan tegemoet te komen maken wij gebruik van twee hulpmiddelen: 1. speciale eenheden, b.v. de Angström eenheid, het tienmiljoenste deel van een millimeter voor de microkosmos en het lichtjaar, dat is 9 461 000 miljoen, dus bijna 10 biljoen kilometer voor de macrokosmos; 2. een korte schrijfwijze voor grote getallen nl. machten van tien: 100 = 1; 101 = 10; 102 = 100; 103 = 1000; 106 = miljoen; 109 = miljard; 1012 = biljoen; 10-1 = 1/10; 10-2 = 1/100, enzovoort. Een Angström eenheid is dus 10-7 mm; een lichtjaar is bijna 1013 km. De doorsnede van een van de kleinste deeltjes, het elektron is 10-12 mm. De doorsnede van een galaxie is ca. 1018 km of 105 lichtjaren. Is een miljard voorstelbaar? In dertig jaar klopt het menselijke hart een miljard malen! Overigens zijn onze ruimte- en tijdmaten niet meer dan verhoudingsgetallen. Wij weten dat ons heelal ca. 1036 maal zo groot is als een waterstofatoom, maar wij weten niet hoe groot het heelal is. Voor ons is het kolossaal groot, maar voor iets anders (dat wij niet kennen) is het misschien klein. De fysicus Poincaré heeft eens opgemerkt dat wanneer plotseling alles met 10 vermenigvuldigd zou worden, wij dat niet zouden bemerken. Er zijn maar weinig absolute waarden: aantal, absolute temperatuur en misschien de lichtsnelheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beeld van ons heelalVan klein naar groot kennen wij de volgende structuren: 1. de eementaire deeltjes, momenteel enkele tientallen soorten, zoals elektronen, protonen, neutronen, enz. 2. de atoomkernen, een honderdtal soorten, gevormd door de kernkrachten. 3. de atomen, eveneens een honderdtal soorten, wanneer wij afzien van de isotopen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
isobaren. Zij worden gevormd door de elektrische krachten. 4. de moleculen, een 900 000 verschillende combinaties van atomen, eveneens gevormd door de elektrische krachten. 5. de hemellichamen: wachters, manen, planeten, kometen en sterren. Zij worden gevormd door de zwaartekracht. Er zijn ca. 1022 sterren. 6. de zonnestelsels, bestaande uit een ster met daaromheen wentelende planeten, eventueel met hun manen en wachters. Ook zij worden gevormd door de zwaartekracht. 7. de galaxieën of melkwegstelsels, gevormd door de zwaartekracht. Er zijn ca. 1011 galaxieën. 8. Ten slotte dan het heelal, vrij dicht bevolkt door galaxieën. Beeld van hun dichtheid: gevulde koeken op enkele meters afstand van elkaar. De dichtheid van de sterren in een galaxie is veel geringer: drie wespen boven Europa of speldeknoppen op 100 km van elkaar.
Enkele globale cijfers:
Met het blote oog kan men aan het gehele firmament niet meer dan 5000 sterren zien. Vanaf een enkele observatiepost niet meer dan duizend. Door de Mount Palomar telescoop kan men 1021 sterren zien. Meer dan een miljoen sterren zijn gecatalogiseerd. De meeste sterren zouden dubbelsterren zijn. Men schat dat 1015 sterren planeten hebben en dat 1012 sterren planeten hebben waarop leven voorkomt. Van enkele sterren is het bezit van planeten vrijwel zeker, van geen enkele het bezit van planeten met leven. Met het blote oog kan men slechts één enkele galaxie zien, de Andromedanevel, reeds in de negende eeuw in Perzië ontdekt. Deze nevel ligt op een afstand van een miljoen lichtjaren. Zo ver kan het menselijk oog reiken! Door het werk van Edwin Powell Hubble (1889-1953) van het Mount Wilson Observatorium weten wij dat de galaxieën niet alleen om hun centrum roteren, maar vanuit een centrum in het heelal uitéénwijken: het uitdijend heelal. Deze beweging moet dus eens vanuit dat centrum begonnen zijn. Men neemt nu aan dat ca. 15 miljard jaar geleden alle materie van ons heelal dicht samengepakt was in een soort oerster. (De materie in deze oerster is niet de materie die we nu kennen.) Deze oerster is geexplodeerd (de big bang) en de materie verbreidt zich sedertdien in de vorm van galaxieën naar alle zijden in de ruimte. Enkele cijfers:
De inhoud van de oerster was ongeveer 1/8000 van die van ons zonnestelsel. Als bol gedacht met onze zon als middelpunt zou de planeet Mars zich nog juist binnen de bol bevinden. Beeld van de uitdijing: een speldeknop die zich uitdijt tot de omvang van onze aarde. Snelheid van de uitdijing is 60 000 km per seconde. De straal van het heelal neemt per jaar 1.8 × 1012 km toe. Wij mensen maken in de ruimte dus tal van bewegingen mee. De traagste bemerken wij het beste, de snelste beweging in het geheel niet. 1. rotatie van de aarde om zijn as: snelheid aan de evenaar ½ km/sec. 2. wenteling van de aarde om de zon: snelheid 29 km/sec. 3. rotatie van de melkweg: snelheid 300 km/sec. 4. uitdijen van het heelal: snelheid 60 000 km/sec. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Drie vragenNu wij weten dat het heelal een grote bol is gevuld met galaxieën, 15 miljard jaar geleden begonnen en nog steeds uitdijend, doemen drie vragen op: 1. Hoe kwam het begin, de oerster tot stand? 2. Wat zal het einde zijn? 3. Wat is er buiten het heelal? Een bijzonder aanlokkelijke theorie gaf antwoord op de vragen 1 en 2. Zo ongeveer 40 miljard jaar na de explosie van de oerster komt door het toenemen van de zwaartekracht de uitdijende beweging tot stilstand en het heelal gaat inkrimpen tot na een volgende 40 miljard jaren alle materie en energie weer in de oerster verzameld is en het proces opnieuw kan beginnen. Deze theorie van het pulsérende heelal is zorgvuldig onderzocht en onwaarschijnlijk gebleken. Binnen ons heelal zijn onvoldoende krachten aanwezig om het uitdijen tot stilstand te brengen en het heelal zou dus op de lange duur in de oneindigheid verloren gaan. Het antwoord op de derde vraag zou tevens de antwoorden op de vragen 1 en 2 kunnen behelzen. Er zijn echter geen feiten of theorieën beschikbaar die een antwoord op de derde vraag mogelijk maken. Hier houdt de wetenschap op en begint de fantasie. Buiten ons heelal zijn oneindig veel heelallen of universa. Wanneer de reikwijdte van onze telescopen de grenzen van ons heelal naderen, dan zal onze vraag zeker door de astronomen ernstig genomen moeten worden want er kunnen zich daar verschijnselen voordoen die niet met de gegevens aan ons heelal ontleend kunnen worden begrepen. In ieder geval gaat ons heelal bij voortgezet uitdijen, dank zij de buren niet meer verloren. Behalve veel meer zijn er ook geheel andere heelallen mogelijk. Heelallen die zo zijn opgebouwd dat zij niet of niet dan onder bijzondere omstandigheden met de onze in wisselwerking treden. Al deze mogelijkheden zijn, hoe schimmig ook, toch buitengewoon aantrekkelijk, want hoe zouden de astronomen ooit ons heelal kunnen begrijpen wanneer zij het niet met andere heelallen kunnen vergelijken?
De Grieken noemden het heelal kosmos, sieraad en velen denken daarbij aan volmaakte orde. Het heelal is evenwel chaos en orde, een geheel van tegenstellingen waarin het onvoorstelbaar grote en gewelddadige - thans zichtbaar als de zwarte gaten in het heelal, waarop het licht te pletter slaat - gedragen wordt door het onvoorstelbaar kleine en tere - het licht, die getuige van het verleden en heraut van het komende. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Nogmaals drie vragen, want vragen leidt tot vragenIn Logik der Forschung vraagt Karl Popper: ‘Warum erfinden wir nicht gleich Theorien gröszter Allgemeinheitsstufen?’ Welnu algemener dan wij nu tekeer gaan kan niet. Wanneer men aanneemt dat buiten ons heelal zich andere heelallen bevinden, mogelijk zelfs in een oneindig aantal en wellicht evenals de galaxieën keurig in groepen gerangschikt, dan volgen als vanzelf drie vragen: 1. zijn die andere heelallen min of meer gelijk aan het onze? 2. is er wisselwerking tussen de verschillende heelallen, meer bepaald ook met het onze? 3. wat zou een eventuele wisselwerking van andere heelallen met het onze voor ons heelal en voor ons kunnen betekenen? (1) Op de eerste vraag ligt het voor de hand te antwoorden dat deze andere heelallen zowel kwantitatief als kwalitatief van het onze zullen verschillen. Duidelijke kwantitatieve verschillen vergen te onderscheiden in megakosmoi en microkosmoi. Kwalitatieve verschillen betekenen een andere samenstelling van materie of een andere materie. Noemen wij heelallen van kwalitatief gelijke samenstelling als het onze orthokosmoi en alle anderen parakosmoi. Wanneer heelallen zich, hetzij uit zichzelf hetzij door onderlinge wisselwerking, ontwikkelen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan kunnen wij onderscheiden jeugdige heelallen, neokosmoi en oude heelallen, gerokosmoi. Gaat deze ontwikkeling gepaard met biogenese en psychogenese dan zijn de neokosmoi tevens onervaren, morokosmoi en de gerokosmoi wijs, sofokosmoi. (2) Op de tweede vraag kunnen wij antwoorden dat kwalitatief gelijke heelallen met elkaar in wisselwerking kunnen treden, eventueel zelfs een fusie kunnen aangaan. Wisselwerking is ook denkbaar tussen ongelijksoortige heelallen, zij het soms alleen onder bepaalde voorwaarden. Het is ook mogelijk dat er heelallen bestaan die onder geen voorwaarde met elkaar in wisselwerking kunnen treden en die dus voor elkaar als het ware (nog) niet bebestaan. Zouden dergelijke heelallen elkaars pad kruisen dan zou er niets gebeuren en eventuele waarnemers op planeten zouden niets bemerken. (3) De wisselwerking tussen heelallen zou betekenis kunnen hebben voor het ontstaan, het voortbestaan en de ontwikkeling. Wij gingen ervan uit dat ons heelal is ontstaan uit de explosie van een oerster. Maar het kan, gegeven het bestaan van talloze andere heelallen en oersterren ook anders namelijk door een collisie van twee oersterren. Zulk een fusie zou verbazend veel lijken op een bevruchting, vooral als men bedenkt dat door combinaties van ongelijksoortige oersterren telkens weer geheel nieuwe soorten van heelallen kunnen ontstaan. Dergelijke combinaties kunnen voor de ontwikkeling gelukkig of ongelukkig uitvallen. Voor ons eigen heelal denken wij dan aan de uitspraak van kardinaal Newman: ‘The human race is implicated in some terrible aboriginal calamity. It is out of joint with the purposes of its creator.’ In ons heelal plaatst men paradijs en hemel steeds aan het begin of aan het einde van de rit. Ook het voortbestaan van een heelal kan verzekerd zijn door de aanwezigheid van buren. Wanneer een uitdijend heelal niet uit zichzelf tot inkrimpen kan overgaan dan wordt het òf door de buurtgenoten opgevangen, òf door dezen tot inkrimpen gedwongen of in staat gesteld, bij voorbeeld door het toenemen van massa. De wisselwerking kan ook voor de ontwikkeling van belang zijn. Wisselwerkingen bepalen het kosmisch gebeuren, het voortbestaan en de evolutie van het leven, het voortschrijden van de cultuur. Er is op elk niveau van bestaan een voortdurend geven en nemen. Zoals op aarde het water een fuik is voor de zonne-energie, zo vangen de hemellichamen door hun voortbewegen door de ruimte de verstrooide materie, bij voorbeeld de meteorieten op. Maar ook de heelallen pulseren, bewegen en treden met elkaar in wisselwerking, bevorderen elkaars ontstaan, voortbestaan en ontwikkeling. Een ontwikkeling die wij meemaken, waarin wij betrokken zijn is de biogenese en de noögenese op onze planeet. Wij leven in een wereld van kosmische energieën en in een wereld van biotische signalen en in een wereld van anthropische symbolen en in een wereld van noëtische waarden. Dit vergt een korte toelichting. De kosmos, in het bijzonder zon en aarde, heeft ons (noodzakelijkerwijs?) voortgebracht en biedt ons woning en leeftocht. Wij leven dus uit, in en van de kosmos. Maar wij leven ook in de bios, de gemeenschap van levende wezens, die ons voorziet van voedsel en van veel meer. Wij zijn (noodzakelijkerwijs?) uit het dierenrijk voortgekomen en erfden verworvenheden van onze dierlijke voorouders. Kosmos en bios zijn mededeelzaam en de bios is daarvoor ontvankelijk. Wij onderscheiden nu de prikkels die de organismen van de kosmos of van de andere organismen treffen in ‘stimulus agent’ en ‘stimulus signe’. Een stimulus agent is direct oorzaak van een respons. Wanneer een bloemstengel van één zijde door licht getroffen wordt en naar die zijde ombuigt dan werkt aan dit gebeuren de lichtenergie mee. Wij spreken dan van tropisme, in dit geval van fototropisme. Wanneer onze huid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de zon bruiner wordt of verbrandt dan werkt de lichtenergie aan dit gebeuren mee. Een stimulus signe (signaal of teken) heeft zulk een directe werking niet. Een stimulus signe werkt op het organisme in door middel van de zintuigen en wordt eventueel door het zenuwstelsel ‘vertaald’ in een handeling. De kosmische en biotische energieën die wij terwille van de voeding uit de omgeving opnemen en in buizen (maagdarmkanaal, luchtwegen, bloed en lymfvaten, enz.) door ons lichaam voeren zijn een 10 miljard maal sterker dan de energieën die met de signalen gemoeid zijn, en die door draden geleid worden. Wij nemen per dag 10 miljoen Joule op aan voedingsmiddelen, terwijl een foton dat ons oog treft een energie heeft van 2½. 10-19 Joule. Per dag ontvangt ons oog dus niet veel meer dan 10-8 Joule. De wereld van de signalen werkt met zeer delicate energieën. Bovendien: de werking van een signaal is binnen de grenzen van de waarneembaarheid niet afhankelijk van de hoeveelheid energie, maar van de betekenis van het signaal. De regel ‘causa equat effectum’ gaat dus in de wereld van de signalen niet op. Het zelfde geldt voor symbolen en waarden. De betekenis ervan is niet voor elk individu onder alle omstandigheden gelijk. Met behulp van de signalen en van door onszelf uitgevonden signalen, de symbolen (woorden, gebaren, instrumenten) bouwen wij een weetwereld op, een wereld die lijkt op de werkelijke, ervaarbare wereld, maar die daaraan niet gelijk is. Het signaal wortelt dus in de werkelijke wereld (phaenomenale wereld) en reikt in onze weetwereld (noumenale wereld). Vanwaar nu de wereld van de noëtische waarden? Ook Karl Popper (Unended Quest) onderscheidt drie werelden: wereld 1 is de wereld van de dingen; wereld 2 de wereld van de woorden en wereld 3 de wereld van de waarden (statements). Volgens Popper is wereld 3 autonoom en tijdloos, te vergelijken met de ideeënwereld van Plato, een wereld die reeds was voor het leven op aarde ontstond en die zijn zal wanneer dat leven weer verdwenen is, een wereld dus die onafhankelijk is of althans zijn kan van de onze. Popper acht dit mogelijk, maar geeft er de voorkeur aan wereld 3 te zien als een produkt van wereld 2. Het is volkomen legitiem om te trachten de feiten en gebeurtenissen in onze kosmos te verklaren met de middelen die onze kosmos daartoe biedt. Het is in ieder geval verstandig daarmee te beginnen. Maar tot dusver is er niet alleen zeer veel onopgehelderd, er is ook zeer veel dat onopgehelderd dreigt te blijven. Men kan dit negéren, maar men mag ook een beroep doen op onze oude bondgenoot in wetenschap, kunst en nood, de fantasie. Wanneer er inderdaad andere kosmoi buiten en zelfs binnen het terrein van onze kosmos zouden bestaan is het dom om niet te overwegen welke mogelijkheden daaruit zouden kunnen volgen. Gesteld het geval dat het pad van onze kosmos gekruist wordt door een parakosmos, die onze kosmos een tijdlang begeleidt en die onder bepaalde voorwaarden hier of daar in wisselwerking met onze kosmos kan treden. Wij zouden deze parakosmos een schaduwkosmos van de onze kunnen noemen, maar het zou voor ons ook wel een lichtkosmos kunnen zijn:
Hoe schijnt van avondstrand Doods overkant
Lichter dan heel dit land van leven
(Boutens).
Wanneer wij ons afvragen wáár aan de voorwaarden van wisselwerking voldaan zou kunnen worden dan denken wij aan het verreweg meest ingewikkelde instrument in onze kosmos, de menselijke hersenen en daarvan wellicht, als opening naar onze parakosmos, aan de epiphyse, de pijnappelklier, het derde oog, het oog van Shiva. De epiphyse beïnvloedt ons lichaam en door ons lichaam de hersenen. Hij verwekt daarin het tijdsbesef en daardoor het ruimtebesef. Hij bevindt zich op de grens van tijd en tijdloosheid. Het gesloten oog van de ziener. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijk begon de wisselwerking tussen beide kosmoi in de spiltijd (Achsenzeit) 800 tot 200 voor Christus, de tijd van Confucius, Lao tse, de Upanishaden, Boedha, Zarathustra, Elias, Jesaia, Jeremia, Homeros, Parmenides, Herakleitos, Plato, Thucydides en Archimedes. Een tijd van verandering waarvan Karl Jaspers zegt: ‘Diese gesamte Veränderung des Menschseins kann man Vergeistigung nennen.’ ‘Der Mensch ist nicht mehr in sich geschlossen.’ ‘Es ist wie eine Aufforderung zur grenzenlose Kommunikation.’ (Vom Ursprung und Ziel der Geschichte.) Wanneer dit zo is dan ziet het er naar uit dat onze parakosmos, een oudere broeder van de onze is, een gero en sophokosmos, die de onze stimuleert of inspireert in zijn ontwikkeling. Onze parakosmos is dan verder voortgeschreden op de weg van de noögenese, dat wil zeggen daar domineert wereld 3, de wereld van tijdloze waarden, terwijl bij ons thans nog wereld 2 wereld 1 overheerst. Zeker gaat deze wisselwerking tussen beide kosmoi uitermate geheimzinnig te werk en leidt tot niet meer dan geruchten en gissingen die weliswaar steeds meer tot de wetenschap doordringen maar nergens algemene erkenning hebben verkregen. De communicatie tussen beide kosmoi zou verschillende verschijnselen mogelijk kunnen maken: inspiratie, intuïtie, prognostische dromen, helderziendheid, en door transformatie (de hersenen zijn specialisten in transformatie) verdwijningen: Henoch, Mozes, Elia, Jezus en verschijningen: Het bezoek aan Abraham, de heks van Endor, Gabriël, Jezus. Maar ook buiten deze Bijbelse voorbeelden van lang geleden zijn er heel wat verhalen van verdwijningen (recent in de Bermuda Triangle) en verschijningen: recent de Ufo's (?). Ook de visioenen van stervenden moeten genoemd worden:
Ik zag haar allen gaan Als scheidden zij van waan
Naar heerlijkheid van onvermoede zekerheden
(Boutens).
En ten slotte de wederkeer (reïncarnatie) in het bijzonder van de Bodisattva's. Mogelijk is onze parakosmos ons thans aan het verlaten. God is dood, zegt men, wij zijn op onszelf aangewezen. Maar niet zonder herinnering, niet zonder het besef ‘dasz der Kosmos unendlich mehr sein musz als dieser Vordergrundaspekt der Erforschbarkeit, ein Tieferes, als das ist was sich begonnen hat zu enthüllen, nämlich das, was unser menschlich-geschichtliches Offenbarwerden aus sich hervorbringt.’ ‘Der Augenblick des Erwachens hat begonnen’ (Jaspers: Ursprung und Ziel der Geschichte). Alle kosmoi, alle hemellichamen, alle mensen en al hun ervaringen zijn nodig, niets kan gemist worden, niets gaat verloren.
Es kann die Spur von meinen Erdetagen
Nicht in Aeonen untergehn (Faust II).
Alle verhalen over astrale en etherische lichamen, pneuma's, zielen en geesten duiden wellicht op een ontmoeting van kosmoi, in een wereld van oneindig veel, een alledaags gebeuren. |
|