De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
F.B. Hotz
| |
[pagina 403]
| |
het marmerblad en kleedde zich aan. Dan trad hij naar buiten om de lampetkan aan de pomp opnieuw te vullen. (Hoe lang nog, dacht hij.) De tuin geurde naar verse aarde en bloesems. Hij siste zachtjes tussen z'n tanden een werelds wijsje: You made me love you - I didn't want to do it, en wist niet hoe hij daar aan kwam. Waarschijnlijk van z'n broer Arend in Den Haag die een mooie Salongrammofoon had en nu en dan platenavonden hield waar tot besluit gedanst werd. Het was een nieuwe grammofoon, een moderne, zonder hoorn. Nol Bikker wilde er zo een ook hebben. Ze stonden te koop bij Van Duuren vanaf f 27,50. Maar dat was ruim driemaal z'n weekloon en daarom voorlopig niet te verwezenlijken. Hij ging de brief posten aan het huis van z'n vroegere patroon; het was nog vroeg en men zou hem niet opmerken.
Bij het huis van de bouwmeester hield Bikker sluw de pas in. De nog lage zon stond in de bovenramen, die nu wel helse ovendeuren leken, en zó kon hij niet zien of daar iemand achter stond. Anna misschien. Of z'n gewezen patroon. Of - z'n halfronde wenkbrauwen trokken kwaad omlaag - die beiden samen. Tenslotte sloop hij dicht onder die ramen door en postte z'n brief. Maanziek keek hij naar het over de weg gelegen tuighuis dat als garage diende. Daar had hij heel wat passen liggen. Bij thuiskomst pakte Bikker de sleutelbos uit een vaas op z'n zwartmarmeren schoorsteenmantel en liep de tuin in. Hij ontsloot de dubbele tuindeur en trad binnen. In groeiende verbazing bekeek hij de uitstalling op de grote schragentafel. Eerst kwamen, aan de tuindeurkant, de zelfgemaakte werkstukjes van de Hervormde dames van het dorp. Omdat Bikker niet bij alles zo direct zag wat het voorstelde, pakte hij sommige voorwerpjes op met hoge wenkbrauwen. Hij herkende vijf gehaakte eierwarmers, waarvan vier in grijs en één in bruin. om duidelijke redenen. Daarnaast lagen twee dikke gehaakte boekenleggers in de nationale driekleur en verderop een uit sombere wolresten gebreid dier dat evengoed een konijn als een olifant kon voorstellen. Hij grinnikte wat om een gehaakt fietszadeldekje; als z'n broer Arend hier stond zou hij die toegemompeld hebben: kan jij nou zien of het voor een dames- of een herenfiets is? Er was een flesje dat een gehaakte bekleding had in de vorm van een zittend hondje. De kop kon omgeklapt worden, zodat het glaswerk te benutten viel - wellicht als spaarpot. Naast een groot flets kussen lagen gebreide kinderkleren, waarvan zelfs Bikker kon zien dat de mouwen veel te lang waren. Of had mevrouw Creuzot, wier meid die dingen gebracht had, misschien apenkinderen? Ook een fijne meid trouwens en jonger dan Anna. Bikker bleef staan bij een zonderling ding, gemaakt van een vitragerest. Hij wist bij god niet wat het voorstelde en zou het later toch eens vragen. Wat er verder nog lag bestond vrijwel geheel uit aanvatters en onderzetters. Maar er waren nog drie dagen voor de verkoopdag en je wist nooit wat die wijven nog meer bij elkaar zouden breien. O Anna, prevelde Bikker opeens somber.
Anna raapte de envelop zonder postzegel van de deurmat en bracht die aan haar heer. Witteboon was nog niet op maar ze dreunde zonder gêne z'n slaapkamer binnen en riep nogal toonloos: ‘post’. De oude architect kwam juist in z'n nachthemd achterste voren overeind en toonde aldus als eerste z'n dik katoenen achterwerk. Anna wachtte tot ook z'n hoofd zichtbaar werd en legde de brief op het vrijkomende hoofdkussen. Ze verdween niet en wachtte af. Witteboon zat nu op de rand van z'n bed, scheurde de brief open en las. Het papier trilde steeds krachtiger in z'n oude roze handen. ‘Anna!’ riep hij luid - hoewel ze vlak naast hem stond - en hij kreeg tranen in z'n fletsblauwe ogen. Z'n lang kunstenaarshaar, vergeeld wit, zat jongentjesachtig in de war. | |
[pagina 404]
| |
‘Anna'tje! Lees!’ Anna'tje, die dat verkleinwoord niet verdiende (ze was breed) keek met haar grijze basedow ogen in de brief en haalde haar forse schouders op. ‘Nou?’ vroeg ze. ‘Begrijp je het niet?’ zei de oude, ‘wat dàt betekent?’ ‘Nee,’ zei Anna en verliet de kamer.
Intussen had de koster enkele plichten vervuld, zoals de kachel van de consistoriekamer uithalen en naar zolder brengen voor de komende zomer en sigaren halen voor de vergadering van de commissie. Hij ging koffie zetten op z'n kamer voor z'n slordig en te laat ontbijt. Terwijl hij z'n brood haastig naar binnen propte dacht hij aan Anna en de grammofoon. Hij vond dat hij toch zo'n ding moest zien te krijgen. De meid zou geïmponeerd zijn. Bikker liep om tien uur bij Van Duuren binnen en kreeg een vouwblad mee. Thuis genoot hij stil van de illustraties en overvloedige gegevens. Er bleek al een hoornloze kleinere spreekmachine te zijn voor 18,50; platen kostten bij Van Duuren een gulden en er waren doosjes naalden van 200 stuks vanaf een kwartje. Het zou aardig zijn later op de dag alvast die naalden te kopen, maar dan wel de extra-fijne, zodat het geluid niet ver droeg. De dominee vond grammofoons ordinair en citeerde bovendien Calvijn die van muziek gezegd had dat het beuzelachtig was òf van de Boze kwam.
De dominee, die z'n wit bakkersneusje zocht te compenseren door een Van Eedensik, zat in z'n bibliotheek en staarde op de ommuurde tuin van de pastorie. Hij zag z'n vrouw daar; ze knielde op één knie en stak madelieven uit het gras met een roestig kinderschepje. Milde voorjaarslucht drong door een open steekraampje maar hij huiverde. Hij las: Met bidden begeren wij hetgeen dient tot verbreiding van Gods Heerlijkheid, alsook wat dient tot ons nut. Hij sloot de Institutie. Hij wist wat z'n geestelijke nut was en bad desondanks verward: en ontferm U over m'n vrouw. Ook bad hij dat de hoofden van z'n gemeente wíjsheid zouden ontvangen in hun keuze op weg naar vooruitgang en Gode welgevallige volksgezondheid. Schoonheid wellicht. Men mocht in ieder geval om het nuttige vragen. (Intussen zag ook Bikker de schoffelende vrouw vanuit z'n raam. Ze keek vreemd naar hem op en hij knikte geschrokken.)
Andries de Wit, arts, mompelde achter z'n hoog cilinderbureau. Z'n grauwe wenkbrauwen trokken samen in z'n rozig hoofd. Z'n waterblauwe ogen, onder slobberleden, bekeken vijandig z'n notities van de dag. Hij vloekte; dat was nou weer vervelend: hij moest op één dag naar de oude Witteboon èn voor de Commissie naar het bureau van Visser en Smit in Papendrecht. Hij besloot het laatste het eerst af te doen. Hij pakte z'n tafelbel en z'n chauffeur verscheen: een schonkige boer in een pilo uniform. Het was een lange rit over de dijken, maar de kap van de doktersauto was omlaag en de Wit snoof met vaag welbehagen vers gras, de rivier en de koeien. Boeren lichtten hun petten een centimeter. Een boerin werd bijna geraakt door een straal tabakssap van de chauffeur en de dokter vloekte hem krakend uit. In Papendrecht bezag De Wit ongeduldig ontwerpen en foto's. Hij kreeg in een grote map een werktekening mee die hij niet erg begreep, en een calculatie die hij best begreep. Het was allemaal duurder dan je zou denken. En hoewel een voorstander van het particuliere initiatief, vond hij het idioot dat dit geen rijkszaak was. Op de terugweg gebood hij z'n chauffeur langs Witteboon te rijden. De wagen stopte tot voor het blauwstenen trapje - rijen kon die boer wel - en de meid Anna opende de donkergroene kapitale voordeur. De dokter gaf haar een tikje op haar brede achterwerk en trad binnen. Hij vond de oude in een opge- | |
[pagina 405]
| |
wonden en vrolijke staat. Hij nam pols en bloeddruk op en luisterde naar het hart. Alles was wat opgelopen en de huisarts dacht dat het de lente kon zijn. Hij keek onwillekeurig naar Anna, maar die zag er ondoorgrondelijk winters uit. Ten slotte helderde Witteboon zelf het kleine raadsel op en overhandigde glunderend de dokter de brief van Bikker. ‘Daar zou ik me nou maar niet te veel over opwinden,’ zei De Wit; ‘daar zou ik nog niet te veel op rekenen.’ ‘Net zo,’ zei Anna.
Tijdens z'n middagspreekuur, waarop overigens alleen de meid van mevrouw Creuzot verscheen met het kleine rotjong van die dame aan haar hand, zond De Wit z'n chauffeur te voet naar de pastorie. Bikker was juist biskwietjes gaan kopen voor de gewone woensdagavondcatechisatie en groette zwierig de Creuzot-meid die het doktershuis verliet. Toen hij gemakkelijk terugsloffend de deur van z'n koetshuis naderde, zag hij daar de boer in pilo pak en beenkappen staan. ‘Wat zoek je?’ zei hij. ‘Ook gedag,’ zei de chauffeur. Bikker keek met afgrijzen naar het mosgroene, vette jasje. Je had vakchauffeurs en lantarenpalen. Hij herhaalde z'n vraag. ‘Boodschap van je voor de dokter,’ zei de boer. Bikker liet hem binnen in de schemerige holle ruimte waar sinds jaren een rijtuig ontbrak. Ze bleven staan; er was trouwens niets om op te zitten. ‘Zeg het maar,’ zei Bikker. ‘Alsdat je die brief aan Witteboon niet had motte schrijven,’ zei de boer. ‘Hoe zo dat?’ ‘Dat weet 'k zo niet, maar het mot ongedaan gemaakt weze.’ Bikker zweeg. ‘'t Is maar dat je 't weet,’ zei de boer nog en Bikker opende de grote halve deur voor hem. Maar z'n autoliefde hield het niet langer. ‘Hoe loopt dat karretje van de dokter nou tegenwoordig?’ vroeg hij zacht. ‘De Opel draait bestig,’ zei de boer luid, ‘als je 'm maar goed naloopt vanzelf.’ De koster zweeg en de boer vertrok maar keerde zich nog om met een liederlijke grinnik. ‘En de meid van Witteboon, die draait ook bestig! Af en toe horen ze d'r skreuwen in het bed -’ Bikker spuwde in de richting van z'n opponent. De boer was weliswaar bevriend met de chauffeur van Witteboon, maar de koster geloofde niets van deze mededeling uit de tweede hand. Het was treiteren van chauffeurs onderling tegen gewone burgers.
Witteboon zat tot 's avonds laat in z'n werkkamer aan z'n tekentafel. Hij had, voor zijn doen snel, gegevens verzameld en bestudeerde het werk van z'n grote, onlangs gestorven collega J. Schotel. Z'n eigen ontwerp, dat wellicht niet te lang op zich zou mogen laten wachten, zou simpeler moeten zijn wilde het concurreren. Geen kantelen of boogfriezen, laat staan hangtorentjes. Vlak af, maar mooi van lijn. Zoals die van Tiel of Leerdam. Hij maakte een aantal schetsen. Om twaalf uur 's nachts hield hij op en begaf zich naar z'n groot tweepersoonsledikant. De meid sliep al in haar spookachtig oplichtende nachthemd. Hij maakte haar wakker. ‘Ik wil vanavond alleen slapen, Anna,’ zei hij. Ze vertrok met haar blaker die was blijven branden.
Die zelfde avond vergaderden de dominee, de dokter, de burgemeester en het erelid van de commissie de aannemer Pronk, in de consistoriekamer. Dr. de Wit legde het ontwerp uit Papendrecht voor. De dominee, die platenboeken in z'n bibliotheek had van vreemde oude steden, pleitte op bijna magistrale wijze voor kantelen. Die vormden immers het symbolisch burchtkarakter van het bouwwerk, dat, zo God het wilde (en God stemde in met nut en gezondheid kon men in de Institutie lezen) een burcht zou gaan vormen tegen ziekte en | |
[pagina 406]
| |
vervuiling (en de daaruit voortkomende onkuisheid). De aannemer, die vroeger veel samengewerkt had met Witteboon, zei dat kantelen extra begrotelijk waren; hij vroeg de vergadering toch ook maar de oude dorpsgenoot een ontwerp te laten maken. Maar men schudde somber het hoofd en zweeg. | |
IIOp de zaterdagmorgen van de verkoopdag had Bikker zich in het zwart gestoken; een los front en een vers papieren staldeurboordje completeerden z'n costuum. Hij opende plechtig de beide ruitjesdeuren van het tuinhuis. Hij droeg het grote carton binnen, waarop een hervormde dame met sierlijke letters in borduursel het doel van de Fair had aangegeven: voor onze watertoren. Bikker wilde wel dat hij vandaag z'n grammofoon al had om het feest luister bij te zetten. En als Anna dan binnenkwam achter die oude vos met z'n rode konen, zou hij ‘Fairest of the Fair’ van Sousa opgezet hebben. De dominee maakte een laatste inspectie samen met z'n slanke vrouw, die een spitse poppenkin had. Men bekeek, wat verlegen, de laatst ingekomen schenkingen. Er waren veel pannelappen bij. Ook de dominee keek, enigszins kleurend, naar het geheimzinnige diepe tasje uit vitragestof en vroeg z'n vrouw waartoe het diende. Bikker luisterde mee, z'n naakte kop ondoorgrondelijk als van een veldwachter. ‘Dat is om kousen in te wassen lieve,’ zei de dame. ‘Dameskousen?’ vroeg de dominee haast onhoorbaar. ‘Ja natuurlijk.’ De predikant keek kwaad naar het gazen voorwerp. ‘Dat vind ik dan ongepast hier,’ zei hij. Bikker verwijderde het gewichtloze ding en stak het in z'n broekzak. Hij voelde er zich raar trillerig van worden. Er lichtte een plan op als een bliksemschicht.
Om half elf 's morgens werd de Fair geopend met een toespraak van de burgemeester. Die had de woorden van de dominee goed onthouden en bracht burcht, gezondheid en reinheid ter sprake (hoewel dit laatste niet in connectie met onkuisheid). Er waren nog haast alleen dames aanwezig omdat de mannen nog werkten; hij maande de vrouwen 's middags hun echtgenoot voor het goede doel te sturen en besloot met de mededeling dat de Gemeente een mooi bedrag in de kosten zou bijdragen. Hoe mooi het bedrag was verzweeg hij voorlopig. Hij wekte de commissie op tot vele verdere activiteiten, maar achtte dit begin goed. Hij kocht - symbolisch welhaast - het omgehaakte hondespaarpotje van glas, voor een gulden. De schragentafel was nog berstens vol geraakt. Vele burgeressen hadden de inhoud van haar kasten nagekeken op overbodige kleinigheden en die lagen nu dan ook hier te koop. Er waren manchetknopen, zakspiegeltjes, haarpennen, snorbinders, fotolijstjes van chagrinpapier, droogboekjes, maatglazen, papierhouders, vloeirollers, wrat- en hoofdpijnstiften, pepermolens en radeerwieltjes. Jonge boeremeiden stonden er suf bij opgesteld als verlegen verkoopsters. Bikker trachtte zuchtend z'n ogen vóór zich te houden. Hij schonk koffie voor genodigden en waste de kopjes af. Hij vulde sigaren bij. Hij pakte nerveus de centen en stuivers uit de klef opgehouden meidenhandpalmen en borg dat warm geld in een extra grote collectebus. Enkele dames trokken elkaar een voordelig kindertruitje uit de handen en Bikker trad vroom op als scheidsrechter. In een hoek stond de grabbelton voor de kleintjes die steeds teleurgesteld kleutergehuil deed ontstaan. Veel bezoekers van de lagere standen vroegen Bikker of hier geen privaat was. (Het volk laat zich die attractie zelden ontgaan en het viel de koster op dat zij die pretenderen in de wereld het minst gelaafd te worden, het meest van die instelling gebruik wensen te maken.) 's Middags werd het voller - ook met grijpgrage schoolkinderen waarop gelet moest wor- | |
[pagina 407]
| |
den - en Bikker keek vanaf half één steeds even naar de open deuren of hij de rode en witte kop van Witteboon al zag. Het was prachtig weer en de bezoekers bleven binnenstromen in licht costuum of zomerjurk. Het merendeel bleek overigens kijkers te zijn en de voorraad geschenken leek om twee uur nog amper aangesproken. Het was eerst om half vier dat Bikker z'n zin leek te krijgen maar de anderen waren er niet blij mee. De domineesvrouw, die Witteboon zag aankomen over het tuinpad met z'n lichte vest en zwierig vlinderdasje, verschoot van kleur. Ze keek benard naar haar echtgenoot. Die aarzelde. In feite was iedereen hier welkom, maar impertinent was het wèl. En wat nu tegen de man te zeggen. Hij groette de oude bouwkunstenaar ongemakkelijk. In ieder geval had de man de goede smaak gehad zijn bijslaap thuis te laten. Witteboon kwam recht op de predikant af en dankte hem beleefd voor diens uitnodiging en voor de hoopvolle sfeer van ‘zeg maar: verbroedering en samengaan in de toekomst’ die uit die daad toch wel bleek. ‘Ik vrees,’ begon de predikant maar Witteboon glimlachte. ‘Ja er is natuurlijk nog niets definitief afgesproken maar ik ben érg enthousiast geworden voor de zaak en heb de hele week tot diep in de nacht gewerkt, vraagt u het maar aan - enfin.’ De dominee zweeg en zag bleek. Wie kon de man hebben uitgenodigd? Hij dacht ook in zelfvermaan aan de parabel van de eerste steen. Z'n eigen zonde was bijna tegengesteld aan die van Witteboon maar zonde evengoed binnen de heiliging van het huwelijk. Hij verliet het tuinhuis en zat even in z'n koele bibliotheek. Men vond dat Bikker opeens opvallend teruggetrokken deed en zelfs beledigend en de aannemer en z'n vrouw verlieten, zonder nog iets gekocht te hebben het tuinhuis onder gemompel van straks nog even terugkomen. Bikker moest zich terugtrekken in z'n koetshuis om z'n teleurstelling te verwerken. Hij wiste zich het voorhoofd. Hij rustte uit op de trap naar z'n woonvertrek en staarde de donkere loods in. Hij liet een opstandige boer. Maar dan werd er zacht getikt op de zware deuren. Krankzinnige vreugde overviel hem. Hij vloog overeind en ontgrendelde. In de scherpe baan zonlicht die binnen draaide stond niet Anna. Het was de domineesvrouw. De zon speelde door het krullig haar dat uit haar hoed met kunstrozen stak. Ze was lang en slank, een beetje erg slank, niet zo schitterend gevuld als - ‘Nol?’ zei ze bevend. Hij begreep het. Hij had geen seconde nodig. Hij trok haar naar binnen als een oud dier z'n laatste prooi maar hij bleef bedroefd. Een traan rolde over haar gepoederde dameskoon terwijl hij haar tegen zich op drukte. ‘O Nol,’ piepte de jonge vrouw. ‘Ja,’ zei Nol. Hij duwde haar de trap op. Hij was in alle opzichten gereed zich panisch op haar te storten maar wierp z'n zondagse broek toch nog vrij netjes over een stoel (bijna zoals z'n vader het hem geleerd had). Daarbij viel het vitragetasje uit de broekzak op de grond. Het was voor Anna bestemd en hij raakte verslagen. Hij ging kalm naast die andere vrouw liggen en tastte beschroomd naar die ongewoon broze vrouwenhuid, een kwetsbare naaktheid. De voorstelling ging niet door. Ze prevelden verontschuldigingen onder hopeloos gestreel. Maar opeens was Nol mans genoeg te beseffen dat hij zich later voor z'n kop zou willen slaan en zo greep het onvermijdelijke nog plaats. Het leek weldra door uithongering een strafexercitie en de vrouw dacht dat dat misschien maar het beste was. Pijn en lust en angst. Ze knapte zich op voor Bikkers scheerspiegel en zag kans, gek van zenuwen, nog aanminnig te spreken. Maar hij voelde de laatste rest vertedering verdwijnen als hij aan de vitrage dacht. | |
[pagina 408]
| |
De verkoping was intussen door gegaan en werd 's avonds om 9 uur besloten met de verloting van een taart. Anna was ook later op de dag niet verschenen. De dominee en Bikker begonnen na de uitreiking en het vertrek van de laatste bezoekers alles op te ruimen; ze waren zwijgzaam om verschillende redenen. Mevrouw was met hoofdpijn vroeg naar bed gegaan. Bikker telde op de plankentafel alle halfjes, centen, twee en een halve centstukken, stuivers en dubbeltjes uit. Het batig saldo voor de toren bedroeg 23 gulden en 91 cent. Hij legde er zelf 9 cent bij voor het kousentasje. De dominee kwam onverwachts voor hem staan en zei zacht ‘Dit is je laatste karwei hier geweest Nol.’ Bikker schrok hevig en vroeg zich zwetend af of het nú al uitgekomen was. ‘Je hebt me in grote moeilijkheden gebracht Nol,’ klonk het plechtig verder. ‘Je hebt Witteboon een uitnodiging gestuurd. Waarom?’ Nol schudde het hoofd en zweeg lang. Dan zei hij ootmoedig en intussen naar waarheid: ‘Ik had er geen belang bij.’ ‘Ik betwijfel dat ernstig; ik ben nu haast verplicht Witteboon een plantekening te laten maken,’ zei de dominee gekweld. ‘Dan kan u dat plan toch afkeuren,’ zei Bikker snel en arrogant want hij besefte opeens niet langer z'n baas, maar een horendrager voor zich te hebben. De zieleherder streek door z'n sik en begreep er nu niets meer van. En toen hij vermoeid om elf uur in bed stapte kroop z'n vrouw nog helemaal weg naar háár kant ook. Hij haalde z'n schouders op maar angst trad in naast enige opluchting. | |
IIITwee maanden later ging de dominee op bezoek bij het Leerdamse waterleidingbedrijf. In de trein dacht hij aan z'n ziek achtergelaten vrouw. Dokter de Wit had gezegd: geef die vrouw een kind, daar knapt ze van op en hij overdacht opnieuw ernstig die uitspraak. Hij was zich natuurlijk niet bewust dicht bij - plaatsvervangend - vaderschap te zijn. Na rondgang in het mooie bedrijf hield hij een schoon glas water in beschouwelijke aandacht tegen het licht van het pomphuisvenster. Hij keek naar de absoluut doorzichtige vloeistof. Water! Wat was er mooier dan water! Het had mystieke grootheid! Het was het Niets en het Al. Het was kleurloos, reukloos, bijna substantieloos en koel als de omschrijving van het Absolute zelf door de grote Godsminnaar die hij in z'n boekenkast had staan. Zo werd drinken welhaast communiceren, deel hebben aan het Goddelijk Andere. (Dat was andere koek dan het ouweltje van de Pausgezinden. Toch bloosde hij opeens even toen hij dacht aan de groteske wijze waarop dat water, verpest, het lichaam weer verliet.) Hij schudde nog plechtig de handen van de directie en ook de zwarte bereklauw van een machinist. Alle medewerkers hier moesten wel broeders zijn. Buiten, op weg naar het station, in de dampende zonnehitte, wilde hij zelf wel water zijn. Hij had nooit moeten trouwen. Hij was jaloers op Ruusbroec. De naam zelf ademde water; de zuiverheid van water.
Terug in de pastorie vertelde z'n vrouw hem snikkend dat ze in verwachting was. Hij schrok, duizelde en dacht even aan de wederkomst der Messias, aan uitverkoren onbevlekt vaderschap. Hij schrok heviger en corrigeerde eigen onbedoelde blasfemie en waanzinnige hoogmoed - of was het op de loer liggende waanzin? (Maar de zwangerschap ging over of was er niet geweest, en de dominee dacht aan een lijfelijk suggestief hallucinerende droom van z'n vrouw. Hij voelde zich extra schuldig. Hij kocht een prachthond voor haar.)
Bikker was bij z'n broer Arend in Den Haag en danste de Two-Step met diens buurmeisje. | |
[pagina 409]
| |
Everybody's doing it! Met het zwetend schepsel in z'n armen was hij niet jaloers meer op de grammofoon in zeewiergroen en notenbruin. Hij was Anna niet direct vergeten maar dit was ook wel wat. Het was volop zomer en de ramen stonden hoog open. Het snel donker wordende bos aan de overkant van de kade geurde mossig. Nol wilde daar heen nu het schemerde. Maar een besnorde vader kwam het meisje terughalen.
Anna was tevreden dat ze zich blijkbaar vergist had in de brief van de pastorie. Ze sliep gerust terwijl Witteboon tekende. Verzaligd van eigen vakmanschap rekende hij na en trok lijnen langs tekenhaak en driehoeken. Hij hanteerde neurieënd trekpen en passer. Op z'n papier ontstond een elegante kleine watertoren, de trotse kop van het reservoir ferm in de wolken. Hij had eerst geen beton willen gebruiken (beton en water gaan niet samen was z'n vroegere stelregel) maar bij Visser en Smit deden ze het ook en het was goedkoop. De omloop mét kantelen kwam er mooi op te staan; dat scheen men te willen en er werd extra voor gespaard. Imitatie boogfriesjes in metselwerk waren misschien mogelijk. In het geniep imiteerde hij een beetje een ontwerp van Schotel met een achtkantige bovenbouw en veel kleurstelling door natuursteen en lichte baksteen, door cordonlijsten en speklagen. Steeds opnieuw trok hij de enorme belasting na van zoveel wisselend watergewicht op zo'n klein oppervlak. Ook hij was in Papendrecht geweest en bezat tekeningen van de technische installaties, hun gewicht en hun afmetingen. Hij werkte met de geurhallucinatie van stoomcilinderolie in z'n neus. Hij was gehaast. Hij laadde z'n trekpen met bevende hand en morste oostindische inkt. Al eerder was een inktlijn onder z'n niet meer zo vlak liggende tekenhaak uitgevloeid en had hij z'n tekening kunnen verscheuren. Hij was geinspireerd en vergeestelijkt, naar Anna keek hij haast niet om en hij werkte bij dag en bij nacht. (Anna had kortgeleden een smekende blik van Bikker nors afgewezen; ze kon het niet uitstaan dat die fielt háár niet uitgenodigd had op de Fair en ze had hem bovendien koerend zien groeten naar de meid van de Creuzots toen die dat jong naar de dokter gebracht had.)
Witteboon wist niets van de rijtuigentocht van de commissie. Al eerder was men in twee sjezen er op uit geweest. Een esthetische verkenning. De dominee, de aannemer, de burgemeester en de dokter met hun vrouwen reden naar stadjes en dorpen langs de rivier tot aan Tiel en bekeken de meer of minder slanke watertorens. Ze zetten de strohoeden diep in de ogen tegen het stekend zonlicht. De dames, in hun witte zomerjurken, vonden het slanke, katachtige silhouet van het Tielse torentje het mooist. Zoals dát boven het groen kwam uitreizen -! Men zou Visser en Smit om zó'n modellering verzoeken. Op de terugweg in een uitspanning bezon men zich op de verdere evenementen, die het budget moesten aanvullen. Er was al een sportdemonstratie geweest en men dacht aan een grote loterij met prachtige prijzen. De domineesvrouw werd tot erevoorzitster uitgeroepen voor de activiteiten maar ze bedankte panisch. De vrouwen zwegen even en dachten dat ze eindelijk zwanger was.
Nol Bikker kwam het gehuurde tuinhuisje binnen aan de rand van het dorp, bij het verwaarloosde buiten. Hij was tijdelijk hulpverkoper geworden bij Van Duuren. Hij ging op z'n krib zitten met z'n hoofdkussen in z'n rug en z'n lange benen voor zich uit naar het voeteneind, als een kind. Het rook hier naar schimmel. Hij staarde dom en zat absoluut onbeweeglijk. Z'n oude moer zou gezegd hebben: Kijk dat! Dat is verliefd! maar hij was niet verliefd, hij was zo kwaad dat hij er buikpijn van had. Onder z'n maag knaagde het. Dat Anna die oude had, daar had hij zich bij | |
[pagina 410]
| |
neer gelegd, het hoorde zo, hij wist dat al zo lang, hij had nog een half oud respect voor z'n oude baas. Maar vanmiddag had hij haar zien staan praten en lachen - bolle ogen en al - met Witteboons chauffeur. Met die lange darm en z'n ijzeren bril, in nog smeriger pilo dan die van de dokter. Met de man die haar beklad had.
De dominee had enige notie dat die voorbije zwangerschap toch meer dan een droom geweest kon zijn en kon niet slapen. Hij sloop naar de bibliotheek en pakte een gedichtenbundeltje in grijs en goud. Hij las de Moerbeitoppen van Beets en snoot z'n neus langdurig.
De zaken gingen nu op z'n eind. Er volgden nog een paar drukke vergaderingen in de consistoriekamer waar een nieuwe koster sigaren aanvulde en, dat najaar, de kachel plaatste en aanmaakte. Twee fabrikanten, respectievelijk van het meubel- en het baggerbedrijf op de grens van het dorp, tekenden een contract. Een nabijgelegen kleine gemeente werd mee geïnteresseerd, wat het aantal toekomstige waterkranen bijna verdubbelde zodat alle tekeningen over moesten: de toren moest groter en hoger. Drie hereboeren, een werf en de kasteelbewoner droegen bij. (Het rijk liet het opnieuw afweten.) Het volgende vroege voorjaar was het geld bijeen. Er kwam een tentoonstelling van alle ontwerpen in het gemeentehuis. De commissie delibereerde lang bij die tekeningen en Witteboon beende in z'n groot pand in kribbige spanning op en neer. Hij snauwde tegen Anna en zond haar om een boodschap. Nol sprak haar aan op straat en keek voor het eerst beschaamd naar z'n eigen versleten pantoffels. ‘Anna,’ zei hij zacht, ‘ik was vervelend met die blaker toen.’ Hij dacht dat zo'n bekentenis voor zich zou innemen want hij kende de vrouwen slecht. ‘Je zeurt koster, en ik ben moe,’ zei ze en verdween. Thuis wachtte Anna een verrassing waarvan ze beweerde dat ze het altijd wel gedacht had: de commissie - met uitzondering van de dominee die uittrad - had het ontwerp van de oude zondaar Witteboon uitverkoren. Er kon gebouwd gaan worden. Dokter de Wit ontsloeg die zelfde week z'n spuwende boerechauffeur en nam Nol Bikker. Witteboon betaalde Bikker bovendien een kleine bonus voor diens hulp en de gewezen koster kon z'n grammofoon kopen. Hij vroeg Anna brutaal eens te komen luisteren maar ze zei: ‘Ik houd niet van muziek.’
Nol ging kijken naar de eerste steenlegging voor de Watertoren. De aannemer Pronk, met de bolhoed achterop het hoofd, en de oude bouwmeester (zwieriger dan ooit) waren zo druk in gesprek met een opperman dat ze hem niet zagen. Het langarmige zoontje van mevrouw Creuzot (van de meubelfabriek) mocht de eerste steen metselen. Nol loerde naar de rok van de jonge dienstmeid die ook nu weer het kreng bij de hand voerde. (Ze keek naar het kind of ze hem zelf gemaakt had.) Een naburig harmonieorkestje speelde het Wien Neerlands Bloed.
Intussen waren de schoten te Serajewo gevallen en na een eerste begin - de kelderfundering was al geheid en er lag een losse stoomketel in de wei klaar - viel de bouw stil. Er kwam algehele mobilisatie en iedereen vergat de toren. Materialen werden bovendien slecht leverbaar of te duur en het leger slokte de transportmiddelen op. Vergunningen blokkeerden.
Het zou nog zeven lange jaren duren eer de beide dorpen de kranen konden openen. Mopperend bediende men nog de knarsende pompen. In 1921 verscheen een fantasieloze toren in utiliteitsbouw; eigenlijk een hoog reservoir op profielijzeren poten. Witteboon was toen al dood; Nol was uitgekeken op grammofoon en platen en Anna op mannen. Ze was vijftig nu en grijs. | |
[pagina 411]
| |
De domineesvrouw bleef zich al die jaren bezwaard voelen en schikte zich in het gemis van een kind. (Maar ze had die hond.) Nol bleef zich ook vaag schuldig voelen en schikte zich in het gemis van Anna. (Maar hij had zijn chauffeursbaan.) De predikant achtte zich een zondaar en schikte zich nederig in het gemis van De Absolute. (Maar hij kreeg helder water bij de vleet.) Anna, die trouwe tranen in haar bolle ogen had gehad op het kerkhof, schikte zich in het verlies van die oude. (Maar ze kreeg zijn spaarpot.) |
|