De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
G. van Benthem van den Bergh
| |
[pagina 272]
| |
theorie. Daar moet onmiddellijk aan worden toegevoegd dat die discussie voornamelijk gaat over de theorie van de kapitalistische staat, een woordcombinatie die erop wijst dat de deelnemers aan deze discussie zich slechts sporadisch bezighouden met de vraag die hierboven is geformuleerd. Over de kapitalistische staat spreken betekent in feite dat het antwoord op die vraag al gegeven wordt: de staat wordt geacht een functie te zijn van de produktiewijze - en de nationale staat een produkt van het kapitalisme.Ga naar eind2.
Als nu de staat in de marxistische ontwikkelingstheorie als ondergeschikt wordt beschouwd, als een ‘bijverschijnsel van de klassenstrijd’,Ga naar eind3. waarom bestaat er dan bij marxisten zo'n levendige belangstelling voor staatstheorie? Hiervoor kunnen vier redenen worden gegeven, elk, zij het met verschillende nadruk, een mengeling van politiek-strategische en theoretische motieven. (a) In hoogontwikkelde kapitalistische staten valt te constateren dat de economische functies van regerings- en staatsbureaucratieën voortdurend in aantal toenemen. Vaak wordt gesproken van een zo vergaande vermenging van staat en economie, dat er niets meer van de liberale premisse inzake de wenselijkheid van een scheiding van staat en economie terecht kan komen. Monopolisering van economische macht in internationale ondernemingen en een toename in aantal en belang van de economische functies van de staat gaan hand in hand. Deze ontwikkelingen hebben theoretische vorm gekregen in de leer van het staatsmonopolie-kapitalisme zoals die door Russische en Oost-Europese partij-ideologen is geformuleerd en door de West-Europese communistische partijen is overgenomen.Ga naar eind4. Ook komen zij tot uiting in de titel van het marxistische tijdschrift Kapitalistate dat in de Verenigde Staten verschijnt en door auteurs uit geheel West-Europa wordt gesteund. Om deze ontwikkelingen en de rol van de staat in de economie te verklaren moet, zo betogen marxisten, de staatstheorie verder worden uitgewerkt. (b) In postkoloniale samenlevingen die zijn geïncorporeerd in de mondiale arbeidsverdeling welke door de hoogontwikkelde geïndustrialiseerde landen en de multinationale ondernemingen wordt beheerst en die op grond daarvan vaak worden aangeduid als perifere kapitalistische samenlevingen, blijkt eveneens dat de economische functies van de staat steeds belangrijker worden. Een toenemend aantal staten in de derde wereld wordt bovendien geregeerd door militair-bureaucratische oligarchieën. Als marxisten willen verklaren waarom in postkoloniale samenlevingen militairen en de staatsbureaucratie zo veel belangrijker zijn dan de ‘nationale bourgeoisie’ worden zij eveneens geconfronteerd met de ontoereikendheid van de marxistische staatstheorie. De discussie onder marxisten over de postkoloniale staat is op gang gekomen door een artikel van de uit Pakistan afkomstige marxist Hamza Alavi en heeft zich nu ook op Afrikaanse staten gericht.Ga naar eind5. (c) Dan is er het feit dat ‘socialistische’ staten weigeren om de tekenen van ‘afsterven’ te vertonen, die de marxistische ontwikkelingstheorie ze voorschrijft. Verschillende argumenten worden aangevoerd om te verklaren dat de Russische, Chinese of Cubaanse staten juist voortdurend hun macht en functies uitbreiden. Er wordt gesteld, dat zij nog in een overgangsfase verkeren en dat de socialistische produktiewijze er nog niet tot rijping is gekomen. Een ander argument is dat in een Sowjet-Unie een ‘volmaakt nieuw soort kapitalistisch-sociale formatie’ is ontstaan. De Sowjet-Unie een kapitalistische staat noemen lost natuurlijk alle problemen op. Dan kan men ook beweren, zoals Martin Shaw doet, ‘dat de expansieve groei van de staat in “communistische” samenlevingen alleen maar schijnbaar in strijd is met de theorie van Marx en dat de theorie in feite de grondslag vormt voor een bevredigender verklaring van dit verschijnsel’.Ga naar eind6. Karl Marx zelf | |
[pagina 273]
| |
zou dergelijke argumenten niet toereikend hebben geacht: ‘De vraag doet zich dan voor wat voor veranderingen de aard van de staat (Staatswesen) in een communistische samenleving zal ondergaan. Met andere woorden, welke sociale functies zullen daar blijven bestaan die overeenkomen met de huidige functies van de staat? Deze vraag kan alleen worden beantwoord door wetenschappelijk onderzoek en men komt geen stap dichter bij een oplossing door op duizend verschillende manieren het woord “volk” met het woord “staat” te combineren.’Ga naar eind7. Een laatste argument zou kunnen zijn dat de huidige ‘socialistische’ landen de ‘dictatuur van het proletariaat’ belichamen, maar men kan nogal moeilijk blijven beweren, dat de stalinistische terreur uitsluitend was gericht op de vernietiging van het burgerlijk staatsapparaat. Ook hier is Marx' eigen commentaar relevant, als we ons bedenken, dat Stalin in 1936 verklaarde dat de Sowjetstaat de staat van het volk als geheel was geworden. Maar het strookt meer met Marx' eigen categorieën om te zeggen dat de Sowjet-Unie noch de dictatuur van het proletariaat noch het volk als geheel belichaamt, maar dat daar een bureaucratische klasse is ontstaan, zoals onder meer de Nederlandse marxist S. Stuurman heeft gesteld.Ga naar eind8. Maar als dat zo is wordt een staatsvormingstheorie nog noodzakelijker. Hoe en waarom kon deze bureaucratische klasse ontstaan?
Dat revoluties - al of niet in naam van het socialisme - allerminst tot een staat- en klassenloze maatschappij voeren maar daarentegen juist tot een versterking van de staatsmacht en tot nieuwe patronen van klassevorming, is eveneens een belangrijke observatie geweest voor de door Marx geïnspireerde theorie van de politieke ontwikkeling zoals die door Barrington Moore in zijn Social origins of dictatorship and democracy wordt geschetst. Dat revolutie de staatsmacht versterkt in plaats van haar te ondermijnen nemen enkele door Barrington Moore beïnvloedde Amerikaanse sociologen als uitgangspunt voor theorieën omtrent de autonome ontwikkeling en rol van de staat en van de staatsbureaucratie.Ga naar eind9. De discussie over de marxistische theorie van de staat is echter weinig beïnvloed door dit soort historisch-sociologisch onderzoek. Misschien zal dat veranderen wanneer het onderzoek naar staatsvorming en nationalisme van de Britse marxisten Perry Anderson en Tom Nairn en het onderzoek van de kapitalistische produktiewijze als ‘wereldsysteem’ van de Amerikaanse socioloog Immanuel Wallerstein in het debat over de marxistische theorie van de staat een rol gaan spelen.Ga naar eind10. (d) De laatste reden houdt minder rechtstreeks verband met historische ontwikkelingen in verschillende delen van de wereld. Hier gaat het weer om de oude discussie tussen marxisten en wat deze meestal burgerlijke sociale wetenschap noemen. Anti-marxistische beoefenaars van de sociale wetenschappen hebben bijgedragen aan deze misleidende categorisering door marxistische en op het werk van Marx voortbouwende wetenschapsmensen op één grote hoop te gooien, de meest dogmatische marxistische geschriften uit te zoeken en die vervolgens als representatief voor het geheel te beschouwen. Het gaat hier niettemin om een dubbele misvatting: in de eerste plaats wordt met deze tweedeling de aristocratisch-conservatieve traditie in de sociale wetenschap, die minstens even belangrijk als de liberaal-burgerlijke traditie is geweest, verontachtzaamdGa naar eind11., doch tevens - en dat is veel ernstiger - maakt deze misvatting blind voor de wijze waarop de twee tegengestelde tradities wat Norbert Elias een ‘paradigma gemeenschap’ heeft genoemd vormen (in een lezing aan de Universiteit van Amsterdam, 30 november 1976). Omdat zij bepaalde vóóronderstellingen delen - zoals de bepalende invloed die het ‘economische’ heeft op sociale ontwikkeling en sociale structuur - worden alle pogingen om verder te komen dan de vooronderstellingen van de ‘paradigma gemeenschap’, zoals het werk van Elias zelf - | |
[pagina 274]
| |
afgedaan als behorend tot hetzij het éne hetzij het andere kamp binnen de ‘paradigma gemeenschap’. Maar hoe kan, binnen dit gemeenschappelijk argumentatiekader, een ontwikkelingstheorie worden geclassificeerd, waarvan de klassenstrijd een even integraal onderdeel vormt als de ontwikkeling van relatiepatronen tussen ‘gevestigden’ en ‘buitenstaanders’ of staats- en natievorming? Elias' werk gaat duidelijk verder dan de ‘paradigma gemeenschap’ die liberale en marxistische beoefenaars van de sociale wetenschappen vormen. Zoals Poulantzas zegt: ‘Dat de samenleving in klassen is verdeeld houdt noodzakelijkerwijze klassenstrijd in, want wij kunnen niet over klassen spreken zonder over klassenstrijd te spreken. Dit gaat in tegen de officiële sociologie, die bereid is te spreken over klassen, maar nooit over klassenstrijd’.Ga naar eind12. Maar klassenconflicten (in het meervoud) vormen een integraal onderdeel van Elias' theorie van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen. Marxisten zitten echter nog gevangen in wat zij zien als de polariteit tussen twee klassegebonden vormen van sociale wetenschap. Dit leidt tot een voortdurende polemiek tegen theorieën die worden ontwikkeld in de sociale wetenschappelijke disciplines zoals die in de Amerikaanse en West-Europese universiteiten zijn geïnstitueerd (dat wil zeggen economie, antropologie, sociologie en politicologie). Eén recente bijdrage aan de marxistische theorie van de staat, The state in capitalist society van Ralph Miliband, is bedoeld als een aanval op de theorie van politiek pluralisme die in de Amerikaanse politicologie zo'n grote rol heeft gespeeld. Miliband wil aantonen dat deze ‘burgerlijke’ theorieën onjuist zijn omdat in de kapitalistische maatschappij de staat in feite ‘het dwangmiddel is van een heersende klasse’.Ga naar eind13. Een andere manier om deze polemiek te voeren is aan te tonen dat de marxistische theoretische benadering beter geschikt is om de politiek te begrijpen en te verklaren dan de burgerlijke sociale wetenschap. De belangrijkste recente poging om de marxistische theorie vanuit een dergelijk perspectief verder te brengen is Pouvoir politique et classes sociales van Nicos Poulantzas. De verschillen tussen zo'n directe en indirecte polemiek zijn door de auteurs van deze twee boeken duidelijk uiteengezet in een discussie die in het Engelse tijdschrift The New Left Review is gepubliceerd.Ga naar eind14. In deze discussie zijn de problemen van een marxistische theorie van de staat zeer uitvoerig uitgeplozen.
Elk van de vier bovengenoemde redenen levert ons voorbeelden van de moeilijkheden waarmee een marxistische theorie van de staat - of van de politiek - te kampen heeft. De eerste wijst op het probleem van de relatie tussen de economische basis en de politieke en ideologische bovenbouw, een elementair leerstuk van de marxistische theorie dat voor zo ver nu te overzien valt gehandhaafd dient te blijven om de integriteit van het marxistische conceptuele en theoretische kader te waarborgen. De tweede laat zien hoe moeilijk het is om een duidelijke relatie te leggen tussen het proces van klassenvorming en de ontwikkeling van staten. Alavi heeft er bij voorbeeld op gewezen dat in postkoloniale samenlevingen niet kan worden gesproken van één enkele heersende klasse zoals in West-Europa, maar dat men drie heersende klassen kan onderscheiden waartussen een ‘militair-bureaucratische oligarchie’ zou bemiddelen of scheidsrechter zijn. De derde reden brengt aan het licht, dat marxisten alleen een theorie van kapitalistische staten hebben. Zij beschikken niet over een theorie van staatsvorming als een proces met een eigen richting - relatief autonoom ten opzichte van de ontwikkeling van produktiewijzen - die het mogelijk zou maken de overeenkomsten tussen staatsvormingsprocessen in ‘kapitalistische’ en ‘socialistische’ staten te verklaren. De vierde reden laat de beperkingen zien van de marxistische theorie van de opeenvolging van produktiewijzen zoals bepaald door de interne dyna- | |
[pagina 275]
| |
miek van de samenleving. De laatste veronderstelling verduidelijkt waarom marxisten een theorie van de staat in het enkelvoud proberen te ontwikkelen in plaats van rekening te houden met het elementaire gegeven dat staten altijd in het meervoud bestaan. Daarom verdisconteren marxisten in hun theorie van de staat niet de regelmatigheden in de concurrentie tussen staten onderling of de modelfunctie die meer ontwikkelde (effectief gecentraliseerde en gebureaucratiseerde) staten hebben voor minder ontwikkelde staten.Ga naar eind15. Op deze problemen in de marxistische theorievorming over de staat zal ik nader ingaan. Maar de problemen en ontoereikendheden van de marxistische staatstheorie kunnen beter worden begrepen, als eerst de oorsprong van Marx' eigen ideeën over de staat en wat nu ‘economie’ of ‘samenleving’ wordt genoemd worden geanalyseerd. | |
2. De oorsprong van Marx' theorie van de staatIn de meeste recente discussies over de marxistische staatstheorie wordt stilzwijgend aangenomen dat Marx de begrippen, die hij gebruikte om inzicht te krijgen in de relatie tussen politiek en economie of in de samenhang tussen staat en produktiewijze heeft ontwikkeld op dezelfde manier als een hedendaags socioloog of econoom dat zou doen.Ga naar eind16. Men gaat ervan uit dat Marx gewoon samenleving, economie en politiek zo bestudeerde als sociaal-wetenschappelijke onderzoekers dat nu doen en dat hij zijn begrippen vormde in samenhang met de feiten en processen die hij zelf waarnam. Het wordt onvoldoende beseft, dat Marx' ideeën over de staat en diens relatie tot de samenleving ontstonden binnen de context van de filosofische tradities en discussies van zijn eigen tijd. Marx ontleende zijn hele leven lang de inspiratie voor zijn werk aan het streven naar de bevrijding van de menselijke rede en creativiteit, een taak die hij later aan het proletariaat als ‘universele klasse’ zou toewijzen. Avineri formuleert als volgt de belangrijkste preoccupatie van Marx, toen hij zijn kritiek op Hegels Rechtsphilosophie begon te schrijven: ‘Voor Marx bestond de voornaamste aantrekkingskracht van Hegel in het klaarblijkelijke vermogen van diens filosofie om de sleutel te worden tot het verwezenlijken van idealisme in de realiteit en daarmee de dichotomie (tussen het “zijn” en het “behoren” (BvdB)), die Kant aan de Duitse filosofische traditie had meegegeven, te elimineren.’Ga naar eind17. De meeste biografieën van Marx leggen er eveneens de nadruk op, dat hij door deze filosofische kwesties in beslag genomen bleef, ook toen hij zijn aandacht meer en meer ging richten op ‘de kritiek van de politieke economie’, op de analyse van structuur en dynamiek van de uitbuiting van de ene door de andere sociale klasse.Ga naar eind18. Ook Bertel Ollmann legt in zijn analyse van Marx' anthropologie de nadruk op de continuïteit in het denken van Marx vanaf de Manuscripten van 1844: ‘Zelfs het voorbehoud dat altijd wordt gemaakt met betrekking tot de nieuwe terminologie die Marx na 1844 ging gebruiken is overdreven. Het “hegeliaans” en “feuerbachiaans” taalgebruik wordt slechts ten dele vervangen door een ander idioom dat beter geschikt is om Marx' ideeën uit te drukken en te doen aanvaarden... Zelfs in zijn latere werk neemt hij echter vaak zijn toevlucht tot de “oudere” termen als hij verbanden moet leggen door verschillende takken van wetenschap heen.’Ga naar eind19. Dit alles betekent niet dat waarneembare realiteiten voor Marx niet belangrijk zouden zijn geweest. Dat waren ze zeker. Ook dient nadrukkelijk te worden gezegd dat Marx een bijzonder belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de sociale wetenschappen door de wijze waarop hij zijn filosofische problematiek vertaalde in een pogen om de immanente dynamiek van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen te doorgronden. Om de huidige problemen in de marxistische theorievorming te kunnen begrijpen is het niettemin | |
[pagina 276]
| |
noodzakelijk te bedenken, dat zijn theoretische formulering van de structuur en ontwikkeling van menselijke samenlevingen hecht verankerd was in een oorspronkelijk filosofische problematiek. Marx' analyse van de relatie tussen staat en samenleving (in die tijd hield hij zich nog niet met economische problemen bezig) begon met een kritisch onderzoek van Hegels Rechtsphilosophie, geschreven in 1842 nadat de Rheinische Zeitung door Koning Frederik Willem IV en zijn ministerraad was verboden.Ga naar eind20. Hegels staatstheorie is een poging om systematisch de implicaties te onderzoeken van het onderscheid tussen staat en burgermaatschappij (civil society), dat in de achttiende en vroege negentiende eeuw een centrale plaats in de politieke filosofie innam. De term ‘civil society’ raakte over heel Europa verbreid via vertalingen van het werk van de Schotse moraalfilosoof Adam Ferguson, Essay on the history of civil society (1767), een studie waarin Ferguson wat híj zag als de vooruitgang van de samenleving van barbarij naar beschaving beschreef. Ferguson stelt ‘crude society’ tegenover ‘civil society’.Ga naar eind21. Maar Hegel gebruikte ‘bürgerliche Gesellschaft’ als vertaling van ‘civil society’. Van ‘bürgerliche Gesellschaft’, dat nog kan verwijzen naar een samenleving waarin het ‘beschaafde’ gedrag van stadsburgers als de belichaming van de vooruitgang wordt gezien, is het maar één stap naar ‘bourgeois Gesellschaft’, de kapitalistische klassenmaatschappij die het begrip voor Marx ging betekenen. Desondanks blijven de antecedenten van het onderscheid tussen staat en ‘civil society’ belangrijk voor het inzicht in het denken van Marx.
De filosofische discussie over de relatie tussen staat en ‘civil society’ kan beter worden begrepen tegen de achtergrond van het staatsvormingsproces, dat wil zeggen de ontwikkeling van dynastische staten tot de zogenaamde absolute monarchieën. De daarmee samenhangende verschuiving in de belangstelling van politieke filosofen is duidelijk te zien bij een vergelijking van Hobbes' Leviathan, waarin het verzekeren van de interne vrede en rechtsorde het centrale probleem is - in termen van Elias: het bewerkstelligen van een relatief stabiel staatsmonopolie op gebruik en beheersing van de geweldsmiddelen - met de werken van John Locke, de Schotse en Franse Verlichting, en vooral van de Fysiocraten. In hun geschriften valt een duidelijke verandering van belangstelling te constateren van de rust-en-orde problematiek naar het beschouwen van de staat - gelijkgesteld met de absolute monarchie - als een belemmering voor de natuurlijke ontwikkeling van samenleving en economie. Als de samenleving met rust zou worden gelaten zou de natuurlijke, harmonieuze maatschappij-orde zich vanzelf ontwikkelen.Ga naar eind22. Zo vormde het onderscheid tussen staat en ‘civil society’ (burgermaatschappij) de context en bepaalde het de termen waarin filosofische discussies over politieke problemen werden gevoerd. Hieraan moet worden toegevoegd dat het bedrijven van politieke filosofie in de achttiende en vroege negentiende eeuw een gevaarlijke bezigheid kon zijn. Men moest vaak zijn bewoordingen met de grootste zorg en omzichtigheid kiezen en eigentijdse politieke problemen bespreken alsof het ging om metafysische problemen sub specie aeternitatis. In Hegels geval valt moeilijk vast te stellen in welke mate zijn terminologie nog een uitvloeisel is van zijn theologische opleiding of een bewuste poging zijn ideeën die politieke moeilijkheden konden opleveren te verhullen.Ga naar eind23. Het is niet mogelijk om hier in detail de ingewikkelde relatie tussen Hegel en Marx te bespreken. Waar de nadruk op dient te worden gelegd is dat de gangbare marxistische opvatting - Marx zelf hield er ook genuanceerder opvattingen op na - waarin de negentiendeeeuwse Westeuropese staat wordt gezien als het uitvoerend comité van de heersende klasse in zijn geheel (de bourgeoisie) of, meer in het algemeen gesproken, de opvatting dat de staat | |
[pagina 277]
| |
een klassekarakter draagt, teruggaat op Marx' kritiek op Hegels Rechtsphilosophie. In Hegels theorie van de staat neemt het onderscheid staat-burgermaatschappij een centrale plaats in. Hegel beschrijft de burgermaatschappij als het conflict tussen maatschappelijke krachten dat - in de woorden van Avineri - ‘getranscendeerd moet worden door de universaliteit van de staat’Ga naar eind24.. Maar Hegel stelt de universaliteit van de staat nog steeds gelijk met de monarchie: ‘Hegel verdedigde de monarchie door te zeggen dat zij in ideale vorm het beginsel belichaamt dat subjectiviteit en zelfbeschikking ten grondslag liggen aan de objectieve normen en instituties van de staat. Door te zeggen “le Roi le veult” drukt de vorst de individuele zelfbeschikking uit die, volgens Hegel, de politieke institutionalisering van de moderne wereld kenmerkt.’ Marx beschouwde dit als een rationalisatie. De wil van de vorst was de wil van één persoon, geïsoleerd van de universaliteit van het bewustzijn van het volk als geheel. Avineri geeft een duidelijk voorbeeld van het verschil tussen de redeneertrant van Hegel en die van Marx. Volgens Marx zou men moeten zeggen: ‘in de historische context van de vroege negentiende eeuw is het de wil van de vorst die in laatste instantie beslist.’ Maar Hegel verhief zo'n constatering van feitelijke relaties tot: ‘de uiteindelijke beslissing van de wil is de vorst’Ga naar eind25.. Op soortgelijke wijze laat Marx zien dat Hegel de staat beschouwt als iets dat losstaat van de werkelijke context van sociale relaties. Marx loopt vooruit op zijn latere conceptualisering van een afhankelijke relatie tussen staat en heersende klasse als hij erop wijst dat de ‘objectieve ordeningen van de staat even zovele particuliere belangen belichamen die onder de dekmantel van het algemene en het universele goede sier maken’.
Het onderscheid tussen bovenbouw en basis werd de theoretische grondslag van Marx' ontwikkelingsschema van opeenvolgingen van produktiewijzen in de geschiedenis van de mensheid. Deze werd later omgezet in de mechanistische marxistisch-leninistische opvatting van een noodzakelijke automatische opeenvolging van produktiewijzen binnen alle menselijke samenlevingen, door Stalin gecanoniseerd tot ‘universele geschiedenis’, waarin de Sowjet-Unie de mensheid voorgaat op de weg die zij voorbestemd is af te leggen. Maar het oorspronkelijke onderscheid tussen basis en bovenbouw gaat terug op Marx' kritiek op Hegels scheiding van mens en natuur of, in abstractere termen, van geest en materie. In navolging van Feuerbach betoogde Marx dat het onderwerp van de filosofie niet langer het denken, maar de mens en zijn ‘materiële’ behoeften diende te zijn.Ga naar eind26. In het Voorwoord van Zur Kritik der politische Oekonomie geeft Marx zelf een duidelijk beeld van zijn eigen intellectuele ontwikkeling wat dit betreft: ‘Meine Untersuchung mündete in dem Ergebnis, dass Rechtsverhältnisse wie Staatsformen weder aus sich selbst zu begreifen sind noch aus der sogenannten allgemeinen Entwicklung des menschlichen Geistes, sondern vielmehr in den materiellen Lebensverhältnissen wurzeln, deren Gesamtheit Hegel nach dem Vorgang der Engländer und Franzosen des 18. Jahrhunderts unter dem Namen “bürgerliche Gesellschaft” zusammenfasst, dass aber die Anatomie der bürgerlichen Gesellschaft in der politischen Ökonomie zu suchen sei.’ Als de dichotomie tussen staat en burgermaatschappij en die tussen geest en materie, zoals die gewoonlijk in de periode vóór Marx werd begrepen, gecombineerd worden, zien we duidelijk hoe de theorie van de ontwikkeling en de functies van de staat als behorend tot de bovenbouw alleen begrijpelijk is tegen de achtergrond van de filosofische discussies die in Marx' tijd werden gevoerd. Hegels uitspraak dat ‘het absurd is te veronderstellen dat een individu over zijn eigen tijd heen vooruit kan springen’ is hier van toepassing.Ga naar eind27. | |
[pagina 278]
| |
Het beeld van de staat tegenover de burgermaatschappij bleef in Marx' latere, meer wetenschappelijke geschriften van belang. Hegel had ‘bürgerliche Gesellschaft’ als equivalent van ‘civil society’ in de zin van Ferguson gebruikt. Maar voor Marx werd ‘bürgerliche Gesellschaft’ meer en meer een samenleving die door de bourgeoisie als maatschappelijke klasse werd beheerst. Daarom zag Marx niet langer als oplossing voor het probleem hoe de filosofie tot realiteit gemaakt kan worden het toepassen van door de ratio gestuurde wil via de instituties van de staat. In plaats daarvan moest worden gezocht naar de immanente krachten die de samenleving kunnen veranderen in de richting van een bevrijding van de menselijke rede en creativiteit. De feitelijke tendenties en het feitelijk potentieel binnen de samenleving zelf dienen onderzocht te worden, niet de ‘bovenbouw’, de staat of de ideeën die klasse-overheersing rechtvaardigen.Ga naar eind28. Na deze polemiek, eerst met Hegel zelf en later met de jong-Hegelianen, wendde Marx zijn aandacht van de staat en de politiek af en ging zich meer en meer bezighouden met ‘politieke economie’. De links-Hegelianen beschouwden als het belangrijkste obstakel voor de menselijke vrijheid en de ontplooiing van creativiteit de reificatie van wat vroeger vooruitstrevende instellingen waren, zoals de religieuze opvattingen die nu werden gebruikt om politieke overheersing te rechtvaardigen. Maar Marx was deze overleefde opvattingen gaan beschouwen als niet meer dan een vorm van ideologie, die geen centrale plaats meer in maatschappij-analyse behoorde in te nemen. De werkelijke ‘materiële’ behoeften van mensen en de manier waarop zij in hun behoeften voorzien in produktie- en reproduktieprocessen dienden voortaan centraal te staan. De oorsprong van Marx' eigen theorie van de staat is dus te vinden in zijn pogingen zich van Hegels filosofie los te maken. Maar een theoretisch kader op z'n kop zetten om de metafysische connotaties eruit te verwijderen houdt in dat men de terminologie van dat kader moet blijven gebruiken. Ook al is de betekenis van de begrippen veranderd, de conceptuele relaties binnen het schema blijven dezelfde.
Een recent overzicht van de huidige tendenties in de marxistische theorievorming over de staat laat duidelijk zien in welke mate de recente discussies gebonden blijven aan de begripscategorieën die Marx aan Hegels synthese van de achttiende-eeuwse filosofie heeft ontleend.Ga naar eind29. Drie stromingen tekenen zich volgens dit overzicht in de marxistische theorievorming af: (a) een instrumentalistische, waarin de staat voornamelijk wordt beschouwd in termen van de functies die hij vervult ten behoeve van de heersende ‘kapitalistische’ klasse. Deze stroming is empirisch gericht en tracht de sterke invloed van de burgerlijke ideologie in het politieke systeem van kapitalistische staten aan te tonen. The state in capitalist society van Ralph Miliband is exemplarisch voor deze vorm van marxistische benadering van de staat. (b) een structuralistische, waarin wordt getracht de staat op een meer abstracte manier te verbinden met de theorie van de kapitalistische produktiewijze. Hier worden de staat en zijn ‘apparaat’ geanalyseerd met betrekking tot de functies die zij vervullen voor het handhaven en het goed functioneren van de kapitalistische produktiewijze. Pouvoir politique et classes sociales van Nicos Poulantzas is het beste voorbeeld van deze stroming. (c) een hegeliaans-marxistische, waarin vooral de nadruk wordt gelegd op de problemen van bewustzijn, ideologie, vervreemding en zo meer. Dit is de traditie van Lukács, Gramsci en de Frankfurter Schule, waarvan Jürgen Habermas en Claus Offe nu de meest vooraanstaande vertegenwoordigers zijn.Ga naar eind30. Maar wat de onderlinge verschillen ook mogen zijn, alle drie de varianten van marxistische theorievorming blijven zich baseren op het basis-bovenbouw conceptuele schema. Zij houden zich voornamelijk bezig met de relaties tussen | |
[pagina 279]
| |
staat en ideologie (bovenbouw) en de heersende klasse of produktiewijze (basis).
Het is dus het onderscheid tussen staat en burgermaatschappij, omgezet in de afhankelijke relatie tussen bovenbouw en basis, dat de kern van de marxistische theorievorming is gebleven. Ook al erkennen marxisten de dominerende rol van de politiek in de Oudheid of van de religie in het feodale stelsel; en de ‘relatieve autonomie’ van de staat of de ‘wederzijdse conditionering’ van staat en economie in het kapitalisme, toch is het voor hen ‘uiteindelijk’ of ‘in laatste instantie’ de ontwikkeling van de ‘economische’ basis of produktiewijze die bepalend is voor de manier waarop alle andere sociale verhoudingen, de staat inbegrepen, zich ontwikkelen. Hoewel mechanistische relaties tussen basis en bovenbouw als gereïficeerde entiteiten - zoals zij in het orthodoxe marxisme-leninisme en vooral door Stalin zijn gecanoniseerd - door vrijwel alle contemporaine marxistische theoretici in het Westen worden afgewezen hanteren deze nog steeds de begripscategorieën basis en bovenbouw. Zij werken Marx' eigen weerlegging van een kritisch commentaar op de bepalende invloed van de ontwikkeling van de basis op de ontwikkeling van de bovenbouw verder uit: ‘Ich ergreife diese Gelegenheit, um einen Einwand, der mir beim Erscheinen meiner Schrift “Zur Kritik der Politischen Öekonomie”, 1859, vom einem deutsch-amerikanischen Blatte gemacht wurde, kurz abzuweisen. Es sagte, meine Ansicht, dass die bestimmte Produktionsweise und die ihr jedesmal entsprechenden Produktionsverhältnisse, kurz “die Ökonomische Struktur der Gesellschaft die reale Basis sei, worauf sich eine juristischer und politischer Überbau erhebe und welcher bestimmte gesellschaftliche Bewusstseinsformen entsprächen”, das “die produktionsweise des materiellen Lebens den sozialen, politischen und geistigen Lebensprozess überhaupt bedinge”, alles dies sei zwar richtig für die heutige Welt, wo die materiellen Interessen, aber weder für das Mittelalter, wo der Katholizismus, noch für Athen und Rom, wo die Politik herrschte. Zunächst ist es befremdlich, dass jemand vorauszusetzen beliebt, diese weltbekannten Redensarten über Mittelalter und antike Welt seien irgend jemand unbekannt geblieben. Soviel ist klar, dass das Mittelalter nicht vom Katholizismus und die antike Welt nicht von der Politik leben konnte. Die Art und Weise, wie sie ihr Leben gewannen erklärt umgekehrt, warum dort die Politik, hier der Katholizismus die Hauptrolle spielte. Es gehört übrigens wenig Bekanntschaft z.B. mit der Geschichte der römischen Republik dazu, um zu wissen, dass die Geschichte des Grundeigentums ihre Geheimgeschichte bildet. Andrerseits hat schon Don Quixote den Irrtum gebüsst, dass er die fahrende Ritterschaft mit allen ökonomischen Formen der Gesellschaft gleich verträglich wähnte.’Ga naar eind31. Marx maakt hier het onderscheid tussen de dominerende rol die een specifieke factor in een bepaalde periode speelt, welke hetzij (een deel van) de bovenbouw kan zijn hetzij van de economische basis, en de bepalende invloed, die altijd door de ‘werkelijke basis’ wordt uitgeoefend. Ik zal nog terugkomen op dit onderscheid dat in de recente marxistische theorievorming vrij belangrijk is geworden. Er behoeft niet aan te worden getwijfeld dat het uitgangspunt van de bepalende rol die de economische basis in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen speelt een centraal, zo niet hèt centrale onderscheidende kenmerk van de marxistische theorie blijft. Of Marx zelf, zo hij in staat geweest was om het voorgenomen boek vier van zijn algemene kritiek van de politieke economie te voltooien, zich aan deze veronderstelling gehouden zou hebben blijft een open vraag. Een aanwijzing dat hij niet geheel en al zeker was van deze stelling kan worden afgeleid uit wat hij in een brief aan Kugelmann schrijft: ‘de ontwikkeling van hetgeen volgt zou (met uitzondering misschien van de relatie tussen de | |
[pagina 280]
| |
verschillende staatsvormen en de verschillende economische maatschappijstructuren) gemakkelijk op basis hiervan (het eerste deel van Das Kapital - BvdB) tot stand kunnen worden gebracht.’Ga naar eind32. Maar dat deel is ongeschreven gebleven en het uitgangspunt van de bepalende invloed van de economische basis - de combinatie van produktiekrachten en produktieverhoudingen - is voor het marxisme van essentieel belang gebleven. Maar kan een theorie van de staat, of beter van staten en staatsvorming, worden ontwikkeld die van deze veronderstelling uitgaat? | |
3. De beperkingen van een marxistische staatstheorieMarx zelf heeft nooit een systematische verhandeling over de staat geschreven, evenmin trouwens over sociale klassen. De marxistische theorie moest zich dus tevreden stellen met het ene aspect van de ontwikkeling en structuur van menselijke samenlevingen dat door Marx min of meer systematisch was geanalyseerd: de opeenvolgingen van de verschillende produktiewijzen die hij in de geschiedenis van de mensheid onderscheidde en, aanzienlijk uitvoeriger, het ontstaan en de structuur van de kapitalistische produktiewijze, zoals die met name in Das Kapital wordt geanalyseerd. Zo zijn er dus twee manieren om een marxistische theorie van de staat te ontlenen aan de geschriften van Marx. Enerzijds kunnen alle verspreide opmerkingen met betrekking tot de staat in zijn vroege en latere politieke geschriften worden gebruikt. Dit is vergemakkelijkt door de uitgave van de volumineuze bundel Karl Marx-Friedrich Engels Staatstheorie, een door E. Hennig, J. Hirsch, H. Reichelt en G. Schäfer vervaardigde verzameling ‘materiaal ter reconstructie van de marxistische staatstheorie’ (Frankfurt, 1974). Maar deze werkwijze levert grote moeilijkheden op omdat in de verschillende werken van Marx zonder enige moeite citaten kunnen worden gevonden die elkaar tegenspreken. Daarom is het ook mogelijk dat uiteenlopende theorieën op citaten van Marx gebaseerd kunnen worden. Maar het is evenmin bevredigend om dan alleen de vroege geschriften van Marx te gebruiken, omdat hij daarin zelf nog niet alle theoretische implicaties van zijn analyse van de structuur en ontwikkeling van menselijke samenlevingen had uitgewerkt. Daarom valt de tweede manier te verkiezen: Marx' model van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen expliciet te maken en vast te stellen wat dit inhoudt over de ontwikkeling van de staat. In de meeste geschriften van marxisten over de staat worden deze twee alternatieven niet duidelijk onderscheiden. Gewoonlijk wordt stilzwijgend de laatste methode gevolgd, maar als zich moeilijkheden voordoen worden vaak passages uit Marx' vroege of meer journalistieke geschriften geciteerd om aan te tonen dat Marx, als hij in staat geweest was om zijn onderzoeksprogramma te voltooien, de ontwikkeling en de functies van de staat bezien zou hebben op een manier, die beter overeengestemd zou hebben met wat zich in feite in de wereld heeft afgespeeld. Maar om de vraag die in dit artikel wordt gesteld te beantwoorden - kan een marxistische staatstheorie worden ontwikkeld? - komt alleen het tweede alternatief in aanmerking. We moeten ons afvragen wat Marx' theorie van de structuur en ontwikkeling van menselijke samenlevingen precies inhoudt. In zijn voorwoord bij Zur Kritik der Politische Oekonomie legt Marx op zeer beknopte wijze uit wat hijzelf beschouwde als ‘das allgemeine Resultat, das sich mir ergab und, einmal gewonnen, meinen Studien zur Leitfaden diente’. Omdat die passage een heldere samenvatting geeft van Marx' theorie en zowel de kracht als de zwakheden ervan duidelijk maakt, loont het de moeite haar in het geheel te citeren:
‘In der gesellschaftlichen Produktion ihres Lebens gehen die Menschen bestimmte, notwen- | |
[pagina 281]
| |
dige, von Ihrem Willen unabhängige Verhältnisse ein, Produktionsverhältnisse, die einer bestimmten Entwicklungsstufe ihrer materiellen Produktivkräfte entsprechen. Die Gesamtheit dieser Produktionsverhältnisse bildet die ökonomische Struktur der Gesellschaft, die reale Basis, worauf sich ein juristischer und politischer Überbau erhebt, und welcher bestimmte gesellschaftliche Bewusstseinsformen entsprechen. Die Produktionsweise des materiellen Lebens bedingt den sozialen, politischen und geistigen Lebensprozess überhaupt. Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, das ihr Sein, sondern umgekehrt ihr gesellschaftliches Sein, das ihr Bewusstsein bestimmt. Auf einer gewissen Stufe ihrer Entwicklung geraten die materiellen Produktivkräfte der Gesellschaft in Widerspruch mit den vorhandenen Produktionsverhältnissen oder, was nur ein juristischer Ausdruck dafür ist, mit den Eigentumsverhältnissen, innerhalb deren sie sich bisher bewegt hatten. Aus Entwicklungsformen der Produktivkräfte schlagen diese Verhältnisse in Fesseln derselben um. Es tritt dann eine Epoche sozialer Revolution ein. Mit der Veränderung der ökonomischen Grundlage wälzt sich der ganze ungeheure Überbau langsamer oder rascher um. In der Betrachtung solcher Umwälzungen muss man stets unterscheiden zwischen der materiellen, naturwissenschaftlich treu zu konstatierenden Umwälzung in den ökonomischen Produktionsbedingungen, und den juristischen, politischen, religiösen, künstlerischen oder philosophischen, kurz, den ideologischen Formen, worin sich die Menschen dieses Konflikts bewusst werden und ihn ausfechten. Sowenig man das, was ein Individuum ist, nach dem beurteilt, was er sich selbst dünkt, ebensowenig kann man eine solche Umwälzungsepoche aus ihrem Bewusstsein beurteilen, sondern muss vielmehr dieses Bewusstsein aus den Widersprüchen des materiellen Lebens, aus dem vorhandenen Konflikt zwischen gesellschaftlichen Produktivkräften und Produktionsverhältnissen erklären. Eine Gesellschaftsformation geht nie unter, bevor alle Produktivkräfte entwickelt sind, für die sie weit genug ist, und neue höhere Produktionsverhältnisse treten nie an die Stelle, bevor die materiellen Existenzbedingungen derselben im Schoss der alten Gesellschaft selbst ausgebrütet worden sind. Daher stellt sich die Menschheit immer nur Aufgaben, die sie lösen kann, denn genauer betrachtet wird sich stets finden, dass die Aufgabe selbst nur entspringt, wo die materiellen Bedingungen ihrer Lösung schon vorhanden oder wenigstens im Prozess ihres Werdens begriffen sind. In grossen Umrissen können asiatische, antike, feudale und modern bürgerliche Produktionsweisen als progressive Epochen der ökonomischen Gesellschaftsformation bezeichnet werden. Die bürgerlichen Produktionsverhältnisse sind die letzte antagonistische Form des gesellschaftlichen Produktionsprozesses, antagonistisch nicht im Sinn von individuellem Antagonismus, sondern eines aus den gesellschaftlichen Lebensbedingungen der Individuen hervorwachsenden Antagonismus, aber die im Schoss der bürgerlichen Gesellschaft sich entwicklenden Produktivkräfte schaffen zugleich die materiellen Bedingungen zur Lösung dieses Antagonismus. Mit dieser Gesellschaftsformation schliesst daher die Vorgeschichte der menschlichen Gesellschaft ab.’Ga naar eind33.
Wanneer we het ontwikkelingsmodel dat in deze passage besloten ligt expliciet maken, worden we geconfronteerd met wat in moderne terminologie een systeemtransformatie-opvatting van maatschappelijke verandering zou kunnen worden genoemd. Binnen een bepaalde produktiewijze, althans ‘tijdens de prehistorie van de mensheid’, en na de oorspronkelijke klassenloze samenlevingen van die prehistorie zal onvermijdelijk een situatie ontstaan waarin de ontwikkeling van de produktiekrachten in strijd raakt met de bestaande produktieverhoudingen, dat wil zeggen de klassenverhoudingen. Dat zijn de verhoudingen tussen degenen die de produktiemiddelen beheersen en degenen die | |
[pagina 282]
| |
dat niet doen. De laatsten zijn met de eersten verbonden òf door de arbeidsmarkt, zoals in het kapitalisme, òf door verschillende vormen van fysieke dwang zoals in prekapitalistische produktiewijzen. Verschillende produktiewijzen houden dus verschillende vormen van uitbuiting in, verschillende manieren waarop (een) heersende klasse(n) zich de meerwaarde toeeigent, die door (een) ondergeschikte klasse(n) wordt geproduceerd. In deze theorie van een opeenvolging van produktiewijzen is natuurlijk de klassenstrijd besloten, maar ook de ontwikkeling van produktiekrachten (technologie, onderwijs, arbeidsorganisatie enzovoort) die de machtsbronnen van de onderliggende klassen vergroten, hetgeen deze uiteindelijk de mogelijkheid geeft de heersende klasse uit het zadel te stoten. Zo leidt de klassenstrijd na een periode van sociale revolutie tot een nieuwe produktiewijze. Dit model van de dynamiek van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen vertoont een zeer duidelijke samenhang. Niettemin, wanneer we samenlevingen in het meervoud gaan bezien (zoals staatssamenlevingen), doen zich grote problemen voor. Marx' schema heeft niet de ontwikkeling van samenlevingen in het meervoud tot onderwerp, maar de ontwikkeling van de mensheid of de menselijke soort als geheel. Hij ontkende evenwel dat uit zijn schematische beschrijving van de ontwikkeling van het kapitalisme ‘een historisch-filosofische theorie omtrent de algemene weg die elk volk voorbestemd is te gaan, wat ook de historische omstandigheden mogen zijn waarin het zich bevindt’ kon worden afgeleid.Ga naar eind34. Marx was zich natuurlijk bewust van het feit dat de vorming van een bepaalde produktiewijze in een andere in bepaalde streken of landen begon, maar hij veronderstelde dat althans met de ontwikkeling van het kapitalisme het proces zich geleidelijk aan over de gehele wereld zou uitbreiden. Dat blijkt duidelijk uit wat hij over koloniale samenlevingen heeft geschreven.Ga naar eind35. Maar als we de ontwikkeling van bepaalde landen willen analyseren worden we geconfronteerd met de relatie tussen dit algemene model en de ontwikkeling van specifieke staatssamenlevingen of, zoals marxisten liever zeggen, van ‘sociale formaties’ (Gesellschaftformationen). Wil men bij voorbeeld een verklaring vinden voor de ontwikkeling van Rusland - zoals Trotsky in het eerste hoofdstuk van zijn Geschiedenis van de Russische revolutie heeft geprobeerd - dan moet men zijn toevlucht nemen tot zoiets als wat Trotsky de wet van de ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling heeft genoemd. Deze houdt in dat de ontwikkeling van de kapitalistische produktiewijze ongelijkmatig is verlopen in de verschillende delen van Europa en, in nog sterkere mate, in de wereld als geheel en dat ten gevolge daarvan in verschillende staatssamenlevingen steeds een naast elkaar bestaan van verschillende produktiewijzen, die in het theoretisch model van opeenvolging scherp onderscheiden worden, te zien valt. Om dezelfde reden is in het onderzoek naar de ontwikkeling van contemporaine staatssamenlevingen in Afrika, Azië of Latijns-Amerika het begrip ‘dominantie van de kapitalistische produktiewijze’ ingevoerd.Ga naar eind36.
Een tweede moeilijkheid doet zich voor, omdat de ontwikkeling van het kapitalisme niet is verlopen zoals het theoretisch model voorschrijft. Sociale revoluties hebben plaats gevonden - maar niet in de kapitalistische landen waar de tegenstelling tussen produktiekrachten en produktieverhoudingen zich het verst had ontwikkeld. Het is bovendien een strijdvraag of zich in het kapitalisme die tegenstelling verder ontwikkelt of dat de ontwikkelingen van produktiekrachten en produktieverhoudingen zich aan elkaar aanpassen in samenhang met de vorming van de zogenaamde verzorgingsstaten. Maar hoe dat ook zij, revoluties ontstonden vooral in dynastische agrarische staten in de periferie van de kapitalistische wereldmarkt, samenlevingen waar zich nog nauwelijks kapi- | |
[pagina 283]
| |
talistische klassen hadden gevormd, maar waar politieke partijen marxistische of nationalistische ideologieën hebben gebruikt om de bevolking te mobiliseren en in staat waren gewapenderhand de staatsmacht te veroveren.Ga naar eind37. Dergelijke anomalieën in de theorie maakten het noodzakelijk om in het werk van Marx zelf een verklaring te zoeken voor het opmerkelijk taaie voortbestaan van de kapitalistische produktiewijze. Het is niet verbazend dat men dan uitkomt bij een opvatting als zou het kapitalisme een systeem zijn dat zichzelf voortdurend reproduceert. De helderste formulering van deze vorm van marxistische theorie is te vinden in het werk van een aantal Franse marxisten, in het bijzonder in dat van Althusser, Balibar en Poulantzas. Zoals Hindess en Hirst over de opvatting van Althusser en Balibar van de kapitalistische produktiewijze hebben gezegd: zij kan voortduren tot in de eeuwigheid: ‘De specifieke tegenstrijdigheden van de kapitalistische produktiewijze houden een tendens in, die niet zozeer tot oplossing als wel tot reproduktie van deze tegenstrijdigheden zelf leidt.’Ga naar eind38. Volgens Marx zou het kapitalistisch systeem tenslotte ten onder gaan aan zijn eigen innerlijke tegenstrijdigheden, maar sommige contemporaine marxisten gaan er juist van uit, dat het systeem ingebouwde mechanismen tot zelfhandhaving (reproduktie) bezit, zoals bij voorbeeld de staat of de ideologische hegemonie van de bourgeoisie. Deze systeemtransformatie-opvatting van de ontwikkeling van Europese samenlevingen kan op eenvoudige wijze visueel worden voorgesteld:Ga naar eind39.De Aziatische produktiewijze, waarvan Marx meende dat zij zich reeds had ontwikkeld vóór de op slavernij gebaseerde produktiewijze van de Europese oudheid past niet in deze lineaire opeenvolging van produktiewijzen. Het model van de Aziatische produktiewijze levert wel een bijdrage aan het opstellen van een minder op Europa gerichte, multilineaire theorie van de ontwikkeling van produktiewijzen in de menselijke geschiedenis. Eén van de redenen waarom in de jaren dertig elke discussie over de Aziatische produktiewijze in de Sowjet-Unie werd afgekapt was dat een dergelijke opvatting het idee van de ‘eenheid van de wereldgeschiedenis’ ondergraaft. De lineaire opvatting van vooruitgang maakt het immers mogelijk de Sowjet-Unie voor te stellen als de voorloper van de mensheid op weg naar het onvermijdelijke ontstaan van een wereldomvattende klassenloze maatschappij. Het is niet moeilijk in te zien | |
[pagina 284]
| |
hoe nuttig deze opvatting is als legitimerende ideologie van het Sowjet imperium. Of de kapitalistische produktiewijze nu, indien niet in haar ontwikkeling wordt ingegrepen, als eeuwigdurend wordt beschouwd of als een tijdelijke figuratie die ten slotte aan haar eigen immanente dynamiek te gronde zal gaan om plaats te maken voor een socialistische samenleving, het zal in elk geval duidelijk zijn dat in deze visie alleen de krachten die samen de produktiewijze vormen (dat wil zeggen produktiekrachten en produktieverhoudingen) kunnen verklaren waarom menselijke samenlevingen zich ontwikkelen zoals zij dat in feite doen. Het marxistisch ontwikkelingsschema laat geen ruimte voor met staatsvorming of de bovenbouw in het algemeen samenhangende krachten, die een gestructureerde invloed hebben op de richting van de sociale ontwikkeling. Zoals Balibar het onderscheid tussen statische ‘dominantie’ en dynamische ‘bepaling’ (determination) heeft geformuleerd: ‘Om misverstanden te voorkomen: het bestaan van het staatsapparaat verwezenlijkt in “getransformeerde vorm” de politieke overheersing van de heersende klasse, ook al vindt deze politieke overheersing geenszins haar oorsprong in de staat. De oorsprong van de politieke overheersing kan alleen in de krachtsverhouding binnen de klassenstrijd en in laatste instantie in de “economische” klassenstrijd, in uitbuiting, worden gevonden.’Ga naar eind40.
Zoals Elias heeft duidelijk gemaakt wordt in de marxistische theorie - en dat is een grote vooruitgang vergeleken met eerdere theorieën - de ontwikkeling van menselijke samenlevingen wel beschouwd als een gestructureerd proces, maar dat betreft alléén de ontwikkeling van de produktiekrachten en produktieverhoudingen; alle andere invloeden - van de staat, van kennis of van ideologie - worden beschouwd als toevallig of op willekeurige wijze verdeeld. In die beinvloedingen van de maatschappelijke ontwikkeling valt geen patroon of regelmaat te constateren.Ga naar eind41. Op deze manier wordt het mogelijk om Marx' uitspraken over de invloed van de staat of de bovenbouw op specifieke historische processen in overeenstemming te brengen met zijn eigen model van de ontwikkeling van produktiewijzen. De invloed van staatsvorming wordt zo tot een contingente rol die alleen in uitzonderlijke omstandigheden (zoals het ‘bonapartisme’ dat in de 18e Brumaire van Louis Bonaparte wordt beschreven) een onafhankelijke invloed uitoefent op de ontwikkeling van een bepaald land. Maar staatsvorming als voortdurend proces of de wedijver tussen staten onderling worden in de marxistische theorievorming niet gezien als gestructureerde processen, die in een bepaalde richting verlopen. Het marxistisch ontwikkelingsschema blijft dat van de opeenvolging van produktiewijzen waarin de gestructureerde dynamiek alleen ligt in de (tegenstrijdige) relatie tussen de ontwikkeling van de produktiekrachten en de ontwikkeling van de produktieverhoudingen - de manier waarop een heersende klasse zich de meerwaarde toeëigent. Om nogmaals Marx zelf te citeren - een beroemde passage uit Das Kapital, deel III, hoofdstuk 47: ‘Die spezifische ökonomische Form, in der unbezahlte Mehrarbeit aus den unmittelbaren Produzenten ausgepumpt wird, bestimmt das Herrschafts- und Knechtschaftsverhältnis, wie es unmittelbar aus der Produktion selbst hervorwächst und seinerseits bestimmend auf sie zurückwirkt. Hierauf aber gründet sich die ganze Gestaltung des ökonomischen, aus den Produktionsverhältnissen selbst hervorwachsenden Gemeinwesens und damit zugleich seine spezifische politische Gestalt. Es ist jedesmal das unmittelbare Verhältnis der Eigentümer der Produktionsbedingungen zu den unmittelbaren Produzenten - ein Verhältnis, dessen jedesmalige Form stets naturgemäss einer bestimmten Entwicklungsstufe der Art und Weise der Arbeit und daher ihrer gesellschaftlichen Produktivkraft entspricht -, worin wir das in- | |
[pagina 285]
| |
nerste Geheimnis, die verborgene Grundlage der ganzen gesellschaftlichen Konstruktion und daher auch der politischen Form des Souveränitäts- und Abhängigkeitsverhältnisses, kurz, der jedesmaligen spezifischen Staatsform finden. Dies hindert nicht, dass diesselbe ökonomische Basis - dieselbe den Hauptbedingungen nach - durch zahllos verschiedene empirische Umstände, Naturbedingungen, Rassenverhältnisse, von aussen wirkende geschichtliche Einflüsse usw., unendliche Variationen und Abstufungen in der Erscheinung zeigen kann, die nur durch Analyse dieser empirisch gegebenen Umstände zu begreifen sind.’ Deze passage is niet helemaal duidelijk, aangezien Marx enerzijds stelt dat ‘het altijd de directe relatie tussen de bezitters van de produktiemiddelen en de directe producenten is, die enzovoort...’ en anderzijds ‘dat de relatie tussen heersers en overheersten... op haar beurt daar weer als bepalend element op terugwerkt’. De eerste zin impliceert dat de economische basis niet alleen de algehele ontwikkeling van samenlevingen bepaalt maar ook ‘de specifieke vorm van de staat’ op ieder moment. Maar het is ook mogelijk deze zin te interpreteren als alleen betrekking hebbend op klassenverhoudingen, niet op de staat. In dat geval zou tussen de twee zinnen geen contradictie bestaan. Maar aan welke interpretatie men ook de voorkeur zou willen geven, de passage zal in elk geval opnieuw duidelijk maken dat de relatie tussen bovenbouw en basis voor marxisten een moeilijk probleem is, in het bijzonder als zij de ontwikkeling van specifieke samenlevingen bestuderen. Een mechanistische eenzijdige relatie veronderstellen kan niet de complexiteiten en de verschillende tegenstrijdige tendenties in feitelijke historische processen verklaren. In de onderzoekspraktijk vormt de conceptualisering in termen van basis en bovenbouw - vooral als het om politiek of ideologie gaat - een probleem. Maar liever dan deze conceptualisering en de daarin vervatte verklaring te verlaten - ook al is deze teruggedrongen tot de ‘laatste instantie’ - ontwikkelen marxisten allerlei soorten begrippen die als hulpconstructie fungeren, zoals ‘middeling’ (mediation) of het onderscheid tussen ‘dominantie’ - in sommige produktiewijzen door de bovenbouw uitgeoefend - en ‘determinatie’ die altijd van de basis uitgaat. Eén van de meest ingenieuze oplossingen van het probleem heeft Maurice Godelier bedacht.Ga naar eind42. Na te hebben bevestigd dat ‘de fundamentele ontdekking van Marx die van de rol is geweest, welke veranderingen in de materiële basis van samenlevingen spelen voor het begrijpen van de logica van vormen van maatschappelijk leven en van de logica van hun ontwikkeling’ stelt hij, dat basis en bovenbouw vaak ten onrechte worden beschouwd als instituties. Maar volgens hem is het geen onderscheid tussen ‘economische’ en ‘politieke’ instituties of tussen ‘materieel’ en ‘immaterieel’ (ideeën), maar een onderscheid tussen functies. In samenlevingen van jagers en voedselverzamelaars fungeren bij voorbeeld verwantschapsrelaties als produktieverhoudingen. Een verwantschapsstructuur als institutie kan tegelijkertijd als basis en als bovenbouw fungeren. In Griekse stadsstaten fungeren politieke relaties als produktieverhoudingen. Dat verklaart waarom politiek dominant is in de op slavernij gebaseerde produktiewijze van de Europese klassieke oudheid: ‘Alleen binnen de kapitalistische produktiewijze bestaan de verschillende functies van basis en bovenbouw in de vorm van afzonderlijke instituties’. Voor Godelier is de relatie basis-bovenbouw de uitdrukking van een hiërarchie van functies en bijgevolg ook van een hiërarchie van ‘structurele causaliteiten’. Zo kan Godelier het gevaar van reïficatie ontlopen, waar de begrippen ‘basis’ en ‘bovenbouw’ gemakkelijk aanleiding toe geven. Ook kan hij zo de dominante rol in eerdere produktiewijzen verklaren van instituties die binnen het kapitalisme tot de bovenbouw behoren. Toch moet worden gezegd dat in Godeliers interpretatie van Marx' conceptuele schema en ontwikkelingsmodel het begrip functie niet erg | |
[pagina 286]
| |
duidelijk is. Volgens mij gebruikt hij het begrip functie zoals dat in het structureel-functionalisme of in de systeemtheorie wordt gehanteerd, dat wil zeggen om ‘functies’ te beschrijven die bepaalde instituties of structuren vervullen bij het handhaven en goed ‘functioneren’ van een produktiewijze of ‘systeem’. Dit maakt het echter moeilijk de verandering van de ene produktiewijze in de andere te verklaren. Hoewel Godelier zich niet expliciet met dit probleem bezighoudt is duidelijk dat voor hem alleen de krachten die verband houden met de ‘produktie’-functie de structuur van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen kunnen verklaren. Er zijn, voor zover ik weet, geen marxisten die staatsvorming als een gestructureerd, zich in een bepaalde richting ontwikkelend proces beschouwen. Binnen het marxistische schema - hoe ver dat ook van een mechanistische, gereificeerde interpretatie moge afstaan - blijkt men te moeten vasthouden aan een relatie tussen basis en bovenbouw die onveranderd blijft binnen het geheel van de menselijke ‘prehistorie’ en die de structuur van de maatschappelijke ontwikkeling bepaalt. Uit deze analyse van het marxistische conceptuele schema en model van de opeenvolging van produktiewijzen als bepalend voor de vorm van samenlevingen en de structuur van hun ontwikkeling, volgt dat een marxistische theorie van staatsvorming - van de genese en de ontwikkeling van staten - niet mogelijk is. Elders heb ik een aantal van de problemen uiteengezet waar marxisten zich voor gesteld zien en die hen tot verkeerde interpretaties brengen, als zij proberen aspecten van staatsvorming als doorlopend proces te verklaren.Ga naar eind43. De relatieve autonomie van staatsvorming erkennen, en zien als een proces met een bepaalde structuur en richting en met specifieke fasen op dezelfde manier waarop de opeenvolging van produktiewijzen als een gestructureerd proces wordt gezien, betekent verder gaan dan Marx - en het marxisme. Die erkenning houdt in dat het conceptuele schema van basis en bovenbouw met alle daarin besloten relaties van ‘dominantie’ en bepaling niet langer kan worden gehandhaafd.
Kan worden ontkend dat dit conceptuele schema het meest fundamentele kenmerk is waardoor het marxisme zich van andere benaderingswijzen onderscheidt? Het niet langer te gebruiken is moeilijk, aangezien het een heel belangrijke functie heeft als richtsnoer in de politieke praktijk. In wat voor marxisten van essentieel belang blijft - de relatie tussen theorie en praktijk - kan het zelfs onmisbaar lijken, want hoe kan immers anders worden bepaald wat ‘fundamenteel’ is, wat de bepalende of dominante factoren zijn die aansprakelijk moeten worden gesteld voor uitbuiting en vervreemding en die òf uitgebannen òf onder (bewuste) controle gebracht moeten worden? Voor marxisten zou het aanvaarden van het feit, dat het nog een open vraag is of er in feite één ‘fundamenteel’ proces - materiële produktie en reproduktie -, bepalend voor alle andere processen, kan worden waargenomen in de geschiedenis van de mensheid, betekenen dat de theorie als leiddraad voor de politieke praktijk niet langer bestaat. Maar betekent het feit dat een staatsvormingstheorie niet mogelijk is ook dat er geen marxistische theorie van de kapitalistische staat kan worden ontwikkeld? Zou het niet mogelijk zijn om, zich beperkend tot Marx' analyse van de kapitalistische produktiewijze, een theorie van de rol - of beter: functies - van de staat te ontwikkelen op grond van een marxistische beschrijving van het kapitalisme als ‘systeem’? Dan komt men tot een analyse, waarin de staat meer en meer het centrale instrument wordt voor de handhaving van de kapitalistische produktiewijze. Dit is de strekking van praktisch alle recente marxistische analyses van de kapitalistische staat. Zo probeert Miliband bij voorbeeld aan te tonen dat er nog steeds een kapitalistische | |
[pagina 287]
| |
heersende klasse bestaat, in tegenstelling tot de opvatting dat er een verscheidenheid van politieke elites zou bestaan die elkaar de politieke macht betwisten, zoals de tot voor kort prevalerende stroming in de politicologie leerde. Poulantzas gebruikt een meer abstracte methode om de ontwikkeling en rol van de staat te analyseren. Hij tracht de functies van de verschillende politieke en ideologische staatsapparaten ter handhaving en reproduktie van de kapitalistische produktiewijze te specificeren. Maar het lezen van de geschriften van Althusser, Balibar, Poulantzas en het merendeel van de auteurs die in het Britse tijdschrift Economy and Society publiceren doet denken aan de eindeloze begripsverfijningen in het werk van Talcott Parsons en vele andere structurele functionalisten en systeemtheoretici. Zij schijnen nauwelijks geïnteresseerd in het verkrijgen van inzicht in de ontwikkeling van concrete menselijke samenlevingen en hun onderlinge relaties, maar spenderen hun intellectuele energie aan eindeloze verfijningen van de betekenis en de onderlinge relaties van empirisch min of meer vrij zwevende begrippen: ‘Wij proberen de theoretische status en geldigheid van bepaalde abstracte algemene begrippen binnen de marxistische theorie van produktiewijzen te bepalen, maar niet om specifieke concrete sociale formaties of historische constellaties te analyseren.’Ga naar eind44. In dit opzicht valt het werk van Miliband te prefereren, omdat hij althans probeert bepaalde veronderstellingen, die zijn afgeleid van een theoretische opvatting van de rol van de staat in de kapitalistische produktiewijze, te toetsen door middel van een analyse van wat in feite in de Amerikaanse en West-Europese samenlevingen na de tweede wereldoorlog is gebeurd. Maar het gaat er Miliband minder om de marxistische theorie te toetsen dan om de geldigheid ervan aan te tonen. En de geldigheid ervan valt vrij gemakkelijk aan te tonen, aangezien voorbeelden van de grote invloed van kapitalistische ondernemers of werkgeversorganisaties op het regeringsbeleid zonder moeite te vinden zijn.
In de marxistische literatuur worden de termen ‘regering’ of ‘overheid’ en ‘staat’ niet duidelijk onderscheiden. Zo worden bij voorbeeld de termen ‘staatsingrijpen’ en ‘overheidsingrijpen’ in de economie door elkaar gebruikt. Dat is verwarrend. We kunnen spreken van de regering en van centrale, provinciale en lokale overheden die alle deel uitmaken van de politieke organisatie van staatssamenlevingen, tot het staatsapparaat behoren - zoals marxisten liever zeggen. Maar spreken over staten betekent verwijzen naar samenlevingen waarin stabiele, centrale monopolies op geweld en belastingheffing bestaan en die meestal een uitgebreid grondgebied met een aantal steden en andere plaatselijke gemeenschappen bestrijken. Norbert Elias heeft het generieke begrip ‘aanvals- en verdedigingseenheden’ ingevoerd, als de samenlevingsverbanden waarin interne gewelddadigheid wordt ingetoomd en beheerst en die georganiseerd zijn voor het gebruik van geweld ten opzichte van andere, soortgelijke eenheden.Ga naar eind45. Dan kan worden onderscheiden tussen groepen jagers en verzamelaars, stammen, dorps- en stadstaten, feodale eenheden, dynastische staten, nationale staten en zo voort. Een andere bron van verwarring is staatsvorming te beschouwen als een proces waardoor staatsloze samenlevingen zich ontwikkelen tot staatssamenlevingen. Zijn de staten eenmaal gevormd dan worden ze beschouwd als eenheden, waarvan de wezenlijke kenmerken niet meer veranderen, zodat het mogelijk is te spreken en te denken in termen van de staat. Maar het is realistischer en vruchtbaarder om over staatsvorming te spreken en denken als een doorlopend proces, waarin specifieke fasen en tegenstrijdige tendenties (bij voorbeeld oligarchisering tegenover democratisering of centralisatie tegenover decentralisatie) te onderscheiden zijn. Daarom is het misleidend om over de rol van de staat te spreken. Staten zijn specifieke figuraties van onderling afhankelijke men- | |
[pagina 288]
| |
selijke wezens - in abstractere termen: samengestelde eenheden waarvan regeringen en overheidsapparaten samenstellende elementen of onderdelen zijn.Ga naar eind46. Als we de abstracte lagen afpellen van wat nu als marxistische staatstheorie geldt, blijft niet veel meer over dan een paar vrij eenvoudige stellingen: dat er een kapitalistische heersende klasse bestaat; dat er een inherente logica van het kapitalisme bestaat die ondernemers ertoe dwingt arbeiders uit te buiten; dat de staat verschillende soorten repressieve, ideologische en economische functies vervult ter handhaving van het kapitalisme in binnen- en buitenland (imperialisme). Of een dergelijke theorie marxistisch genoemd kan worden kan worden betwijfeld, omdat voor Marx een theorie in ieder geval dialectisch moet zijn, een verklaring moet geven voor beweging, verandering of ontwikkeling. Een theorie van de kapitalistische produktiewijze als systeem is volstrekt in strijd met de meest fundamentele uitgangspunten van het denken van Marx. En wat dat betreft had Marx volkomen gelijk. Juist het feit dat Marx menselijke samenlevingen zag als gestructureerde processen vormt één van zijn belangrijkste theoretische bijdragen aan ons inzicht in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen. Niettemin worden, zowel in Marx' eigen model van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen als in zijn analyse van de kapitalistische produktiewijze zeer belangrijke, waarneembare realiteiten niet verdisconteerd. Er wordt geen verklaring gegeven van staatsvorming als relatief autonoom doch met de ontwikkeling van de produktiewijzen verband houdend proces.Ga naar eind47. Er is geen verklaring van de immanente regelmatigheden in de relaties tussen staten onderling, als een proces van monopolisering met een vergelijkbare dynamiek als die van het concurrentieproces tussen feodale heren, dat uiteindelijk leidde tot de vorming van dynastische staten in West-Europa.Ga naar eind48. Ook is er geen bevredigende verklaring voor de overeenkomsten in de ontwikkeling van zogenaamde kapitalistische en zogenaamde socialistische staten.Ga naar eind49. Aangezien het marxistische model alleen de interne dynamiek van de ontwikkeling van samenlevingen als gestructureerd beschouwt kan het dergelijke overeenkomsten, die grotendeels juist uit de onderlinge concurrentie van staten voortkomen, niet afdoende verklaren.Ga naar eind50. Bijgevolg is er evenmin een bevredigende theorie van het nationalisme te vinden in de marxistische literatuur.Ga naar eind51. En tenslotte ontbreekt in het marxisme ook een toereikende theorie van de machtsaspecten van het menselijk samenleven, aangezien alleen machtsbronnen, die uit de economische basis voortkomen als gestructureerd worden beschouwd, niet de machtsbronnen, die voortkomen uit de beheersing van de middelen van geweld, oriëntatie, organisatie of belastingheffing en verdeling van belastingopbrengsten. Andere dan uit produktie voortkomende machtsbronnen behandelt Marx voornamelijk in zijn historische en journalistieke geschriften. Binnen zijn model worden deze beschouwd als van toeval afhankelijk, als voortkomend uit steeds unieke historische constellaties. Daarom zijn dergelijke machtsbronnen niet op dezelfde wijze patroonmatig gestructureerd als de machtsbronnen die uit de ‘economische’ basis voortkomen en die de ontwikkeling van de machtsbalansen tussen sociale klassen en de staatsvormen bepalen. Maar als niet wordt uitgegaan van de veronderstelling van pluriforme machtsbronnen is het niet mogelijk een meer met de werkelijkheid overeenstemmend inzicht in de ontwikkeling van staten en patronen van machtsverdeling tussen sociale klassen en tussen regerende en geregeerde groepen binnen verschillende staatssamenlevingen te verkrijgen.Ga naar eind52.
We kunnen dus concluderen, dat een marxistische theorie van staatsvorming en onderlinge concurrentie tussen staten niet kan worden ontwikkeld en dat een marxistische theorie van de kapitalistische staat alleen mogelijk is indien men vooral geïnteresseerd is in de interne sa- | |
[pagina 289]
| |
menhang van de theorie (de syntaxis in plaats van de semantiekGa naar eind53.), niet als men het conceptuele schema en ontwikkelingsmodel wil gebruiken om de ontwikkeling van specifieke staatssamenlevingen te verklaren. Alleen wanneer de marxistische conceptualisering in termen van basis en bovenbouw en bijgevolg ook de theorie van de uiteindelijke bepaling van de structuur en ontwikkeling van menselijke samenlevingen door de opeenvolging van produktiewijzen wordt verlaten, zal het inzicht in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen verder gebracht kunnen worden. De ontwikkeling van staten en de ontwikkeling van produktiewijzen, klassenvorming bij beide inbegrepen, dienen gezien te worden als twee aspecten van één totaalproces, processen die wel met elkaar samenhangen, maar niet tot elkaar kunnen worden gereduceerd.Ga naar eind54. Zo valt staatsvorming niet te begrijpen en te verklaren zonder een duidelijk verband te leggen met de ontwikkeling van de produktiekrachten en produktieverhoudingen en met klassenstrijd, en valt de ontwikkeling van produktiewijzen niet te begrijpen en te verklaren zonder verband te leggen met de immanente structuur van het staatsvormingsproces, waarvan Norbert Elias in het tweede deel van zijn Ueber den Prozess der Zivilisation het theoretisch model heeft verschaft. Marx zelf kan worden beschouwd als een overgangsfiguur in het proces van kennisontwikkeling, in die zin dat zijn problemen verankerd lagen in de filosofie van zijn tijd maar dat hij probeerde een antwoord op die filosofische vragen en strevingen te vinden door middel van wetenschappelijke bestudering van de immanente (‘materialistische’) dynamiek van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen. Dankzij dit laatste kan het belang van zijn werk als bijdrage tot een realistischer inzicht in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen en menselijk samenleven nauwelijks overschat worden. Maar zijn manier om sociale ontwikkeling te conceptualiseren laat nog duidelijk de invloed van de filosofie zien. Marx zag wel in dat de geschiedenis van de mens een blind proces is, niet bestuurd of gepland door enige metafysische kracht of door specifieke menselijke wezens. Zoals hij op de eerste bladzijde van de 18e Brumaire van Louis Bonaparte schreef: ‘De mensen maken hun eigen geschiedenis maar zij maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen omstandigheden, maar onder onmiddellijk door henzelf aangetroffen, aan hun vanuit het verleden gegeven en overgeleverde omstandigheden.’ Toch was de geschiedenis niet een willekeurige opeenvolging van gebeurtenissen, maar had een eigen orde, een eigen structuur, zoals geformuleerd door Marx in het model dat hij in zijn inleiding bij Zur Kritik der Politische Oekonomie schetst. Marx was nog niet in staat voldoende afstand te nemen van zijn eigen problematiek om te zien dat de geschiedenis als gestructureerd proces niet noodzakelijkerwijze in de richting gaat die op filosofische gronden wenselijk geacht kon worden, namelijk naar de bevrijding van de menselijke rede en creativiteit. Zoals Elias heeft opgemerkt legde Marx, omdat hij in een tijdperk leefde waarin de industrialisatie net was begonnen en de mensen de staat en een vredige, ‘beschaafde’ burgermaatschappij als vanzelfsprekend beschouwden, sterker de nadruk op de destructieve invloed die industrialisatie aan kapitalisme inherente uitbuiting betekende voor de menselijke rede en creativiteit dan op de destructieve invloed van staatsvorming.
Is het toeval dat de belangrijkste anarchistische theoretici, zoals Bakoenin en Kropotkin, opgroeiden in de vroegst ontwikkelde politiestaat - tsaristisch Rusland? Maar Marx, die in Engeland woonde, beschouwde staten als veel meer vanzelfsprekend, als secundaire, afgeleide verschijnselen, hooguit onmisbaar voor de handhaving van de bestaande kapitalistische klassenverhoudingen. Welke publieke (staats)-functies in een communistische samenleving noodzakelijk zouden blijven kon alleen worden | |
[pagina 290]
| |
uitgevonden door wetenschappelijk onderzoek, zoals Marx in zijn Kritiek op het Programma van Gotha stelde. Bijgevolg bleef Marx de kapitalistische staat in de eerste plaats beschouwen als ‘het uitvoerend comité, dat de gemeenschappelijke belangen van de bourgeoisie als geheel behartigt’, als een systeem van politieke onderdrukking gebruikt ter bevordering van de belangen van de kapitalistische heersende klasse, tot het moment waarop het proletariaat meer machtsbronnen zou verwerven als gevolg van het manifest worden van de tegenspraak tussen produktiekrachten en produktieverhoudingen die zich in het kapitalisme moest gaan ontwikkelen. Door de aantrekkingskracht die het marxisme in dit opzicht had en heeft en om verschillende soorten politieke en psychologische redenen die ik elders heb beschrevenGa naar eind55., is de marxistische theorievorming nu aan het vastlopen. De situatie, waarin het marxisme zich nu bevindt, doet denken aan de periode van de scholastiek, toen geleerden met allerlei soorten theoretisch kunst- en vliegwerk probeerden de integriteit van een kader van onderling samenhangende begrippen en een model van de werkelijkheid te handhaven, die volstrekt achterhaald waren.Ga naar eind56. Vooral omdat de marxistische theorie nog steeds voor veel mensen een belangrijke oriënterende en legitimerende functie vervult, is zij ook bij sociaalwetenschappelijke onderzoekers nog zo invloedrijk.57 Maar de onmogelijkheid om een bevredigende theorie van staatsvorming en van de functies van de staat te formuleren kan ook marxisten de ontoereikendheid van het eigen conceptuele schema doen beseffen. Het werk van Norbert Elias geeft de mogelijkheid om verder te gaan. Zijn onderzoek van staatsvormingsprocessen verschaft een model van de structuur van staatsvorming dat te vergelijken valt met Marx' model van de opeenvolging van produktiewijzen.Ga naar eind58. Zijn analyse van de hofadel en ‘absolute’ dynastische staten valt te vergelijken met Marx' analyse van de immanente dynamiek en structuur van de kapitalistische produktiewijze.Ga naar eind59. De taak die voor ons ligt is een synthese te maken van de modellen van Marx en Elias teneinde een algemener model van de structuur van de ontwikkeling van samenlevingen te ontwikkelen. Een dergelijke synthese zou ook het begrip ‘relatieve autonomie’ van processen van staatsvorming, civilisering, kennisontwikkeling of opeenvolgingen van produktiewijzen een specifieker inhoud kunnen geven. Over ‘relatieve autonomie’ spreken houdt nu niet meer in dan het programmatisch uitgangspunt dat die processen te onderscheiden zijn, maar niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Dat houdt in dat we de maatschappelijke realiteit niet in afzonderlijke sectoren moeten opsplitsen - of dit nu gebeurt in termen van de economie, de politiek, het sociale of in termen van basis en bovenbouw. Spreken van de ‘relatieve autonomie’ van specifieke processen is dus iets heel anders dan denken en spreken in termen van de relatieve autonomie van dergelijke sectoren, ‘structuren’ of ‘sub-systemen’. De relatieve autonomie van staatsvorming dient duidelijk onderscheiden te worden van de relatieve autonomie van de staat zoals die binnen het marxisme een onderwerp van discussie vormt. Maar de relatieve autonomie van verschillende gestructureerde processen in de zin van Elias verschilt ook hemelsbreed van de veronderstelling van het autonome bestaan van economie, politiek systeem of samenleving, die aan de gescheiden instituering van sociaal-wetenschappelijke disciplines aan de hedendaagse universiteiten ten grondslag ligt. Een synthese zal niet mogelijk zijn op grond van een opvatting van ontwikkeling als de transformatie van het ene in het andere systeem. Maar onze huidige denk- en spreekmiddelen maken het inderdaad zeer moeilijk om het probleem van continuïteit en discontinuïteit in de ontwikkeling van menselijke samenlevingen toereikender te behandelen dan mogelijk in het systeemmodel, zoals dat ook in Marx' werk ligt besloten. | |
[pagina 291]
| |
Toch wordt het mogelijk, als we Norbert Elias' begrip gebruiken van menselijke figuraties, die bestaan uit onderling afhankelijke en op specifieke wijze met elkaar verbonden mensen, om in theorie verschillende ‘fasen’ te onderscheiden in de manier waarop zulke banden tussen mensen veranderen. Daarbij doet het er niet toe of deze samenhangen met produktie of andere ‘economische’ functies die mensen voor elkaar vervullen of met ‘staats’ functies en onderlinge afhankelijkheidsrelaties. Zowel in Marx' model van de opeenvolging van produktiewijzen als in Elias' model van staatsvorming worden zo fasen onderscheiden.Ga naar eind60. In beide gevallen moet natuurlijk nog veel meer vergelijkend empirisch onderzoek van specifieke figuraties worden verricht vóór een theoretische synthese mogelijk is. In sommige gevallen kunnen ‘revoluties’ de ene fase van de andere afbakenen - als zij maar niet worden gereïficeerd tot verschillende ‘systemen’.Ga naar eind61. Zo markeert de Franse Revolutie bij voorbeeld de overgang van dynastische staten naar nationale staten. Toch begonnen nationale staten al vóór de Franse Revolutie op te komen - in Frankrijk, Engeland, de Nederlanden - terwijl dynastische staten nog lang daarna bleven voortbestaan - in Duitsland, Rusland, Oostenrijk-Hongarije, om nog maar te zwijgen van landen als Iran, Ethiopië of Thailand. Met andere woorden: in de analyse van specifieke menselijke figuraties moeten ook binnen discontinue veranderingen als revoluties de continuïteiten worden gezien.Ga naar eind62. Zo gaan we de geschiedenis en het menselijk samenleven zien als bewegende, onderling samenhangende figuraties van van elkaar afhankelijke staten, heersende en onderdrukte groepen, sociale klassen, gevestigden en buitenstaandersGa naar eind63. en, in laatste instantie, van onderling afhankelijke mensen in het meervoud en in het enkelvoud, als individuen.Ga naar eind64. |
|