| |
| |
| |
Jacques Hamelink
Pyreneeën
1
Hoogtegeesten, ik moet u aanvaarden.
Er is bagageruimte over in mijn hoofd,
een windhaf waar ik toch nooit iets mee deed.
Vestig u daar. Wijdte en verte
voorzover te overzien: wees binnenin.
wanneer ik weer verdun tot vel papier
of winters kreuk tot tafellaken van damast.
Bergvader, wees in mij te gast
zonder terugreis. Dit zegt
uw dienaar, die niet staan kan in uw schaduw,
stripfiguur die waar gestopt wordt
steentjes van u steelt, u kiekt,
kortstondig in uw smeltwater pist, paf
van de ademlengte waarmee u dirigeert
uw rotskiezels, uw cumuli.
| |
| |
2
onbeslagen hoefdieren moeten af en toe omzeild.
Hij doet zijn best, de Commodore
die ons geheel doortrilt.
Wij zijn op de bonnefooi de wereld ingestuurd
om groen bergvuur en tumuli te zien,
achter wolken stapelt zich op
wat voor ons wordt bewaard.
Ik poog de leeftijd te schatten
van de gekromde geluksgolf die aanzwelt
tot in mijn vroegste jeugd.
mijn leven is veel te kort.
3
in het geheugen van gehuchten
zoals ook wij, onzerzijds,
ons enigermate herinneren
daar waar we nooit eerder waren
als eens te zijn geweest.
| |
| |
4
Boroeboedoers gehouwen uit één rode steen.
Azteekse tempelfacades. Noem dit, om de erosie,
bergwand waaronder wij rijden.
Lichaamskleinheid geen nadeel. Dit
is een ruimte naar de maat
5
in bochten. Dringend waarschuwen
voor routeversmallen, versteilen.
Ons glazen huis wordt doorlopend
bij kilometers overkelderd.
Rakelings passeren tegenliggers,
Achteromziend: hoogaltaren,
triomfbogen, obsidiaanspiesen, dampend
| |
| |
6
De werklieden die bij de bergen
horen zijn onaandoenlijk,
nemen geen notitie van ons,
waar wij niet in doordringen.
Verschil van straalbreking.
Hun chronometers zijn alpien,
geologisch, lopend op een kwartsietvonk.
Zij spreken verleden steentaal
Wij verstaan elkaars tijdmeting niet.
| |
| |
7
weerkaatst geen schilfer licht.
De gletsjer schuift alsof hij stilligt.
Schuttingen, naakte palen,
smeltwater op het asfalt. Sfeer:
dennegroen, zomers polair.
of oorlogsmanoeuvres heersen.
met draaiende motor tegen de muur geposteerd,
klaar voor aanhouding of lekschieten.
Hun ogen, nauw gezet, zien
door ons heen. Maar men ducht niets van ons.
Stom geluk van een nummerbord. Onze enige strategie:
kijken alsof we hen niet zien.
Naar meer toeren trekt de machine.
De teller hinkt. Hogere sneeuwpyramiden
nopen tot nieuwe schakeling.
de berg op de voorruit wanneer ik mij voorover buig,
ik laat wat gebeuren wil vrij in mij toe.
| |
| |
8
houdt de overhand. Hamerslag
dat moet worden verricht.
Minuut na minuut groeit de bestuurder
in de tweede versnelling samen
met het solitair gehoorzamen
Kans op sneeuwstorting, gladwording,
mistbankvorming, insinueert
vanuit een onzichtbare helicopter boven ons,
over onze voortgang beslist.
de lucht betrekt. Achter ons, pyramidaal,
sluieren de sfinxen zich, bruidswit.
de poortdeuren der passen draaien dicht.
| |
| |
9
Het is nog ochtend maar we hebben het gevoel
dat we straks mogen slapen.
IJlhoofdig als na alkohol.
Le peuple au pouvoir, o moeders pappot
die ons vervult met alle nuanceringen van sympatie.
Iets zeer symbolisch even nog,
gelijkzetting van de horloges.
Wij komen uit een andere tijd.
Daar in de valleien ligt het Nevelrijk
der Franken, dat zijn runderkudden
in het groene thuisgrijs samendrijft:
vredig fouragerend op het asfalt
Hannibal met zijn kohorten,
verdwaald aan de voet van de Pyreneeën,
op het nippertje door ons gemist.
|
|