De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |
A. de Swaan
| |
[pagina 580]
| |
Een hoogleraar in het staatsrecht, gevraagd om een beschouwing, maakt zich alleen al daarom kwaad, keft dat de zaak glashelder is en afgedaan, alleen nog interessant voor ‘intellectuelen’: ‘Want voor de rechter komt het toch niet, waarom dan nog nagekaart?’ Daarom. Wij zijn met elkaar opgescheept. Alle anderen zijn ieder aangeboren. Tot het eind van onze dagen moeten we nog met elkaar voort. Hier in dit land doen we dat met gedempt en vertraagd gevecht, in een wapenstilstand die tot gewoonte is geworden. We hebben elkaar als landgenoten niet gekozen, en onze staatsvorm niet, ook niet het Vorstenhuis, zelfs niet de regering. We hebben gekozen tussen partijgangers van deze en van gene lijst en die maken elkaar niet af, maar vormen coalities met de een en zonder de ander, tot de volgende keer. De prijs van déze coalitie was blijkbaar de straffeloosheid van de prins en daartoe deed iedereeen een oogje toe. Misschien was zelfs de monarchie in het geding, het lijkt van niet, of de onderlinge burgervrede, dat kan zijn en die is dan nog goedkoop gekocht.
Het is dus niet omwille van de koningin dat iedereen zich slapend houdt, maar om de lieve vrede tussen haar onderdanen; dat is het burgerdrama. Het is ook passend: het koningshuis staat voor de onderlinge verbondenheid des volks. Die verbondenheid betekent dat wij met elkaar zijn opgescheept, op honderd manieren van duizenden afhangen en zonder elkaar niet kunnen. Met een beetje trekken en een beetje duwen houden wij elkander in beweging, maar als ooit een groep echt door zou drukken volgt ontzetting, verwoesting en misschien een bloedbad, zoals zo vaak tevoren, zoals elders, zoals nog komen kan. Vandaar de terughoudendheid. Meer is er niet, behalve de gewenning van geslacht op geslacht. Daarvoor staat het koningshuis. Het staat voor niets.
Over de vorstin is geen goed woord te zeggen, behalve dat zij zo gewoon is; over de volksverbondenheid is niets te zeggen dan dat we eraan gewend geraakt zijn. Juist in die gewoonheid en nietszeggendheid verbeeldt de koningin de eenheid van het volk. Ze is een goed symbool en dat neemt voor haar in. Helemaal in de binnenste cirkel van het nationaal bestel is een leegte, opengelaten door ieders terughoudendheid, door ieders angst voor wat wij elkaar ooit zouden kunnen aandoen. In die binnenste cirkel beweegt zich een vrouw op leeftijd die lijkt op zoveel anderen, kennelijk even verlegen en even hulpeloos als ieder ander zich op die plek zou voelen, zonder grootse denkbeelden of weidse gebaren, een beetje koppig en een beetje bijziend. Zij heeft er niet om gevraagd en niemand had speciaal om háár gevraagd. Het erfelijk koningschap past op het erfelijk burgerschap. We hebben geen van allen om elkaar gevraagd. Zomin als de prins berecht zal worden, zullen wij het ooit met elkaar uitpraten. Stille dingen stil gelaten. De prins is bovenal gênant. Niets draagt zo bij tot onderlinge en onuitsprekelijke verbondenheid als gedeelde schaamte. Er is al zoveel beschamend in dit kleine land dat grote zaken doet, dat zich zelf moest laten bezetten en toen een ander land niet meer bezetten mocht en dat nu trouwhartig meestapt met een wereldmacht. De koningin verbeeldt in haar gewoonheid de verbondenheid van het volk, het volk verbeeldt in loom stilzwijgen de schaamte van de prins. Alles houdt zich slapend, maar enkelen blijven tussen hun geloken wimpers kijken. |
|