De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
A. de Froe
| |
[pagina 304]
| |
er niets gebeurt dan is de soort tot uitsterven gedoemd. De anatoom-embryoloog Louis Bolk meende dat de celversmelting kon dienen om de ongelijkheid op te heffen en zodoende de levensvatbaarheid te herstellen. Wij zouden dit de compensatietheorie kunnen noemen. Het is de vraag of het gaat om het opheffen van de ongelijkheid. Bij de celversmelting doen zich bij de beide celkernen verschijnselen voor die op hergroepering van de erffactoren en op reorganisatie van het kernmateriaal wijzen. Er zijn lagere organismen die zonder celversmelting toch af en toe een dergelijke reorganisatie vertonen, de endomixis, dat wil zeggen een vermenging binnen de cel. Men spreekt ook wel van autogamie, een huwelijk met zichzelf. Het ongelijk worden van de cellen in een meercellig organisme is in de regel een genetisch geprogrammeerde taakverdeling, waardoor de verschillende organen ontstaan. Maar ook bij deze cellen treden bovendien de veranderingen op die wij bij de ééncelligen en de kiemcellen beschreven hebben. Men spreekt hier van verouderingsverschijnselen, die, aangezien celversmelting uitgesloten is, op den duur tot de dood leiden. Door de sex ontkomen de kiemcellen aan de dood. Door de sex treedt verjonging, rejuvenatie op. Aan de celversmelting is nog een genetisch voordeel verbonden. Wanneer cellen op verschillende wijze gemuteerd zijn dan kan de combinatie van beide mutanten bijzonder voordelig of bijzonder nadelig zijn. In het eerste geval wordt de evolutie bevorderd, in het tweede geval wordt de eliminatie van schadelijke mutanten versneld en ook dat is in het voordeel van de evolutie. Zowel de compensatietheorie als deze combinatietheorie wijzen op belangrijke voordelen die aan de sex verbonden zijn. Toch zijn er nog soorten van lagere organismen die het zonder sex klaarspelen en soorten die althans geruime tijd zich ongeslachtelijk kunnen voortplanten. Wellicht zijn er mechanismen van herstel die nog ontdekt moeten worden.
Willen cellen met elkaar kunnen versmelten dan moet, onder andere aan twee voorwaarden worden voldaan: zij moeten elkaar aantrekken en zij moeten elkaar kunnen vinden en ontmoeten. Om met dit laatste te beginnen onderscheiden wij twee mogelijkheden: door de beweeglijkheid van de cellen zelf of van één van beiden of door middel van de omgeving zoals stromend water, de wind, dieren, bij voorbeeld bijen, en voorts door het organisme waartoe de cel behoort, zoals het bij voorbeeld bij de mens zich toedraagt. Bij de mens moeten het mannelijk en het vrouwelijk organisme elkaar kunnen vinden en ontmoeten en daarna moet de mannelijke zaadcel de vrouwelijke eicel kunnen vinden en ontmoeten. Dat gaat dus in twee etappes. Het vinden en ontmoeten is afhankelijk van de kans, vandaar het vaak onvoorstelbaar hoge aantal cellen dat aan de loterij meedoet. Deze kans kan aanmerkelijk verhoogd worden door de aantrekking die de cellen op elkaar (of één van beiden op de ander) uitoefenen. Deze aantrekking is aantoonbaar tussen de huwbare cellen, maar ook tussen de huwbare organismen die de huwbare cellen bij elkaar moeten brengen, zoals bij de mens. Deze aantrekking heeft te maken met verschillen tussen de cellen en met verschillen tussen de organismen. De verschillen tussen de kiemcellen zijn in het begin van de evolutie louter van chemische aard. Maar in de loop van de evolutie treden twee belangrijke extra verschillen op: 1. een vermindering van het aantal eicellen (zo worden de vrouwelijke kiemcellen genoemd). 2. een vermindering van de omvang van de zaadcellen (de mannelijke kiemcellen). Ad 1. Bij lagere dieren kan het aantal eieren oplopen tot 500 miljoen per jaar. Bij de mens produceert de vrouw in haar gehele leven 400 bevruchtbare eicellen, waarvan zeer zelden meer dan 15 bevrucht worden. Het gemiddelde ligt bij de zeven (zonder kunstmatig ingrijpen). De man produceert in zijn gehele leven 500 miljard zaadcellen. Ad 2. De zaadcellen worden kleiner en veranderen van vorm. Bij de mens bestaat de zaadcel uit niet meer dan het genetisch materiaal en een voortbewegingsapparaat, de staart. De eicel behoort tot de zeer grote cellen, de zaadcel tot de zeer kleine cellen. In volumen verhouden ze zich als het paleis op de Dam tot een of andere voorbijganger. Met behulp van hun staart kunnen de zaadcellen een snelheid bereiken van meer dan 16 centimeter per uur. Zij kunnen dus bij de mens in ruim een uur de omgeving van de eicel | |
[pagina 305]
| |
bereiken. De eicel scheidt stoffen af waarvoor de zaadcel gevoelig is en die hem dwingen zich naar de eicel toe te bewegen. Wij noemen dit chemotaxis. Er moet dus in de zaadcel zo iets zijn als een zintuig dat de signalen opvangt, zo iets als een zenuwstelsel dat de signalen in gepaste vorm doorgeeft, terwijl de staart in staat moet zijn voort te stuwen én te sturen. Van de vele zaadcellen die de eicel bereiken dringt slechts één de eicel binnen, met achterlaten van zijn staart. De eicel is dus strikt monogaam. De versmelting of bevruchting die dan volgt kan het begin zijn van de ontwikkeling van een mens, hetzij vrouw, hetzij man. Het mislukt vermoedelijk minstens zo vaak als het gelukt en het mislukken is meestal een gevolg van het chemisch niet goed bij elkaar passen. Zo kan het gebeuren dat een vrouw en een man met elkaar geen kinderen kunnen krijgen, terwijl ieder van hen met een andere man of vrouw wel tot voortplanting in staat is.
Bezit de bevruchte eicel twee X-chromosomen dan ontwikkelt het organisme in de tweede maand van de ontwikkeling een vrouwelijke kiemklier (het ovarium). Zijn er een X èn een Y-chromosoom dan ontwikkelt deze kiemklier zich verder tot een mannelijke kiemklier (testis). De verschillen in kiemklieren komen dus tot stand door verschillen in het genetische apparaat. Ovarium en testis scheiden verschillende geslachtshormonen af en deze verschillen (van chemische aard) zijn verantwoordelijk voor alle verschillen in vorm, functie en gedrag tussen vrouwen en mannen, voor zover deze niet cultureel bepaald zijn. De vrouwelijke en mannelijke geslachtshormonen zijn chemisch zeer verwant. Ook de intensiteit van de hormonenproduktie kan verschillen. Dit verklaart waarom vrouwen in vrouwelijkheid en mannen in mannelijkheid duidelijk kunnen verschillen. Over het algemeen hebben deze zogenaamde secundaire geslachtsverschillen alleen betrekking op de voortplanting. Alle andere organen zijn in bouw en functie bij vrouw en man aan elkaar gelijk. Ook de hersenen zijn in bouw gelijk en tot het zelfde in staat. Maar anders dan de andere organen worden de hersenen door de geslachtshormonen aanmerkelijk beïnvloed. En daarmee het gedrag. Het belangrijkste verschil in gedrag is de erotische gerichtheid van de man op de vrouw en van de vrouw op de man. Deze wordt door tussenkomst van zintuigen en zenuwstelsel door de geslachtshormonen bepaald. Wellicht vijf procent van de mensen valt buiten deze regel. Als alle uitzonderingen verhogen zij de verstaanbaarheid van de regel. Zo verwijst het transsexisme, het verschijnsel dat mensen reeds op zeer jeugdige leeftijd beseffen verkeerd ingehuisd te zijn en verlangen naar een lichaam van het andere geslacht naar cissexisme, het verschijnsel dat mensen het geslacht waartoe zij gedoemd zijn te behoren, volkomen aanvaarden. Maar ook de mensen die de regel volgen tonen verschillen in intensiteit en niet zelden tijdelijke wisselingen in object. In de middenfase van het leven is de intensiteit het grootst. In de niet-levende natuur kennen wij een viertal aantrekkingskrachten of veldkrachten, waarvan de zwaartekracht en de elektromagnetische krachten algemeen bekend zijn. Deze vier krachten zijn tot dusver niet tot elkaar herleidbaar. Ook de biologische aantrekkingskrachten zoals honger, dorst, kudde-instinct en de erotische attractie zijn niet tot elkaar herleidbaar. Hun begin is van chemische aard, dus elektro-magnetisch. Zij behoeven dus reuk en smaakzintuig om het organisme naar zijn doel te leiden. Bij de hogere dieren worden deze chemische prikkels machtig ondersteund door de seinen die met behulp van licht en geluid oog en oor bereiken en het organisme sturen. Bij de mens werken alle zintuigen mede. Een voorbeeld: een knaap die reeds op vijf jarige leeftijd geslachtsrijp was geworden, vertelde op zesjarige leeftijd dat hij in zijn dromen vrouwen overal kuste; hij had geen begrip van de paring en toonde ook geen agressie ten opzichte van vrouwen. Vrouwen voelden zich ‘uncomfortable’ onder zijn blik, ‘which carried a considerable message of seducation’. Hoe geschikt is het kuise Engels om zoiets kalm te zeggen, want het is natuurlijk niet niks. Er kan van een vrouw op een man of omgekeerd, langs de weg van één of meer zintuigen ‘verleiding’ uitgaan en die verleiding kan beantwoord worden. De toestand van een mens van wie erotische verleiding uitgaat kunnen we oestros noemen (Gr. oistros = horzel); het is alsof hij/zij door een horzel gestoken, wild geworden is. Wij vertalen | |
[pagina 306]
| |
oestros met bronst (van branden, hitte). Bij dieren spreken wij van loops, tochtig, ritsig, krols, hengstig enzovoort. Wordt de verleiding beantwoord dan kan bij beide partners een toestand ontstaan die wij verliefdheid noemen.
Het is voor een goed begrip van de menselijke relaties bijzonder ongelukkig dat wij met geen woord zo slordig omgaan als met het woord ‘liefde’. Wij gebruiken het zelfs voor de prostitutie, hoewel daarbij van liefde nimmer en van verliefdheid zelden sprake is. Liefde kunnen wij hebben voor allerlei dingen, planten, dieren en mensen. Het betekent dat wij voor dezen niet onverschillig zijn, dat wij hen een goed hart toedragen, dat wij iets voor ze over hebben, soms zelfs zeer veel. ‘De liefde heeft het edel hart tot woning’ - Guido Guinizelli. Liefde in de zin van caritas, affectie, altruïsme, zoekt zichzelf niet en is niet afgunstig. Dat kan men van verliefdheid niet zeggen. Liefde vergaat niet, verliefdheid is soms van korte duur. Verliefdheid kan ons overweldigen, door de liefde overwinnen wij onszelf. Wat ons verliefd doet worden, wanneer wij daaraan toe komen, zijn de erotische seinen die van de ander uitgaan. Zij behoeven niet te duiden op die karaktereigenschappen die wij in een ander waarderen. Wanneer verliefden op den duur niet in elkander die karaktereigenschappen vinden die ertoe leiden dat zij elkaar gaan waarderen en beminnen dan faalt het huwelijk en dat is door de misleiding van de hormonen niet zelden het geval. Hormonen zijn boodschappers van begeerte, niet van gezindheid. Heeft nu deze erotische aantrekkingskracht betekenis voor de evolutie dat wil zeggen is de teeltkeus, de part nerselectie gunstig voor het bestaan en voortbestaan van de soort? Op het niveau van de bevruchting kunnen we vaststellen dat een aantal zaadcellen de eicel niet bereiken doordat zij defect zijn (twee koppen, twee staarten en dergelijke). Zeker is ook dat van de zaadcellen die de eicel wel bereiken lang niet altijd die zaadcel de eicel binnendringt die een gunstige combinatie met de eicel vormt. De evolutie gaat repressief en maar heel weinig preventief te werk. Op het niveau van de paarvorming zien wij een zelfde beeld. Ongeveer de helft van de levend geboren mensen doet in z'n leven niet of zonder succes aan de voortplanting mee. Dat is althans ten dele, een stuk preventie. Maar voor het overige kan men niet zeggen dat de paarvorming bewust of onbewust gericht is op het voortplantingsrendement (Engels: differential reproduction). En dit nu juist is beslissend voor de evolutie. Van fokken is bij de mens geen sprake. Men onderscheidt rashonden en straathonden. Bij de mens gaat het dus op de wijze van de straathonden. De mens heeft over het algemeen een voorkeur voor een partner uit de omgeving, waarbij overeenstemming in karakter en omstandigheden meer telt dan verschil. Mede daardoor is het aantal huwelijksbarrières bij de mens uitzonderlijk groot: afstand, stand, vermogen, godsdienst, taal, nationaliteit, leeftijd, en dergelijke. Inteelt, vooral bij geïsoleerde gemeenschappen, is geen uitzondering. Inteelt verhoogt zowel de kans op ongunstige combinaties (erfelijke ziekten) als de kans op gunstige combinaties (talenten). Het afbreken van de huwelijksbarrières, waartoe de mogelijkheid en de neiging steeds groter worden, vervlakt het nog steeds zeer variabele beeld van de mensheid tot het democratische idool van de familie doorsnee. In dit opzicht is de mens een echt kind van de evolutie die, wars van uitersten, steeds de middelmaat de voorkeur geeft. Ook bij de mens zijn het niet de uitersten, de getalenteerden en de onbegaafden die hunsgelijken voortbrengen. Daar zorgt met roerende trouw de middelmaat voor, het grote mengvat, waaruit goeden en kwaden naar boven drijven en waarin ze weer verzinken, zoals ook alle goed en kwaad op deze aarde, in deze wereld een gemeenschappelijke bron heeft en een gemeenschappelijk graf. ‘Wees niet al te rechtvaardig en wees niet al te goddeloos: waarom zoudt gij sterven voor Uw tijd?’ Zo zegt de Prediker wanneer hij zich afvraagt wat in dit leven goed is voor de mens. Wanneer de mens zijn inzicht en verstand zou gebruiken bij de voortplanting - men moet er maar niet aan denken - dan zou de mens prachtexemplaren kunnen voortbrengen. Maar hij wil het niet, althans doet het niet; wie geeft hem ongelijk? |
|