De Gids. Jaargang 138(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Eddy van Vliet Zes gedichten eens de taal doorkruist: geen bron of ze is opgedroogd geen vederlichte waterdichte oase of zij is de sprong in de onontkoombare dorst naar de dichter die de maker is heb ik de rug toegekeerd van de dichter die de ziener is ben ik blind gebleven de zwerver die dichter bij het dichten is dan bij het zwerven verzwijgt de uitgang van het labyrinth landinwaarts van waaruit ieder wel eens met een bergrede vertrok staat het stevige huis een regenput vol voedzame regen onder de ijsbergen van de hemel de onoplosbare vragen. [pagina 263] [p. 263] het horloge gebruikt de tijd voor eigen genoegen buiten het raderwerk het jaargetij het roestend ijzer de uitgesleten stenen het kind dat plotseling kan lopen de mierenkolonie alsof de tijd niet bestond de graven met het nog eetbare voedsel het onveranderlijk ik door de geschiedenis heen het ei is gekookt de zandloper loopt leeg aan de evenaar zowel als aan de pool schiet de aarde wortel in de afvalstof. [pagina 264] [p. 264] ik begin vanaf het begin der woorden a, appel, aap, en ik proef het snerpend krijt de handen op de rug de kachel uit de inkt bevroren p, peer, pop, de vlek in het schrijfboek even onoverkomelijk verdriet zoals veel later zoveel verdriet onoverkomelijk werd en vriendschap zonder haat geen vriendschap in de rijen van drie net gevangenen maar knikkerend rond de bomen Het schip vaart op de zee 2 × 2 = 4 is niet de herinnering maar het verlangen naar verwondering: de vergeelde vermenigvuldigingstabellen het geraamte in de hogere klassen de deuren groen en versleten nauwelijks ontdekt dat 3 × 3 geen 11 was verdween ook de grootwarenhuisheilige uit de nachten en de dromen in zijn vervanging werd niet voorzien door de vader die enkel op zondag kwam en moeders zijn geen cowboy's, laat staan heiligen onherroepelijk verloren is ook het begin waarop ik angstig nog voor een politie-agent vragen stelde over uitstalramen met lieve meisjes in en in hun kruis twee pruimen telde en een vergeet-me-nietje een begin, waaraan ik mijn spaarzaamste tranen zondermeer vergooi. [pagina 265] [p. 265] een reus die zich optrekt aan een zeepbel is hij die naast dichter zich stiekem dichter noemt en de vriendschap meet aan de verwijdering de gemakkelijkste tranen uitvindt op een dag dat het geluk de laatste tram opwipt of is dichten iets meer dan zoeken wat een sekonde voorheen nog grijpbaar, eetbaar, tastbaar was of is de eenzaamheid een uitvinding op het einde van een overbevolkte dag vol misbegrepen goede bedoelingen de dichter weet maar vergeet: wie na het water de planten verwacht na de planten de bloemen en na de bloemen de vruchten zal steeds eenzamer worden. [pagina 266] [p. 266] is de verzoening met het onbereikbare de vlucht naar de sterren te eten als was de dauw het voldoende voedsel na het onverhoeds ontwaken van je koude voeten het gras maaien als niemand erom vraagt tenzij de geur en het gevaar is verzoening leven in een toevallige kamer met vrede in een glas water en wat parfum uit nimmer verhaalde verhalen is aanvaarding de wetten van afscheid & herfst vergeten de tafel verwarren met het bed en thee drinken wanneer reeds iedereen slaapt en nader is bij de dood dan bij het leven. je bekken: twee jukbeenderen alsof de stilte hier ontstond en het leven geen andere roeping had waar de warmte is is het verlangen geen schande is groter dan de schaamte vandaar je mond waarin ik zoet in je adem groei vandaar je ziekten en tegenstrijdige geuren die mijn ziekten en geuren zijn vandaar je tijdgebonden bloed dat vochtiger dan speeksel mij omsluit en onder de gesloten ramen het volk dat niet begrijpt en nooit begrijpen zal. Vorige Volgende