De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
C.B. Vaandrager
| |
[pagina 333]
| |
Stranding (voor Lou van Gasteren)Er is een visserspink gestrand. Er wordt een dokter gebeld, die pas over een half uur kan komen. Het vriest hard. De schipbreukelingen worden op het strand geholpen. De schipper van de reddingboot: ‘Eerst dacht ik dat er maar 1 man aan boord was. Die kon gelukkig met 1 arm de reddinglijn grijpen. Hij maakte een smak tegen het dek: zijn andere arm staat haaks in de elleboog. Dan zie ik een end verder nog iemand liggen.’ ‘Die is daar een half uur geleden gaan liggen, om te sterven’, zegt de eerstgeredde. ‘Ik geloof ook dat hij dood is’, zeg ik, ‘hij is tenminste zo stijf als een plank.’ De derde leeft nog. Hij kreunde en kucht wat bloed op, dat ik wegveeg. De scheepsjongen is er geweest. Ik wist hem nog uit de kajuit te slepen, maar ik stikte zelf bijna van de kolendamp.’ Het wachten is op de dokter, die inderdaad na een half uur aan komt rijden op zijn motorfiets. Hij neemt de verantwoording op zich en kwijt zich van zijn taak. Een kwartier gaans van de plek des onheils bevindt zich een klein badhotel. Het is weliswaar gesloten vanwege de winter, maar de eigenaar is thuis. | |
BeklemmingEr komt gegil uit de openstaande deur van een benedenhuis. Er komt een knaap naar buiten rennen, die snel uit het gezicht verdwijnt. Wij naar binnen. We zien een jongen die heel bang is. Hij houdt een hand op zijn hart en trekt een priem uit zijn borst. Zijn bovenkleren zijn meteen doorweekt van helder rood bloed. Hij wankelt. Bij een wringer staat een meisje te gillen van de pijn. Van schrik draaide ze een vinger tussen de rollen. Een oudere zuster ziet bleek. Koud zweet staat op haar voorhoofd. Zij vertoont braakneigingen. Zij valt en blijft roerloos liggen. Vlak achter ons komt een derde persoon binnen, die wij niet kennen. Het is niet de knaap die het huis uitrende, maar een voorbijganger, net als wij, geheel onverwacht betrokken bij een liefdesdrama. | |
NooduitgangTijdens een voorstelling in bioscoop ‘Luxor’ breekt brand uit in de filmcabine. Zware rookontwikkeling. De brand wordt spoedig geblust met een tetra-blusapparaat. De operateur ligt bekneld tussen apparaten. Zo te zien, leeft hij niet meer. Ook in de zaal is veel rook ontstaan. In het gedrang van de haastige ontruiming worden twee personen onder de voet gelopen. De een ligt vlak bij de ingang. Hij geeft geen antwoord op tot hem gerichte vragen. De ander ligt op 10 meter afstand van de nooduitgang. Hij zegt: ‘Ik kan niet opstaan.’ ‘Is er een dokter in de zaal?’ | |
[pagina 334]
| |
OnraadRond een boerderijtje, zeer afgezonderd gelegen, loopt een meisje van een jaar of zeven te jammeren. Waarom? Wat is er gebeurd? Haar moeder heeft zich, in een bui van zwaarmoedigheid, opgehangen op de vliering. De boer bespeurt onraad, klimt naar boven en weet haar af te snijden. Hij is er vlug bij (binnen enkele minuten), maar zijn vrouw vertoont geen teken van leven meer. De val bezorgde haar een kinwond, tot op het onderkaaksbeen. De man moest op een stoel klimmen om bij het touw te komen. Van de zenuwen viel hij op de rand van een ijzeren kist: bewusteloos. Hij heeft een wond van 5 cm achter het oor. Hij bloedt matig, ook uit rechterneusgat en -oor. Het zoldertje is nog geen 2 × 2, waarvan nog een gedeelte afgaat voor het luik, waardoor men via een laddertje de eigenaardig gebouwde zolder bereikt. | |
AppeldievenU en uw vriend wonen een klein kwartier van elkaar verwijderd. Beiden bent u een half uur gaans van de bewoonde wereld. U heeft geen telefoon. Uw vriend toont u zijn boomgaard. Plotseling hoort u gillen. U ijlt in de richting van het gegil en vindt twee jongens. De grootste jongen hangt met zijn rechterbeen aan een punt van een hoog hek, waarvan u de bovenkant net kan bereiken. De punt van het hek is aan de buitenkant van de rechterkuit met kracht naar binnen gedrongen, en heeft daar een diepe scheur veroorzaakt, wel 10 cm. De jongen is aan de punt blijven hangen, hoofd omlaag. Uit zijn mond vloeit bloed. Zodra u de jongen uit zijn benarde positie bevrijd hebt, valt u op dat de tandenrij der onderkaak onregelmatig van vorm is. Een deel der tanden ligt namelijk lager dan de rest. De jongen suft en heeft ook nog een schaafwond aan de kin. De kleine jongen ligt vlakbij onder een boom. Hij gilt, hij verrekt van de pijn in zijn rechtervoet, die wat buitenwaarts omgeklapt ligt, met verscheuring van de binnenzijde van het enkelgewricht. U kunt in het gewricht zien? Ziet u dat beenstukje? ‘Ja meneer, we waren appels aan het dieven. Toen zagen wij u twee plotseling aankomen. Ik liet me uit de boom vallen, en mijn vriendje wou over het hek klimmen, maar viel en bleef hangen, met zijn hoofd tegen het hek geslagen.’ ‘Een pak slaag hebben jullie niet meer nodig.’ Waar haal je met dit mooie weer zo gauw een dokter vandaan? Geen levensgevaar. | |
BrandweerEen huis staat in lichterlaaie. De hulp van het Rode Kruis wordt ingeroepen, dat tegelijk met brandweer arriveert. Eerst die man op de grond, die op zijn rug ligt. Hij heeft rugpijn in het midden en klaagt enigszins over een dof gevoel in zijn benen: hij sprong van de eerste verdieping. Met nog iemand die nog steeds bewusteloos ligt. Het bloed loopt hem uit neus en oren. Er komt een jongen uit het huis wankelen. Zijn kleren staan in brand. Hij heeft brandwonden in zijn gezicht (neus en voorhoofd) en rechteronderarm. Beneden in het portaal ligt nog iemand buiten bewustzijn door de rook. | |
[pagina 335]
| |
BufferDe rangeerder van een goederentrein op emplacement Feyenoord raakt met zijn borstkas beklemd tussen twee buffers. Hij valt vervolgens en zijn rechteronderbeen wordt 1 dm boven de enkel aangereden. Een collega wil te hulp schieten, doch struikelt over een dwarsligger en belandt met zijn hoofd op een rail. De eerste rangeerder ligt bloederig sputum op te hoesten en besmeurt zijn rechterbroekspijp met bloed. De tweede man ligt voorover, met een gapende wond aan het voorhoofd. Zijn onderkaak staat scheef. Er zit wat bloed tussen zijn lippen. Zijn onderarm vertoont een knik iets boven het polsgewricht. | |
VerhuizingEen verhuiswagen, waarvoor twee paarden gespannen zijn, rijdt van een steile brug met zeer korte bocht, en komt midden in een groep spelende kinderen. Een kind krijgt een trap van een paard in de buik. Hij valt bewusteloos neer en kotst. De buik lijkt wel een ballon, zo opgezet, zo gespannen. Een ander krijgt een wiel over beide onderbenen, die verbrijzeld worden. Hevige bloedingen dringen door de kousen. Een derde jongen krijgt een disselboom tegen zijn hoofd. Hij wordt naar de kant van de weg gesmakt, en is bewusteloos. Het bloed druppelt uit zijn neus. De pols is zwak en onregelmatig. Van de schrik slaan de paarden op hol. De wagen botst tegen een boom langs de wallekant. De voorman slingert van de bok en vliegt in het water, waaruit hij na een paar minuten lijkwit wordt opgehaald. Geen pols, geen ademhaling. Er komt geen politie opdagen, wel veel gillende wijven. Wij zijn met ons vijven, wij weten vlakbij een drogist. | |
LeerEen man is, staande op een trapleer, bezig met de dakgoot. Een vrachtwagen moet uitwijken voor een fietser, rijdt het trottoir op, tegen de leer aan. De leer valt om en blijft van boven op de stroomdraad van de tram hangen. Een heer met paraplu ziet de leer hangen en trekt hem van de draad af. Leer en heer vallen op straat. De laatste blijft roerloos liggen. In zijn val treft de leer een jongen op linkeroor en schouder. Het oor wordt half afgescheurd. De linkerarm hangt slap langs zijn lichaam Veel publiek, waarvan gebruik gemaakt moet worden. |
|