De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
Mo Káa
| |
[pagina 325]
| |
dierenwereld’. ‘Animate’/levend omvat dus mensen, dieren en levende planten; maar de betekenis ‘inanimate’/levenloos omvat eveneens planten, mineralen et cetera’. Living/lifeless levend/levenloos: ‘living’ omvat levende mensen, dieren en planten, ‘lifeless’ omvat mineralen en objecten die gemaakt zijn uit dode planten en dieren. Alive/dead levend/dood: ‘alive’ heeft alleen betrekking op levende wezens, dieren en planten. ‘Dead’ omvat alle dode dieren, mensen, planten en mineralen. Souled/soulless bezield/onbezield: ‘souled’: dat wat een ziel heeft. Voor de meeste Europeanen zijn dat alleen mensen, bij sommigen zullen hiertoe ook de dieren gerekend worden, of alleen sommige dieren. ‘Soulless’ omvat mineralen, planten en meestal ook dieren. Over de status van dieren valt dus te twisten in dit geval. Rational/Irrational: ‘rational’ rationele wezens, mensen en misschien de intelligentste dieren. Maar de meesten sluiten dieren uit en volgens sommigen zijn ook lang niet alle mensen ‘rational’.
Uit bovenstaande blijkt dat de Europese aanduidingen van de Algonkiaanse geslachtsonderscheidingen niet alleen niet met elkaar overeenstemmen, maar ook in zichzelf dubbelzinnig zijn. Wel is er één opvallende karakteristiek die ze gemeen hebben: ieder paar bestaat uit een absolute polariteit van positief/negatief. Deze logica om categorieën tegenover elkaar te plaatsen, als categorieën die elkaar uitsluiten, staat in lijnrechte tegenstelling tot de dubbelzinnigheid en vaagheid van wat men wil categoriseren. Je kunt je afvragen of dit nu rationeel, of irrationeel is! Laten we goed in gedachten houden dat bovenstaande ‘etiketten’, waarmee de Europeanen geprobeerd hebben de Indianentaal te interpreteren, meer een weerspiegeling zijn van hun eigen wereldbeeld, dan een getrouwe weergave van het denken van de Indiaan. De westerse mens heeft de natuur omgevormd tot een kunstmatige wereld, en dit proces noemt hij ‘beschaving’. Deze beschaafde wereld bestaat voor het overgrote deel uit ‘levenloze’, onbezielde objecten. Sinds deze kunstmatige wereld zijn natuurlijke leefmilieu vormt, meet hij hier ook aan af wat ‘natuurlijk’ is en wat ‘natuur’ is. De westerse mens scheidt het bestaan in ‘beschaving’ aan de ene en ‘natuur’ aan de andere kant. De natuur omvat dan: planten, dieren en zogenaamde natuurvolkeren. Hij heeft het over ‘de wereld der natuur’, als over een andere wereld, een wild, onbekend en misschien wel vijandig land, dat bestaat buiten de grenzen van de bekende beschaving. Hij heeft 't over ‘de natuur ingaan’, alsof hij praat over een verre reis in het onbekende, en over ‘terug naar de natuur’, als over een retraite uit de beschaving, of als een stap terug. De westerse mens beschouwt een druk verkeer van auto's en vrachtwagens en industrie, als veel dynamischer manifestaties van ‘leven’, en hij heeft nauwelijks oog meer voor de minder lawaaiige en subtielere natuurverschijnselen, die hij dan ook de ‘dode natuur’ zal noemen. De westerse antropoloog zegt dat ‘primitieve volken denken dat alle natuur met leven bezield is’,Ga naar eind4. als of dit niet juist een fundamenteel kenmerk van alle natuur is!
In de Algonkiaanse taal verwijs je naar een dier, een boom, tabak, een trommel et cetera, met het zelfde persoonlijk voornaamwoord dat je gebruikt om naar een persoon te verwijzen, dus met het equivalent van ‘hij’ of ‘zij’.Ga naar eind5. Voor de Europeaan daarentegen zijn tabak, trommels enzovoort ‘objecten’, en hij zal daar dan ook naar verwijzen met het onpersoonlijk voornaamwoord ‘het’. Relatief gesproken worden dingen door de Indianen eerder gepersonifieerd en door de Europeaan eerder geobjectiveerd. De Europeaan schijnt een voorkeur te hebben voor de categorie ‘levenloze objecten’. Een voorkeur die voortkomt uit zijn cultuur, die in de eerste plaats gericht is op het bezitten van materiële goederen. Niet alleen door mensenhanden gemaakte dingen beschouwt hij als | |
[pagina 326]
| |
‘objecten’ die hij kan bezitten en manipuleren: planten, dieren, slaven, land, ja de hele wereld moet geobjectiveerd worden. Deze neiging tot objectivering is een actief principe in de Europese geest, en dit beïnvloedt ook zijn interpretatie van het geslachtsonderscheid van zelfstandige naamwoorden in de Algonkiaanse talen.
Ik wil nu een overzicht geven van de punten die kunnen bijdragen aan ons begrip of onbegrip van de Algonkiaanse geslachtsonderscheidingen. Deze punten zijn: de vaagheid en dubbelzinnigheid van de Europese termen, het absolute karakter van de Europese etiketten, de westerse tendens om verschijnselen tot object te maken, en de vervreemding van de natuur die in het Europese wereldbeeld tot uiting komt. Laten we nu kijken naar de factoren die de begrippen en het wereldbeeld van de Amerikaanse Indianen bepaalden, en die ons kunnen helpen bij het begrijpen van de Algonkiaanse geslachtsonderscheidingen. De Indiaan maakte volledig deel uit van de natuur: de natuur wàs zijn leven en de natuur was daardoor het Leven zelf. Het Indianenbestaan speelde zich ‘buiten’ af; ‘binnen’ was voor hem meestal alleen een kleine tent, geschikt om in te slapen, en die daarnaast beschutting bood tegen regen enzovoort. Een tent die je gemakkelijk kon verplaatsen en die niet in de eerste plaats als pakhuis diende voor voorwerpen, zoals de westerling zijn huis nog al eens beschouwt. Aangezien hijzelf actief was, leken de dingen om hem heen relatief ook actiever en dit vond zijn weerspiegeling in zijn taal. Veel begrippen die de Europese talen objectiveren tot zelfstandige naamwoorden, bij voorbeeld; ‘het licht’, ‘de golf’, ‘de vlam’ et cetera worden in verschillende Amerindiaanse talen benoemd als werkwoorden. De Hopi-indianen spreken bij voorbeeld van: het golf-gebeuren, het vlam-gebeuren, het licht-gebeuren, enzovoort. En het Nootka gebruikt bijna alleen werkwoorden.Ga naar eind6. Zo spreken Europeanen over ‘het huis’. In het Nootka zou men hier iets voor zeggen als: ‘het huist’ of het ‘huis-gebeuren’. De Indiaan legde dus niet de nadruk op materiële verschijnselen. Hij was niet ‘materialistisch’, maar ‘activistisch’, en niet zo onder de indruk van levende ‘dingen’ alswel van de geest waarmee die dingen bezield zijn. Een Blackfoot-indiaan, Crowfoot, vraagt en antwoordt: ‘Wat is het leven? Het is de glimmering van een vuurvlieg 's nachts. Het is de adem van een buffel in de winter. Het is de kleine schaduw, die rent over het gras en zich verliest bij zonsondergang’.Ga naar eind7.
Zelfs de dood betekende niet het einde van het leven, maar een andere fase van bestaan. In plaats van te zeggen ‘hij is dood’, zouden de Indianen zeggen: hij is heengegaan;Ga naar eind8. het eerste drukt een toestand uit, het tweede een dynamisch organisch proces. Seattle een leider van de Dwamisch, zei het zo: ‘De doden zijn niet machteloos. Dood - wat zeg ik? Er is geen dood. Alleen een verandering van werelden.’Ga naar eind9. Terugkomend op de zin dat ‘voor primitieve volkeren de hele natuur bezield met leven lijkt’, wil ik daarover opmerken, dat de primitieve mens geen scherpe lijn trekt tussen ‘levende’ en ‘niet-levende’ dingen,Ga naar eind10. zoals de Europeaan dat doet. De Indiaan scheidde en classificeerde de natuurlijke verschijnselen niet in categorieën of lijsten van afzonderlijke materiële ‘objecten’. Wat hij zag was meer de activiteit en interrelatie van alle verschijnselen als deel uitmakend van een levend organisch universum, waarin ook hijzelf volledig betrokken was. Zoals de Lacandonen zeggen: ‘... wolken, lucht, rotsen, dieren, rivieren en sterren - dus eigenlijk alles - is net zo levend als de mens. Hardloopwedstrijden moesten uitmaken wiens kracht groter was dan die van de wind; een berg werd beklommen om de berggeest te overwinnen; wanneer een dier geslacht werd, bad men het vurig om vergeving.’Ga naar eind11.
Gezien vanuit de context van de Amerindiaan- | |
[pagina 327]
| |
se wereldbeschouwing, geloof ik dat de materialistische beschouwingen, evenals de kunstmatige scheiding tussen bezield en onbezield, of levend/levenloos etcetera niet samenvallen met de Amerikaanse Indiaanse begrippen, maar een projectie zijn van de Europese wereldbeschouwing. De begrippenparen bezield/onbezield et cetera demonstreren de logica van absolute generalisaties of rigide veralgemeniserende categorieën, die gebaseerd zijn op een zwart/wit denken. Alle ‘levende’ dingen worden gestopt in de categorie ‘levend’, alle ‘levenloze’ dingen in de categorie ‘levenloos’, et cetera. Dit proces is meer geëigend om materiële voorwerpen in hokjes te kunnen stoppen. De Indianen hielden er zich echter niet mee bezig om materiële voorwerpen in hokjes onder te brengen; ze waren actiever, meer gericht op praktisch nut en relativistisch. Wanneer ze hun kamp opbraken om verder te trekken, moesten ze zich iedere keer weer opnieuw oriënteren aan veranderde condities. De jager moest, als hij zijn buit gevangen had, z'n weg terugvinden, telkens via een andere weg, door het dichte woud. Zo waren er steeds nieuwe en veranderde factoren in het dagelijkse leven van de Indianen. Dit verklaart voor een deel hun relatievere wereldbeschouwing. Dit brengt mij tevens op mijn volgende punt, namelijk dat het geslachtsonderscheid in het Algonkiaans niet gebaseerd is op een classificatiesysteem van absolute categorieën, zoals de westerse onderzoekers tot nu toe gemeend hebben. Ten eerste staan de twee Algonkiaanse ‘klassen’ niet voor gelijksoortige categorieën. Zo omvat de categorie ‘levend’, wat de Europeanen categoriseren als ‘dieren’, maar dit is niet een homogene categorie, want hij omvat zowel mensen, als viervoeters, vissen, vogels, insecten, slangen enzovoort.Ga naar eind12. En hoewel het hele mensen en dieren omvat, sluit het de meeste lichaamsdelen weer uit. Bovendien bevat de categorie ‘levend’ ook nog sommige grote bomen, maar niet alle bomen; verschillende soorten vruchten en zaden, maar niet alle. Soms valt een boom in de categorie ‘levend’, en het zaad van die boom in de categorie ‘levenloos’, of omgekeerd. De namen van planten zijn zowat gelijk verdeeld over de twee categorieën. Bovendien bevat de categorie ‘levend’ ook vele ‘levenloze’ objecten als veer, trommels, metalen, sneeuw, sneeuwschoenen, donder, zon, maan, en sterren.Ga naar eind13. In feite kan men niet over categorieën spreken, in de Europese betekenis van het woord, want het woord categorie heeft al te veel van een absolute generalisatie. Het Algonkiaanse geslachtsonderscheid moet men echter zien vanuit een relatief gezichtspunt. Een tweede punt is dat er niet altijd overeenstemming bestaat tussen de verschillende Algonkiaanse talen over het geslacht van sommige objecten. Zo zijn in Blackfoot de meeste voorwerpen voor dagelijks gebruik, zoals bij voorbeeld huisraad, werktuigen, transportmiddelen, wapens et cetera, ‘levend’, maar voor het grootste deel ‘levenloos’ in Ojibwa en Cree. De wind is ‘levend’ in Cree en Ojibwa, en ‘levenloos’ in Blackfoot. Oorringen zijn ‘levend’ in Cree en ‘levenloos' in Ojibwa en Blackfoot enzovoort.’Ga naar eind14. Een volgend punt is dat in dezelfde taal een woord in beide categorieën kan vallen, zodat de spreker kan kiezen. En soms gebruikt men de beide categorieën om daarmee ook een verschil in betekenis van een woord uit te drukken.Ga naar eind15. Misschien is voor de Europeaan het enige ‘logische’ aan deze geslachtsonderscheiding, dat alle hele ‘dieren’ in dezelfde categorie thuishoren, en dat kan dan verklaren waarom men deze categorie ‘levend’ noemde. Maar wat moet hij aan met al die andere ‘dingen’, in dezelfde categorie. En waarom bij voorbeeld is ‘sneeuwschoen’ ‘levend’ en ‘moccasin’ ‘levenloos’?Ga naar eind16.
Het is dus de vraag of men met het Europese begrippenapparaat, terminologie en logica, het Algonkiaanse geslachtsonderscheid kan begrijpen. Want zelfs als een Indiaan de ene categorie ‘levend’ noemt, wil dat nog niet zeggen dat hij daaronder ook hetzelfde verstaat als de | |
[pagina 328]
| |
Europeaan. Wat bedoelt hij dan, als het niet is wat de taalkundigen denken dat hij bedoelt? Want er moet toch wel een ‘reden’ of leidend principe zijn dat hem ertoe brengt dit geslachtsonderscheid te gebruiken, en dat hem helpt bij het bepalen van het geslacht van nieuwe woorden, bij voorbeeld woorden die ontstaan zijn na de komst van de Europeanen. Laten wij dit onderscheid nu eens proberen te benaderen vanuit de Indiaanse logica. Allereerst moeten we dan bekijken welke generalisaties we in het Algonkiaanse geslachtsonderscheid kunnen waarnemen. De eerste en meest opvallende generalisatie is dat alle mensen en dieren in één geslacht zijn ondergebracht. Een volgende generalisatie is dat ‘de namen van dieren alleen in de categorie “levend” vallen, wanneer naar hen als soort verwezen wordt, maar dat dit niet het geval is, wanneer men het heeft over afzonderlijke dieren’.Ga naar eind17. De derde generalisatie is dat geesten en grote bomen meestal vallen in de categorie ‘levend’. Een vierde generalisatie is dat wanneer een spreker kan kiezen tussen de twee categorieën, hij de categorie ‘levend’ zal kiezen als hij ‘eer wil bewijzen aan een dood lichaam, hetzij vanuit het gebruik dat hij ervan maakt, of vanuit de ceremonie die eraan gewijd wordt’.Ga naar eind17. Een vijfde generalisatie is dat alle verschijnselen van de categorie ‘levend’ het werkwoord verbuigen met de vorm van het persoonlijk voornaamwoord. Een zesde generalisatie is dat het aantal ‘levenloze’ zelfstandige naamwoorden het aantal ‘levende’ verre overtreft.Ga naar eind18. Het feit dat het geslachtskenmerk ‘levend’ zo ver in de minderheid is, kan er een aanwijzing voor zijn dat het hierbij gaat om een groep van speciaal gekozen verschijnselen. Deze zes punten in gedachten houdend, wil ik nu komen tot een suggestie voor een generalisatie, die naar mijn gevoel meer van toepassing is op het Algonkiaanse geslachtsonderscheid dan de woorden ‘levend’, ‘bezield’, et cetera. Deze categorie noem ik: de categorie wezens, dingen en verschijnselen die in verhouding ‘geestelijk’ van meer waarde zijn en meer gepersonifi- | |
[pagina 329]
| |
eerd worden. Wel wil ik benadrukken dat dit geen etiket is, maar een gegeneraliseerd begrip. Het is niet de ene pool van een polariteit, het is geen ‘positief’, met aan de andere kant een ‘negatief’. Dit valt niet samen met de Europese logische gewoonte om categorieën tegenover elkaar te stellen, en misschien zal de Europese logica een dergelijk onderscheid zelfs ontkennen. Wil je het toch kunnen benoemen, dan zou je het onderscheid kunnen maken tussen: ‘een bijzondere categorie’ en een ‘normale’ categorie. Het hebben van een geest of ziel valt niet samen met de categorie ‘wezens et cetera die geestelijk van meer waarde zijn’, want die tref je eveneens in de tweede categorie aan. Het punt is veel meer dat ieder ding in deze categorie een speciale karakteristiek of persoonlijke trek heeft, die het collectieve bewustzijn van de Indianen hem in deze categorie deed plaatsen. Dit kan verschillende redenen hebben en het is een kwestie van relatieve nadruk. Ik zal een paar van deze verschijnselen behandelen die vallen in de categorie ‘levend’, terwijl het hier voor de Europese onderzoekers toch duidelijk ‘levenloze objecten’ betrof.
Ik wil dan allereerst benadrukken dat de Indiaan verschijnselen niet indeelt in de categorie ‘levend’, omdat hij deze als ‘levende wezens’ als ‘personen’ beschouwt. Okute, Teton Sioux-indiaan zegt: ‘De reden dat Wakan tanka geen twee vogels, of dieren of mensen precies hetzelfde heeft gemaakt is dat hij wilde dat ieder wezen een onafhankelijke individualiteit zou hebben en kon vertrouwen op zich zelf. ... Al jong observeerde ik bladeren, bomen, en grassen, maar ik vond er nooit twee die volkomen gelijk waren. In grote lijnen zijn ze misschien hetzelfde, maar als je goed kijkt vind je altijd verschillen.’Ga naar eind19. Bomen zijn ‘van grote geestelijke waarde’ voor de Indiaan. Hij verpersoonlijkt ze niet in die zin dat hij een persoon ziet, of menselijke trekken, als hij naar een boom kijkt. Wanneer hij kijkt naar een boom, ziet hij een boom, natuurlijk. Hij ziet een boom en waardeert daarvan diens unieke ‘bomigheid’. Voor de Europeaan is de boom een ‘object’, een ding, het is een onpersoonlijk ‘het’. Maar de Indiaan ziet de boom niet als een ‘object’. Hij ziet de boom als een levend wezen, net zo levend als hij zelf is. Niet als een menselijk wezen, maar als een ‘boom-wezen’. En hij eerbiedigt hem, zoals hij een mens eerbiedigt. Hij kent de seizoenen van de boom, zijn bladeren, bloemen en vruchten, zijn pitten en sappen. Hij kent het geluid, de smaak, de reuk en het gevoel van de boom. Hij kan bomen van eenzelfde soort van elkaar onderscheiden en iedere boom is voor hem een individu. Net als ieder mens heeft ook iedere boom zijn eigen ‘persoonlijkheid’. De Indiaan ‘verpersoonlijkt’ de natuur niet, maar kent er een eigen persoonlijkheid aan toe, en die respecteert hij. De taalkundige vroeg zich af waarom ‘sneeuwschoen’ ‘levend’ was, en ‘moccasin’ niet.Ga naar eind20. Ik zal laten zien waarom ‘sneeuwschoen’ relatief ‘meer bijzonder’ is dan ‘moccasin’. In het Algonkiaans is de aarde ‘levend’ of ‘levenloos’Ga naar eind21. maar sneeuw is altijd ‘levend’. De sneeuw komt per slot van rekening van boven, van de Grote Geest. Het is niet onmiddellijk verdwenen zoals de regen, het blijft wat langer en bedekt de aarde, en verandert de hele natuur. Sneeuwschoenen dragen de Indiaan over deze sneeuw, die er ligt bij de gratie van de Grote Geest. En daarom zijn, relatief gesproken, ‘sneeuwschoenen’ dingen van groter geestelijke waarde dan ‘moccasins’. Misschien begrijpt een Europeaan dit niet, omdat sneeuw bij hem totaal verschillende associaties wekt. Want wat betekent sneeuw voor een beschaafd mens? Sneeuw moet je bepekelen en uit de weg ruimen, zodat je geen sneeuwschoenen meer nodig hebt. Sneeuw is eerder een vervelend incident. Wat ‘natuur’ en ‘natuurlijke’ verschijnselen voor iemand betekenen hangt voor een groot deel af van zijn wereldbeeld. In de materialistische wereld wordt ‘sneeuw’ beschouwd als ding, in de activistische wereld van de Indiaan | |
[pagina 330]
| |
is ‘sneeuw’ een van de verschijnselen die grote geestelijke waarde hebben. De taalkundige zegt dat ‘stenen’ vallen in de categorie ‘levend’.Ga naar eind22. Wat is er dan zo bijzonder aan stenen? In een wereld vol activiteit en beweging, hebben stenen een unieke karaktertrek: hun stilte. En de Indiaan geloofde hevig in stilte. Stilte is ‘het absolute evenwicht van lichaam, gedachte en geest’. De vruchten van de stilte zijn ‘zelfcontrole, ware moed of volharding, geduld, waardigheid, en eerbied. Stilte is de hoeksteen van het karakter’. Zei de oude leider Wabasha (Santee-Sioux): ‘Waak over je tong in je jeugd, dan kunnen je gedachten als je volwassen bent, hun dienst bewijzen aan het volk’.Ga naar eind23. Stenen moeten dus wel erg wijs zijn. Wat moet het wel voor een medicijnman betekenen om die hele stille en hele wijze stenen te horen spreken in zijn droom? Brave Buffalo (Sioux-indiaan) zegt: ‘In mijn droom verscheen mij een kleine ronde steen en die vertelde me dat de schepper van alle dingen Wakan tanka was, en dat ik, om hem te eren zijn werken in de natuur moest eren. De steen zei dat ik door mijn zoeken, waardig was bevonden voor bovennatuurlijke hulp. Hij zei dat als ik een zieke wou genezen, ik hem om hulp moest vragen, en dat alle krachten van de natuur aan de genezing zouden meehelpen.’Ga naar eind24. Op een steen wordt eer bewezen aan de manitoes, en het is dan ook een ‘verschijnsel van grote geestelijke waarde’. Maar wat betekent een steen voor een westerling? Een steen is een dood ‘voorwerp’, iets om over te stappen, of weg te schoppen als het je in de weg ligt, of om naar iemand te gooien als je kwaad op hem bent. ‘Sticks and stones can break your bones’, luidt een Engels gezegde. Maar waarom zeiden de taalkundigen dat een steen voor de Indianen ‘levend’ is, als juist de belangrijkste karakteristiek van een steen voor een Indiaan, diens volstrekte ‘levenloosheid’ is! Ik zou veel meer voorbeelden kunnen geven, maar zal mij nu beperken tot een samenvatting van de categorie ‘dingen et cetera van in verhouding grotere geestelijke waarde’. Dit zijn dingen die van speciale betekenis zijn, hetzij voor een individuele Indiaan, hetzij voor een stam, hetzij in de hele Amerikaans Indiaanse wereldbeschouwing, dingen die een actieve rol spelen in de gedachten en emoties van de Indiaan en die in zijn biologisch, cultureel of sociale leven een belangrijke rol vervullen; dingen waarvan hij voelt dat ze meer persoonlijkheid hebben, en waarvoor hij meer persoonlijke gevoelens heeft dan voor dingen die niet in deze categorie geplaatst worden. De term ‘levend’ verwijst meer naar iets wat uit zichzelf kan bewegen, of dit nu dieren of mensen zijn. Nu is het wel zo dat ook de Indiaan zal vinden dat wezens die uit eigen wil kunnen bewegen, meer mogelijkheden bezitten om persoonlijkheid uit te drukken dan ‘levenloze dingen’. Maar ook levenloze dingen hebben hun eigen persoonlijkheid, die in zijn soort uniek is. Een steen is bijzonder omdat hij voor de Indiaan een grote persoonlijkheid bezit, en misschien wel wijzer is dan zijn hersens, die hij niet als ‘levend’ beschouwt. ‘Bloemen’ zijn mooi om naar te kijken, maar ze zijn meer in het oog lopend en ijdel en daardoor ‘gewoner’ dan een steen. Er is veel logica te ontdekken in de gedachten van een Indiaan, alleen is deze van een relatief soort, en gaat niet uit van absolute dogma's.
We hebben gezien hoe dezelfde woorden totaal verschillende associaties kunnen wekken, of een verschillende conceptie veronderstellen, al naar de cultuur waarin ze gebruikt worden. Een paar van dit soort woorden zijn ‘natuur’, ‘leven’, ‘dood’, ‘boom’, ‘wezen’, ‘persoonlijkheid’, ‘sneeuw’ en ‘steen’. De veronderstelling waar ik vanuit ben gegaan is de relativiteit van taal, denken en cultuur, en ik heb geprobeerd de houdbaarheid van deze veronderstelling aan te tonen. Ik wil nu tot een conclusie komen. De westerse taalkundigen hebben hun eigen etiketten op het geslachtsonderscheid in de Indiaanse talen geplakt, maar deze etiketten zeggen meer over henzelf en hun wereldbeeld dan ze zeggen over de Indianen of over hun wereld-Ga naar eind25. | |
[pagina 331]
| |
beeld. Ze zijn een vorm van projectie. De vergissing van een dergelijke projectie is, dat de Europeaan het idee heeft te praten over Indiaanse begrippen, terwijl hij in werkelijkheid zijn eigen begrippen bediscussieert. De beschaafde taalkundige doet precies hetzelfde als waarvan hij zegt dat de ‘primitief’ het doet met woorden, namelijk hij denkt dat het woord dat hij gebruikt equivalent is aan het verschijnsel waarover hij het wil hebben. De etiketten van de taalkundigen en hun logica hebben het Algonkiaanse geslachtsonderscheid niet kunnen beschrijven, uitleggen of verhelderen: ze hebben hoogstens het onbegrip van de Europeaan voor de Indiaan versterkt. Veel logischer en rationeler zou het zijn om de Indiaanse grammatische concepten te zien vanuit de manier waarop hij denkt, vanuit zijn cultuur en wereldbeeld. ‘Jij ... nam aan dat wij wilden waren. Je begreep onze gebeden niet,
Probeerde niet eens te begrijpen.
Als wij de zon eer bewezen, of de maan of de wind,
Zei je dat wij afgoden vereerden.
Zonder ons te begrijpen, verdoemde je ons als verloren zielen.’Ga naar eind26.
Walking Buffalo Bloomfield, Leonard, ‘Algonquian’; in Harry Hoijer (Ed.), Linguistic structures of native America, Viking Fund Publications in Anthropology 6, New York, 1946, pp. 85-129. Curtis, Edward S., The North American Indian. Pliniton Press, Massachusetts, 1924. Gallenkamp, Charles, Maya. New York: Pyramid Publications, 1959. De Jong, J.P.B. de Josselin de, De Waardeeringsonderscheiding van ‘Levend’ en ‘Levenloos’. Leiden, 1913. McLuhan, T.C. (Ed.), Touch the earth: A self-portrait of Indian existence. New York: Pocket Books, 1971. Seton, Ernest Thompson; and Seton, Julia M., The gospel of the Redman. Santa Fe, New Mexico: Seton Village, 1963. Whorf, Benjamin Lee, Language, thought and reality. M.I.T. Press, Cambridge, Mass., 1956. Yegerlehner, John, ‘The First Five Minutes of Shawnee Laws in Multiple Stage Translation’, in International Journal of American Linguistics, Oct., 1954 (vol. 20, no. 4), pp. 281-294.
Vertaling Rik van Exter |
|