De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Marcel van der Linden
| |
[pagina 204]
| |
Parallel daaraan wordt Heracles van de machteloze en passieve mens tot een actief individu, wiens dapperheid volgens Giordano Bruno de ‘domitrice della Fortuna’ vermag te zijn.Ga naar eind6. Zo ontstaat het nieuwe bewustzijn, dat in het quattrocento leidt tot de bloei van een groot aantal artistieke talenten, die ieder voor zich in de eigen waarde geloven. Voor het middeleeuwse bewustzijn was de kunstenaar een ambachtsman, die het goddelijke naar menselijk niveau vertaalde; in de renaissance daarentegen wordt het kunstwerk een individuele schepping, die aan tijd en plaats gebonden is. ‘Wie na de dood van Memlinc nog een Memlinc had kunnen schilderen, ware daar wel niet om gehoond geworden. Hij kon als ouderwets worden gediskwalificeerd, want het nieuwste was ook toen reeds het mooiste, maar zijn kunstenaarschap werd niet betwist.’Ga naar eind7. Sinds de opkomst van het burgerdom echter moet een kunstwerk zodanig zijn, dat een herhaling ervan door een tweede kunstenaar als onaanvaardbaar wordt afgewezen. Deze ontwikkeling leidt in het begin van de achttiende eeuw (om redenen, die ik verderop zal trachten te noemen) tot de geboorte van het genieGa naar eind8.; in 1711 publiceert Shaftesbury zijn ‘characteristics of men, manners, opinions and times’, waarin hij het genie definitief vorm geeft als een geheimzinnige, van oorspronkelijke scheppingskracht doorgloeide persoonlijkheid. Weldra ontstaat een grote verscheidenheid van theorieën over de genialiteit. Zij hebben, voor zover ik dat kan overzien, één kenmerk gemeen: alle geloven zij dat het genie in zich de spanningen voelt van het gehele menselijke universum, of, zoals Romein zei: ‘het genie (is) a.h.w. een weerspiegeling in het klein van het leven zelf, in de volle zin des woords: een mikrokosmos, zoals de éne waterdruppel heel de Oceaan weerspiegelt’.Ga naar eind9. Afgezien van deze gemeenschappelijkheid kan men het kamp van degenen die in genialiteit geloven, in drie groepen onderverdelen. Allereerst is er de romantische gedachte, die het vermogen tot geniale prestaties beschouwt als een onbegrijpelijk geschenk van God of Moeder Natuur. Deze gedachte, die in de historie verreweg het meest invloedrijk is geweest, vinden we onder anderen bij Diderot, die in 1757 in de Encyclopédie het genie als een ‘zuiver geschenk van de natuur’ omschreef.Ga naar eind10. Ook Kant hing een soortgelijke opvatting aan. In zijn Kritik der Urteilskraft noemt hij vier kenmerken van het genie, waarvan het derde luidt dat het genie ‘zelf niet beschrijven, of wetenschappelijk aanwijzen kan, hoe het zijn produkt tot stand brengt...zelf niet weet hoe de ideeën tot stand komen, ook niet bij machte is, iets dergelijks naar believen of planmatig uit te denken, ...’.Ga naar eind11. Ten tweede is er de rationalistische gedachte, die zegt dat iedereen na oefening geniaal kan zijn (‘Nil Volentibus Arduum’), en tot slot is er de gecombineerde variant, die genialiteit ziet als het produkt van aangeboren èn aangeleerde vaardigheden. Deze laatste opvatting wordt bijvoorbeeld door Hegel verdedigd; in zijn ‘Vorlesungen über die Aesthetik’ onderscheidt hij drie perioden, waarin de kunstproduktie telkens anders wordt gewaardeerd: in de eerste ‘mechanische’ fase meende men dat het voldoende was de ‘regels van de kunst’ te kennen om kunst te kunnen voortbrengen; in de tweede periode geloofde men dat het genie in een toestand van enthousiasme (‘Begeisterung’) kunst voortbrengt, zonder zich aan regels te storen; in de derde periode, de tijd van Hegel, ziet men geniale kunst als gevolg van inspiratie èn vlijt.Ga naar eind12.
Overigens is het nuttig erop te wijzen dat de categorie ‘genialiteit’ momenteel bezig is een verandering van betekenis te ondergaan: genialiteit wordt steeds minder als een kwaliteit en steeds meer als een kwantiteit beschouwd, dat wil zeggen in toenemende mate wordt de kloof tussen het genie en de normale mens kwantitatief aangeduid (bij voorbeeld: ‘normaal’ is een I.Q. tot en met 150, ‘geniaal’ is een I.Q. boven 150), terwijl vroeger het genie eerder werd gezien als een ‘normaal’ mens | |
[pagina 205]
| |
verrijkt met een of meerdere ‘niet-normale’ eigenschappen. Deze betekenisverschuiving heeft maatschappelijke oorzaken; kenmerkend voor onze laatburgerlijke samenleving is immers, dat zij het creatief wetenschappelijk talent zo veel en zo goed mogelijk wil exploiteren. Daarom wordt op brede schaal onderzoek georganiseerd, ten einde het creatieve denkproces te doorgronden. ‘Deze belangstelling vindt haar uitdrukking in congressen en talrijke symposia over creativiteit...in experimenten met zogenaamde “brainstorming sessions”, in research-projecten over methoden, die creatieve van minder creatieve researchwerkers kunnen helpen onderscheiden, in boeken over het proces van inventie en creativiteit, en tenslotte in critische verhandelingen over het school- en opvoedingssysteem, dat de leerlingen zou opvoeden tot conformisme in plaats van originaliteit en behoefte aan vernieuwing.’Ga naar eind13. Het spreekt voor zich, dat dit sterk toegenomen wetenschappelijk onderzoek van inventiviteit de oude geheimzinnigheden (Kékulé's droom van de dansende slangen!) demystificeert en met grotere nuchterheid doet denken over het genie. Dat leidt ertoe dat binnen de groep van hen die in genialiteit geloven, de romantische gedachte invloed verliest. Bovendien wordt door een toenemend aantal burgerlijke psychologen het bestaan van genialiteit ontkend op positief-wetenschappelijke gronden (ik zou dit het ondialectisch negerende standpunt willen noemen) en dat werkt vervolgens door in andere disciplines. Zo wordt begrijpelijk dat Arnold Gehlen nog slechts spreekt over ‘het zogenaamde genie’ dat ‘geheel in de achttiende en negentiende eeuw thuishoort en op hedendaagse figuren niet meer van toepassing is’.Ga naar eind14.
Het kan evenwel niet voldoende zijn het begrip genialiteit alleen positief-wetenschappelijk te kritiseren; een kritiek is immers eerst dan volledig wanneer zij het te kritiseren verschijnsel historisch begrijpt en verklaart. Ik geloof dat een dergelijke dialectische negatie mogelijk wordt, wanneer we het genie in verband brengen met de opkomst van de burgerlijke klasse. Drie onderling verband houdende factoren zijn dan belangrijk: - De markt. Terwijl de kunstenaar in de middeleeuwen en ten dele ook nog in de renaissance werkte in opdracht van kerken, vorstenhuizen en gilden, kon hij naarmate het feodalisme wegkwijnde zich losmaken van het mecenaat. Toch had dit voor hem geen werkelijke vrijheid tot gevolg, want de oude afhankelijkheid werd vervangen door een nieuwe: die van de markt. Steeds meer moet de kunstenaar zijn produkten te koop aanbieden aan het (burgerlijke) publiek. Kunst wordt zo openbaar - hetgeen onder meer leidt tot het ontstaan van kunst-, literatuur- en muziekkritiek.Ga naar eind15. De kunstenaar moet zich nu zelf aanprijzen, om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien; hij moet aantonen beter en/of anders te zijn dan zijn collega's. Marx en Engels voelden dit blijkbaar reeds aan, toen zij schreven: ‘Of een individu zoals Raffael zijn talent ontwikkelt is geheel afhankelijk van de vraag (Nachfrage)’.Ga naar eind16. Het is niet toevallig dat de eerste bloei van de kunstmarkt in de achttiende eeuw samenvalt met de verschijning van het genie. - De arbeidsdeling. In het midden van de zestiende eeuw wordt de manufactuur de karakteristieke vorm van het kapitalistische produktieproces.Ga naar eind17. De arbeidsdeling, die aan elke arbeider nog slechts één (veelal zeer gespecialiseerde) deeltaak toekent, heeft dan een eerste zege behaald, en het oude type van de handwerksman, die een waar geheel zelfstandig vervaardigt, verdwijnt langzamerhand. Voor de handwerksman was het produkt iets persoonlijks, zijn arbeid vormde een ‘Betätigung der Gesamtpersönlichkeit’Ga naar eind18. - en dat verdwijnt nu. Alleen de kunstenaar trekt zich van de arbeidsdeling niets aan; hij gaat rustig voort op de oude wijze, en produceert zijn werken zelfstandig. Daardoor werd de indruk gewekt alsof kunst niet aan dagelijkse wetten gebonden is, hetgeen enerzijds de gedachte opriep dat kunst ‘autonoom’ zou zijn, en anderzijds met zich | |
[pagina 206]
| |
meebracht dat de kunstenaar een ‘onaards’ aanzien verwierf.Ga naar eind19.,Ga naar eind20. In dit perspectief wordt niet alleen de renaissancistische ‘Uomo Universale’ begrijpelijk, maar ook de reeds genoemde theorie dat het niet-arbeidsdelige genie een microkosmische weerspiegeling van het menselijke universum is. - De religie. Het einde van de middeleeuwse feodaliteit betekende tevens het verval van de christelijke cultuur. Zodra de religie niet meer alle gebieden van het geestelijk leven beheerst, kunnen verschillende vormen van bewustzijn pretenderen zelfstandig te zijn. Eerst was de kunstenaar een tolk van God en verschilde hij daarin nauwelijks van de filosoof of priester. Zijn kunstwerk gaf dezelfde waarheid weer die alle andere kunstwerken weergaven. In de renaissance daarentegen verdampt deze waarheid in zoverre dat het kunstwerk nu ook andere waarheden kan bevatten; en wanneer dit punt eenmaal is bereikt ligt de gedachte voor de hand bijzonderheid en originaliteit te maken tot esthetische maatstaven.Ga naar eind21.
Religie, arbeidsdeling en markt kunnen tezamen een redelijke verklaring leveren van de genialiteitsmythe, voor wat betreft haar toepassing op de kunst. Maar - zoals dat in de geschiedenis wel vaker gebeurt met ideologische vormen - de genialiteitsmythe schoot aan haar oorspronkelijke (artistieke) doel voorbij en werd van een artistieke ook een niet-artistieke categorie. Omstreeks 1800 maakte Jean Paul Napoleon tot een politiek-militair genie en ongeveer tezelfdertijd kon Hegel al zeggen: ‘Men noemt een groot veldheer, staatsman, koning ook een genie.’Ga naar eind22.
Hoe dan ook, het genie is een mythe, gebonden aan een bepaalde historische context. En waar het om gaat is ‘het intellectuele scheppen uit de ketens te bevrijden, ten einde zo de gehele mensheid in staat te stellen, zich te verheffen tot de hoogten die in het verleden slechts eenzame genieën hebben bereikt’.Ga naar eind23. Het verrichten van geniale daden is een begunstiging die zoals alle begunstigingen moet worden afgeschaft. |
|