De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 688]
| |
Kroniek & KritiekPoëzieJ. Bernlef
| |
[pagina 689]
| |
des en er zijn conclusies uit trekt. Bij het relaas hoort een feitelijke, observerende stijl die dicht in de buurt van het prozagedicht komt. Het knappe in Gelderbloms verslagen zit hem in het keer op keer samenballen van informatie in een beeld, zoals in de diverse portretten van patiënten en doktoren:
in de hoek, niet ver van de tennistafel,
in zijn gezicht de grote gelaatsvogel
(VELTHOEN, dokter)
nbsp;
hij is zo kinds als een zwangere vrouw,
(OOM JAN, patiënt)
nbsp;
overdag, als hij me aankeek, keek ik gauw op mijn horloge;
(T., patiënt)
nbsp;
zijn schichtige ogen, bijna sneller heen en weer rollend
dan
knikkers in een vliegtuig hebben nooit iemand recht
durven aankijken
(DE KRAKER, patiënt)
Gelderblom omschrijft zichzelf als ‘schrijver aan het stille front’, een juiste definitie van wat hij in Gekkenwerk heeft gedaan: stem geven aan eigen en andermans stilzwijgende ellende. Maar de bundel is niet, of niet alleen, een aaneenschakeling van dieptreurige human interest-stories; door de hele bundel speelt het thema van de geliefde waarvan telkens een glimp wordt opgevangen (een jurk, een glimlach, een gezicht in het voorbijgaan gezien) die (tijdelijk) gevonden wordt in de verpleegster Sakko en ten slotte in zijn vrouw Jane. Aan die beiden is het boekje dan ook opgedragen. Daarmee is ook Gelderbloms visie op de psychiatrie getekend: een gebrek aan menselijkheid en aandacht. In de afdeling ‘Toe-Gift’ pakt hij de psychiaters dan ook in niet mis te verstane bewoordingen aan:
een verkeerd begrepen mens bestaat slechts als een ander
en is alleen zichzelf als witte piskijker die glimlacht
in zijn verte en verwijderd ver van leven
naast zijn lichaam bestaat en daarom een ander
behandelt met zijn mislukte hart als een ondersteboven
vlag (...)
nbsp;
...meerderheid voor wie het vlees niet meer is dan steen
en een stem die verwrongen inhoud van een geslonken woordenboek
(...)
nbsp;
...en liever het juiste woord dan een moord uit stilte
(‘een dichter over dokters en meer’)
Uit het voorwoord wordt duidelijk dat Gelderblom Gekkenwerk als een afrekening beschouwt en hij niet meer van plan lijkt op die periode in zijn leven terug te komen. Dat hij tot nog veel meer in staat lijkt dan een relaas doen, lijkt uit het gedicht ‘Voor mijn moeder’, waarin virtuoos met informatie wordt omgesprongen tot zij een eigen, verzelfstandigd leven gaat leiden: dat van een beeld. | |
[pagina 690]
| |
Voor mijn moeder
het was nacht, ik kon weer niet slapen,
was pas van bed verhuisd, naast me iemand
met een oorlogstrauma die nooit stillag
de maan scheen, de O van SakkO, een rode bal
ging van mijn hart naar mijn hoofd
van mijn hoofd naar mijn hart, de broeder
die de wacht hield was vast homofiel,
dacht ik, al had ik hem pas met een zuster
zien lopen, hij was mooi en had een mooie aansteker,
de man naast me gaf een gil en lag plotseling stil
de broeder kwam, ik deed of ik sliep,
volgde de rode bal op weg naar mijn hart,
de broeder lachte, de man bedaarde, begon weer
te draaien, zei iets over de grebbeberg,
ik volgde de loop van de broeders, ik dacht
homofiel, ik dacht aan mijn moeder
en waarom ik haar toen geslagen had, ik bad
om vergeving, volgde de bal totdat
hij in mijn hoofd bleef steken, ik dacht
de broeder is vast homofiel, heeft een mooie aansteker,
ik dacht dat ik sliep maar de bal
sprong naar mijn hart en ik vroeg mij af
waarom ik mijn moeder geslagen had
terwijl de maan scheen, hij was vol, de O van SakkO
en ik fantaseerde dat ze mijn moeder was
en bad god om me wakker te maken,
de maan naast me snurkte en was rustig,
de man was een gele bal in mijn hoofd
in het hart van de nacht en hoeveel maal
groter dan de rode, de broeder waste
zijn handen: daarmee had hij vast
mijn moeder geslagen, iemand lachte
de rode bal in mijn hart viel van het biljart
en sakko sloeg een pingpongbal hard
en alles stond tot die nacht
als de maan stond tot het zwart,
toen sloeg de morgen toe en moe
smolt de maan weg tot een aansteker,
een homofiele aansteker en moe
vertrok de broeder, de man sloeg al vroeg
weer een ruit in, ik dacht aan mijn moeder
toen ik het bloed zag. ik wist zeker
dat ik haar nooit had geslagen en wachtte
en fantaseerde dat niemand ooit bad
behalve mijn moeder die het nog nooit gedaan had.
| |
[pagina 691]
| |
PolitiekA.L. Constandse
| |
[pagina 692]
| |
Agency wordt verzorgd, en ze dus aanvankelijk in Israël terecht komen. Verscheidene honderden hebben weer verzocht, te mogen terugkeren naar de Sowjet-Unie, en niet weinige anderen hebben later Israël weer verlaten om naar het Westen te gaan. De echte zionisten blijven echter in Israël en versterken zijn militaire kracht. De Arabieren klagen daarover, maar Moskou moet rekening houden met de pro-Israëlische gevoelens in de Verenigde Staten, waarmee het allerlei economische en diplomatieke akkoorden wil sluiten. Bovendien zijn zionisten in de Sowjet-Unie daar geen burgers meer die als betrouwbaar worden beschouwd, maar potentiële vreemdelingen en in de huidige verhoudingen vijanden van het buitenlandse beleid der Sowjet-Unie. Moskou wil hen kennelijk wel kwijt.
Daarop hebben de Arabische ambassadeurs in Wenen zich tegen de Oostenrijkse welwillenheid gekeerd en er na de actie der Palestijnen op aangedrongen dat het centrum in Schönau zou worden gesloten. Er bleek toen duidelijk een geconcentreerde Arabische actie te bestaan, waarvoor Kreisky is gezwicht. Oostenrijk wilde namelijk olie kopen in Libië en deze leverantie kwam op losse schroeven te staan als de hulp aan zionistische Sowjet-emigranten zou voortduren. Er waren in september een aantal topconferenties gehouden van Arabische leiders. Dezen hadden hun gezamenlijke wil te kennen gegeven om doeltreffend tegen Israël te strijden en de Palestijnen te helpen. Het was toen al de moeite waard om na te gaan in hoeverre zulke afspraken een nieuwe oorlogsronde konden inleiden. Gezien de militaire superioriteit van Israël wilde men in deze diplomatieke activiteiten nog geen sein zien van een Arabisch offensief. Een teken van verscherping der situatie kon het gebeurde echter wel zijn. De aanvallen van zaterdag 6 oktober, hoe onverwacht ook, volgden dus op een onrustige septembermaand. Daarin vielen: een Syrisch-Israëlisch luchtgevecht; de reeds genoemde herleving van Palestijnse activiteiten, niet alleen in Wenen maar ook in het Gazagebied; haastige pogingen van de Amerikaanse minister Kissinger (op 25 september in New York) om een vredesgesprek op gang te brengen; een bespreking in Caïro (10 september) tussen Sadat (Egypte), Assad (Syrië), Hoessein (Jordanië), over heropening van een ‘oostelijk front’, voorlopig nog een wensdroom is gebleven. In Jordanië werd amnestie verleend aan vijfhonderd Palestijnse verzetsstrijders, in Egypte aan oppositionele journalisten en studenten, juist aan degenen die hervatting van de strijd tegen Israël hadden geëist. Ze zouden hun zin krijgen. Natuurlijk hebben de Arabische regeringen zich moeten afvragen wat ze zouden kunnen bereiken. Dit zullen ook de Russische adviseurs hebben gedaan, van wie werd aangenomen dat ze onvoldoende de Arabische strijdlust hebben aangewakkerd. In juli 1972 werden ze grotendeels uit Egypte teruggetrokken (naar schatting tienduizend) en in september uit Syrië. Men moest aannemen dat Moskou en Washington een directe confrontatie wilden voorkomen, al bestreden hun beschermelingen elkaar. Van Arabisch standpunt bezien echter stonden Egypte en Syrië met hun rug tegen de deur. Al meer dan zes jaar hield Israël de Sinaï, de hoogten van Golan, de Westelijke oever van de Jordaan en de Gazastrook bezet, hoewel op 22 november 1967 de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ‘de ontruiming van bezette gebieden’ heeft bevolen. In die gebieden vestigen zich steeds meer zionisten. De sterkste partij die in Israël de kern vormt van de regering, de MAPAI, had met het oog op de komende verkiezingen op 3 september het plan goedgekeurd van minister Galili om met deze ‘sluipende annexatie’ voort te gaan. Daarbij kwam dat de Israëlische exploitatie van de Sinaï (vijf miljoen ton olie per jaar, de winning van andere delfstoffen) grote vorderingen maakte, terwijl de sluiting van het Suezkanaal aan Egypte een jaarlijks inkomen van waarschijnlijk twee miljard gulden onthield. Bovendien hadden de Israëliërs sinds 1967 reeksen van luchtaanvallen en ‘raids’ ondernomen, vooral in Jordanië, Syrië en Libanon bij wijze van represaille voor acties van Palestijnen. Een gewapend optreden tegen dit alles betekende voor Egypte en Syrië het risico van een nieuwe nederlaag. Niets doen echter: de zekerheid van het definitieve verlies van de bezette gebieden en het laten bevestigen van de militaire superioriteit van | |
[pagina 693]
| |
de joodse staat. Na kennelijk lang aarzelen is er voor het offensief gekozen.
Daarbij speelde de olie al onmiddellijk een grote rol. Hoewel Israël door de praktisch onbeperkte aanvoer van wapens en munitie uit de Verenigde Staten, en de clandestiene leveranties uit West-Europa niet wezenlijk kon verliezen, en de Sowjet-Unie aan de Arabische landen voornamelijk defesieve wapens had geleverd - zoals de SAM-raketten, die aan de Israëlische luchtmacht inderdaad grote verliezen toebrachten - beschikten de Arabieren toch over een economisch wapen van grote betekenis: de petroleum. Men neemt aan dat twee derden van de bekende oliereserves ter wereld in het Midden-Oosten liggen (met inbegrip van Perzië en Noord-Afrika) waarvan West-Europa voor tachtig procent, Japan voor meer dan negentig procent en zelfs de Verenigde Staten voor bijna tien procent afhankelijk zijn. De Amerikanen wilden echter van 1972 tot 1980 hun verbruik verdubbelen, en dan zou veertig procent van hun industriële activiteit gevoed moeten worden door olie uit het Midden-Oosten. Het zijn de Arabische regeringen die aan het Westen de meeste zorg baren, omdat ze erover begonnen te spreken de olieleveringen als wapen te gebruiken tegen de vrienden van Israël. De vierde oorlog in het Nabije Oosten verhaastte de gedeeltelijke uitvoering van dit dreigement. Onvoorbereid kwam de beperking van de oliestroom niet. Landen als Irak, Libië en Algerije hadden de oliewinning genationaliseerd en waren lastig geworden voor de multinationale concerns. Ze praatten erover zelf alle petroleum te willen raffineren en verschepen. In 1972 hadden de Arabische landen 7500 miljoen dollar ontvangen voor de enorme voorraden olie die zij hadden uitgevoerd: Saoedi-Arabië 285 miljoen ton, Koeweit 182 miljoen, Algerije 52 miljoen, Libië 105 miljoen, Irak 67 miljoen, de overige Arabische staten samen 114 miljoen. (De bijdrage van Perzië bedroeg 254 miljoen ton. Dit land heeft in 1952 de oliewinning genationaliseerd, maar de exploitatie gedeeltelijk weer doen uitvoeren door internationale maatschappijen en aan acht van hen het monopolie verleend voor de uitvoer.) Van de zijde der Arabieren kwam vervolgens het plan, de produktie te beperken op zuiver economische gronden. De ontvangen dollars konden slechts ten dele worden belegd in het eigen land (voor irrigatie, stedenbouw, industrialisatie) omdat daarvoor tijd nodig was en goede wil. Men nam aan dat de Arabische oliestaten minstens twintig miljard dollars hadden geïnvesteerd in de Atlantische wereld, afgezien van de beleggingen elders, zoals in Japan. Dit was echter een hachelijke politiek, want binnen de laatste drie jaar was de dollar met dertig procent in waarde gedaald. De uitputting van de olievelden werd binnen twintig jaar een mogelijkheid geacht. Dan zouden de producerende landen kaal achterblijven, met een enorme vordering op het westen, waarvan de wezenlijke waarde twijfelachtig zou zijn. Bleef de olie echter in de bodem, dan zou zij steeds in waarde stijgen als schaars wordend produkt, en de ontwikkeling der Arabische wereld op lange termijn mogelijk maken. De dreiging van een beperking der olieleveringen waarde als een spook rond. In het aprilnummer van Foreign Affairs had een oliedeskundige van het State Department drie denkbare ontwikkelingen genoemd: 1. een zo hoge prijs voor olie dat de Atlantische wereld haar levenspeil zou moeten verlagen; 2. een boycot, die haar nijverheid en haar strijdkrachten zou verlammen; 3. een oorlog om in het Midden-Oosten in te grijpen teneinde zulk een situatie te voorkomen. Op 23 april had Kissinger in een rede over een ‘Nieuw Atlantisch Handvest’ West-Europa en Japan opgeroepen, solidair te zijn met de Verenigde Staten om één lijn te trekken in het Midden-Oosten. Toch werd gehoopt dat de reactionaire vorsten, gezien hun persoonlijke belangen bij het westelijke kapitalisme en hun trouw aan de Amerikaanse concerns, weerstand zouden bieden aan nationalisatie, en zo deze onvermijdelijk mocht blijken, aan de drang om de produktie te beperken.
In deze verwachting is het Westen teleurgesteld. Ook de feodale vorsten en sjeiks blijken afhankelijk van de Arabische massa, die geleerd heeft dat ze eigenlijk één natie vormt. De koning van | |
[pagina 694]
| |
Saoedi-Arabië zei in oktober nog dat hij de olie niet als wapen zou gebruiken, en de uitvoer ervan niet zou beperken, maar met het oliegeld wel de oorlog tegen Israël zou helpen bekostigen. Hij kon echter dat standpunt niet handhaven, althans niet zolang de bewogenheid over de oorlog zo sterk was. Vrijwel alle Arabische olieproducenten gingen aan het einde van oktober over tot beperking van de uitvoer naar het Westen en Japan, en tot boycot van de Verenigde Staten en Nederland, dat vanouds gold als bijzonder aan Israël toegewijd. Onmiddellijk na het begin van de vijandelijkheden had het zich onder andere uitgesproken voor een herstel van de situatie zoals deze vóór 6 oktober was, en waarin dus Israël in het bezit bleef van de bezette gebieden. Wat het westen zou ondernemen lag overigens nog in de schoot der goden. Er werd door West-Europa (zoals door de Europese Economische Gemeenschap) gestreefd naar vriendelijke relaties met de Arabische landen, en de Amerikanen bemiddelden in het Nabije Oosten. Maar de gedachte aan militaire interventie was zeker niet van de baan. Er was een plan om samen met Israël de oliehavens van Syrië en Libanon te bezetten en de oliegebieden rond de Perzische Golf, waar de militaire deskundigen dan op medewerking van de sjah van Perzië rekenden. Wat de gevechten aangaat, deze leidden na aanvankelijke successen van Egypte en Syrië tot geslaagde tegenaanvallen van Israël. Er ging inderdaad koortsachtige diplomatieke activiteit samen met Amerikaanse en Russische wapenzendingen naar de ‘cliënten’. En de twee supermogendheden, uit vrees voor ‘escalatie’, deden alles om weer een bestand te verzekeren. Dit gelukte op 22 oktober, tenminste schijnbaar. De Israëlische troepen, die waren doorgestoten naar de westelijke oever van het Suezkanaal, breidden namelijk nog drie dagen lang hun bruggehoofd daar uit. Ze bezetten punten op de weg van Cairo naar Suez en dreigden deze stad in te nemen. Ze sneden het derde Egyptische leger op de oostelijke oever (in de zuidelijkste sector) af van het eigen land. De Amerikanen lieten hen begaan, totdat op 25 oktober de Sowjet-Unie dreigde zelf troepen te zullen zenden om de Israëliërs terug te dringen tot de oorspronkelijke linies van 22 oktober. President Nixon maakte toen nog even gerucht door de Amerikaanse strijdkrachten in staat van alarm te brengen, maar dwong Israël een werkelijk staken van het vuren af. Zijn minister van buitenlandse zaken Henry Kissinger vloog naar het Midden-Oosten en bewerkte op 6 november in Caïro (en zijn assistent Sisco in Israël) een akkoord, dat volkomen dubbelzinnig zou blijken. Alles bleef aanvankelijk zoals het was, maar de weg van Caïro naar Suez zou worden bezet door troepen van de Verenigde Naties. In het midden van november maakten Israëlische militairen echter nog steeds aanspraak op het behoud van de controle over deze weg. Daarlangs moest de bevoorrading van het derde Egyptische leger, dat was ingesloten, en de Israëliërs wilden daarop toezicht houden. Er behoorde verder te worden overlegd over het terugtrekken van de Israëlische eenheden tot op de linies van 22 oktober: dan zou de weg Caïro-Suez weer vrijkomen en de omsingeling van het derde Egyptische leger zijn opgeheven. Maar niemand wist nog wanneer en of dit zou gebeuren. Wat vredesonderhandelingen aangaat, tastte men nog meer in het duister, al had Kissinger de ontruiming van de Sinaï in uitzicht gesteld. Maar hij is ook de man van het zogenaamde vredesakkoord in Vietnam, waar in het zuiden de vijandelijkheden nooit zijn gestaakt en de overeengekomen bepalingen niet zijn uitgevoerd. In het Naburige Oosten kon men alleen zeggen dat de vierde oorlog voorlopig was geëindigd met een nieuw staken van het vuren, nieuwe bestandslijnen en een voortgezette bewapening der betrokken partijen. En op welke voorwaarden er vrede zou kunnen worden gesloten, was nog volkomen duister. | |
[pagina 695]
| |
[Ingezonden]Peter Schumacher laat in De Gids nr. 6 van deze jaargang een brief afdrukken, waarin hij waarschuwt tegen de eventuele indruk dat een bepaalde ‘gematigd linkse’ passage in mijn reisverhaal Java, in De Gids aflevering 2, van hem afkomstig zou zijn. Het moet hier om de inderdaad gematigde zinnen ‘Want wat is het alternatief? Een Mao-communistische machtsovername, die de economische verhoudingen radicaal zou wijzigen, maar nog eens miljoenen doden zou vergen en het land totaal zou ruïneren?’ gaan, want het daarop volgende proza, van ‘Ik moet lachen als ik aan de vrienden thuis denk’ tot de karakteristieke, weinig gematigde en zelfs niet linkse slotzin ‘Links had Nieuw-Guinea ook nóóit aan Soeharto teruggegeven’, zal wel geen lezer van mijn reisverhaal aan Peter Schumacher willen toeschrijven, behalve Peter Schumacher zelf. Schumacher ontkent dus dat hij gezegd heeft wat ik hem laat zeggen. Daarop geeft hij toe dat hij het wel gezegd heeft, maar dat hij het niet meende. Ik hou niet van dat soort mensen. LEO ROSS | |
[nummer 9/10, achterplat]
| |
|