De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 672]
| |
G.A. Ladee
| |
[pagina 673]
| |
keerde sappen doordrenkt of er was geen goed gecoördineerd samenspel van de vegetatieve zenuwen, waarvan de vegetatieve organen, de ingewanden, afhankelijk waren. Zieleleven en stemming enerzijds en vegetatieve organen anderzijds hadden een wederkerige invloed op elkaar. Weliswaar werd aan sommige organen dan toch wel een bijzondere plaats, als schakel in de verstoring van het harmonisch op elkaar afgestemd zijn van het vegetatieve (vandaar ook genaamd: sympatische) zenuwstelsel toegeschreven. In het bijzonder aan de milt werd een speciale functie hierbij toegedacht. Toen in de achttiende eeuw in Engeland maar daarna ook op het vasteland van West-Europa de hypochondrie een modeziekte was geworden, waarover ook vele populaire boeken verschenen, die vanuit het Engels opvallend snel in het Frans en Duits (ook wel in het Nederlands) vertaald werden, ontstonden er verschillende benamingen zoals: spleen (eigenlijk milt), ook in het Frans overgenomen in de zin van landerig-droefgeestige levensmoeheid, in het Nederlands: miltzucht; en de afkortingen ‘Hypo’ of ‘Hyp’ gaven in Engeland geen misverstand over wat er mee kon worden bedoeld. De ‘English Malady’ was toen niet ònze Engelse ziekte, dat is rachitis, maar hypochondrie, en hoewel degenen die hiermede behept waren, daaronder stellig leden, leek het toch of de vele lijders daaraan deze diagnose niet zo ongaarne op hun kwalen gesteld zagen. Hypochondrie was namelijk ook een civilisatieziekte en vóórdat het ‘gewone volk’ aan hypochondrie ging lijden, was het voorbehouden aan de hogere standen, waarbij de kwaal als een hinderlijk bijverschijnsel van ontwikkeling, beschaving, veel vrije tijd (teken des aanziens), en overmaat van weelde en voeding kon optreden en noopte tot bijzondere, tijdrovende en kostbare behandelingen en regimes alsmede tot exclusieve diëten. Hypochondrie was de keerzijde van de beschaving en men leek in Engeland het frequente vóórkomen ervan eerder te koesteren dan tegen te gaan, het werd tot een aanduiding van elite, zoals in latere tijd wel migraine (geen gewone hoofdpijn!) een elitaire aandoening was. Overigens was in klassieke tijden ook de melancholie reeds een cultuurziekte geweest, waartoe volgens Aristoteles in het bijzonder zeer begaafden, dichters, geleerden, en helden waren voorbestemd. Velen, artsen, predikanten, geleerden (onder andere Immanuel Kant) beschrijven hun eigen hypochondrische kwalen, niet zonder een zekere zelfvoldaanheid, lijkt het wel. Geleidelijk eigende het gewone volk zich ook de hypochondrie toe, aanvankelijk vooral nog zij die door studie en veel lezen tot de elite trachtten te gaan behoren of die na hard werken tot welstand en veel vrije tijd waren gekomen. In de loop van de laatste eeuw is het wel duidelijk geworden dat menige hypochonder uit vroegere tijden wel geleden zal hebben aan een of andere pas later geidentificeerde ‘echte’ ziekte, een langzaam groeiend gezwel, een maagzweer, een chronische colitis, een sluipende infectieziekte et cetera. Als één van de vele gevallen kan bij voorbeeld worden vermeld dat het zeer waarschijnlijk is dat Charles Robert Darwin, de grondlegger van de evolutieleer, die levenslang in episoden vele lichamelijke klachten en koortsen, gepaard met maandenlange neerslachtigheid en inactiviteit had en, mede in het licht van de in zijn familie veel voorkomende melancholiën, als hypochonder te boek stond, in feite geen hypochonder in eigenlijke zin was, maar aan brucellose of Maltakoorts leed, een in Zuid-Amerika veel voorkomende infectie, overgebracht door een bepaalde mug, die hij tijdens zijn reizen met de ‘Beagle’ had opgelopen, welke ziekte pas in 1887, vijf jaar na Darwins dood, werd ontdekt.
De lezer kan uit deze korte schets lezen dat zoiets als hypochondrie niet alleen als een psychisch lijden heeft gegolden, maar wel degelijk veelal ook een lichamelijke aandoening kon zijn en zodoende uitdrukking was van een ‘echte’ ziekte, aansluitend bij een helaas nog heden ten dage gebruikelijke opvatting dat psychische klachten en stoornissen geen ziekte zouden betekenen. Nog sterker zelfs, juist in de laatste tijd worden zelfs ernstige vormen van ziek-zijn in psychiatrische zin (psychosen onder andere) weer als niet-ziek-zijn opgevat, zoals Thomas Szasz (alweer een Engelsman) in zijn Myth of mental illness het wil stellen. Niettemin geeft met name het begrip van | |
[pagina 674]
| |
de hypochondrie wel enige aanleiding om op deze vorm van ziekte nader in te gaan, juist met betrekking tot wat men onder ziekte of liever ziek-zijn pleegt te begrijpen. Daartoe is het wenselijk ons nu eerst bezig te houden met wat we in onze eeuw onder hypochondrie en onder hypochondrisch verstaan. Dit laatste, de bijvoeglijke aanduiding, benadert de werkelijkheid beter, want een aparte ziekte, hypochondrie, te onderscheiden van andere al of niet louter psychiatrische syndromen of ziekten, bestaat niet. Vooral afhankelijk van bepaalde, met name sterk dwangmatige, scrupuleuze, angstigoverbezorgde en twijfelzuchtige karakterstructuren, kunnen bepaalde psychische èn lichamelijke ziekteprocessen door dergelijke mensen min of meer, soms uitgesproken hypochondrisch worden beleefd en uitgebeeld. Daaronder verstaat men dan, dat de patiënt overtuigd is van en voortdurend in hoge mate gepreoccupeerd is met een ernstige ziekte, waaraan hij meent te lijden en waarvan hij de verschijnselen waarneemt, overigens zonder dat daarbij altijd een angstige en/of depressieve stemming duidelijk aanwezig behoeft te zijn; waarbij voorts een grote discrepantie bestaat tussen wat objectief, bij medisch onderzoek, wordt gevonden en zijn (subjectieve) opvatting en beleving van de ernst van eventuele bestaande (lichamelijke) afwijkingen, en zonder dat die overtuiging is te beïnvloeden. Het gaat daarbij niet altijd om de idee van een ongeneeslijke ziekte of afwijking die een ondraaglijk lijden, soms een nabije acute dood, voorspelt, maar om het overtuigd zijn en beleven van een verregaande fundamentele aantasting van het bestaan, niet slechts in lichamelijke zin, maar aangaande iemands existentie in eigenlijke zin. Het kan dus ook om een vermeende of hoogstens voor anderen minimale lichamelijke schoonheidsfout gaan, die als afzichtelijk wordt ervaren en waardoor het leven onmogelijk lijkt te zijn. Wanneer iemands leven habitueel door dergelijke preoccupaties, zorgen en overtuigingen wordt beheerst, dan pas is er sprake van een hypochonder. Is de aldus omschreven ‘ingebeelde zieke’, de ‘malade imaginaire’ van Molière eigenlijk wel ziek? Op meer toegespitste wijze nog was deze vraag op zijn plaats toen het eens ging om iemand die in uitgesproken vorm hypochondrisch was met betrekking tot zijn eigen hypochondrie. Hij was overtuigd aan hypochondrie te lijden en hij was daar dag en nacht mee bezig, vol afschuw van de toekomst, die voor hem een kwelling zou zijn door deze afgrijselijke kwaal, de hypochondrie, waarvan hij wist dat het een ingebeelde ziekte was, dus geen snel of langzaam ondermijnende lichamelijke kwaal of spoedig te verwachten acute dood. Deze man is te vergelijken met de Kretenzer die zijn kwellende paradox noch kon oplossen noch ad acta kon leggen. Hoewel hij zijn werk en zijn dagelijks bestaan voortzette, stagneerde zijn leven en het ontwerpen van een toekomstperspectief dermate, dat er niet kon worden gesproken van gezondheid; de man leidde en leed aan een ziek bestaan.
Sinds Freud en de ontwikkeling van de psychoanalyse na hem weten wij dat aan hypochondrische reacties en ontwikkelingen, of in het kader van welk ziektebeeld ook zich een hypochondrisch syndroom voordoet, bepaalde psychodynamismen ten grondslag liggen: wending van agressieve en destructieve impulsen tegen zichzelf, krenking van het zelfgevoel, verholen rancune en ressentiment, teleurstellende ambities en frustraties van een hoog streefniveau, kortom: onverwacht verlies aan eer en (zelf)respect, anticipatie op of reële afwijzing in de liefde, of in het algemeen: verlies van liefdes‘objecten’, angsten voor de schuldgevoelens over seksualiteit, (plotselinge) confrontatie met reële of vermeende teruggang van de fysieke vermogens waaraan tot dan toe een groot deel van de existentie, de zekerheid en het zelfgevoel ontleend was (nogal eens bij atleten na hun topprestaties), of een eerste, eventueel lichte ziekte bij mensen die uit eigen ervaring nimmer ziek en onverwoestbaar gezond waren. De gemeenschappelijke noemer is steeds een (plotseling toegenomen) existentiële onzekerheid of een teruggeworpen worden op eenzaamheid. Hypochondrie is slechts denkbaar als een humane zijnswijze. Dieren en jonge kinderen kunnen niet hypochondrisch zijn, evenmin zwakzinnigen | |
[pagina 675]
| |
en mensen met een voortgeschreden dementie. Bij werkelijk lichamelijk ernstige ziekten en bij een (langdurig) sterfbed treft men zelden of nooit een hypochondrische belevingswijze aan, uiteraard wel angst voor de dood en eenzaamheidsbeleven als zodanig, en bij tevoren notoire hypochonders ziet men opvallend vaak de voor hen gewone hypochondrische attitude plaatsmaken voor een veel meer adequate instelling en beleving van hun ziekte en ziek-zijn. Hypochondrie, om toch maar weer kortheidshalve het zelfstandig naamwoord te gebruiken, is voor arts en patiënt beiden een crux. De patiënt zal door de minimale of negatieve zogenaamde objectieve bevindingen van de arts niet overtuigd worden; hij wordt hoogstens voor een ogenblik een beetje minder ongerust en bezorgd. Vaak is hij (de klassieke hypochonder als karaktertype is mannelijk(!); dit is tot diep in de negentiende eeuw zo gesteld, het vrouwelijke pendant was de hysterie) een volhouder, gaat naar andere artsen, meent door hun net iets andere bewoordingen of aan hun gelaatsexpressie en dergelijke bevestiging te vinden voor zijn, hypochondrische, ziekte-overtuiging. Aldus is de hypochondrische patiënt voorbestemd om veelvuldig medisch onderzocht te worden, waardoor de kwaal eer erger dan beter wordt. Het is uiteraard van groot belang dat de artsen geinformeerd zijn over de reeds verrichte onderzoeken inclusief de uitleg en het commentaar van hun collegae aan de patiënt, doch daaraan ontbreekt het nogal eens, mede doordat de patiënt op zoek is naar nieuwe, onbevooroordeelde medici. Bovendien wil geen arts een mogelijk lichamelijke oorzaak over het hoofd zien, zeker niet als bepaalde klachten in een voor hem ook wel degelijk hypochondrisch lamento daarop wel eens zouden kunnen wijzen, en ten slotte zijn in het verleden alle hypochonders ooit aan een organische oorzaak overleden. Het probleem is dat het referentiekader bij een hypochondrisch mens geheel anders is dan dat van de arts, want mijn lijf en al mijn lijfelijke gewaarwordingen en functionele eigenaardigheden, de boodschappen die ik daarvan opvang en decodeer, zijn als zodanig ontoegankelijk voor ieder ander, welke ingenieuze onderzoeksmethodieken, inclusief de psychologische, men ook aanwendt.
Toch dient men de hypochonder serieus te nemen in zijn ziek-zijn, al duiden we dit dan ook anders dan hij. Hoogst zelden ontmoet men pseudo-hypochonders, mensen die hypochondrie vóórwenden om aldus steeds weer (letterlijk) in medische handen te zijn en sterk neigen tot hospitaliseren. De ‘echte’ hypochonder hospitaliseert niet zo gemakkelijk en bij hem ontkomt men niet aan de indruk dat hij in zekere zin telkens weer enige triomf beleeft aan zijn ervaring met de onmacht van de artsen en van de geneeskunde als wetenschap. Niet zelden ervaart hij zijn kwaal of zijn variant van een bepaalde ziekte als uniek, waartegen men nog onmachtig is, of waarvan de knapste en meest ervaren doktoren geheel nieuwe, nog niet erkende of nog onbekende dingen kunnen leren. Het conflict dat zich, psychodynamisch gezien in de hypochondrische mens zelf, met het eigen (lijfelijk) functioneren als strijdtoneel en als inzet, afspeelt - al is de oorsprong of aanleiding daarvan al jaren lang niet meer achterhaalbaar zonder dat de strijd aan actualiteit inboet, gelijk een voortwoekerende vete of een vendetta - is dan voor een deel verschoven naar een strijd om het gelijk met de - medische - wereld. Van oudsher golden hard werken en fysieke inspanning en training in het algemeen, zoals sport, maar ook andere manieren van intensief bezig zijn en afleiding als heilzaam tegen hypochondrisch ‘Grübeln’. Uiteraard krijgt het voortdurend geabsorbeerd door en gepreoccupeerd zijn met lichamelijke gewaarwordingen en de eigen onheilspellende interpretaties daarvan minder kans. Niet zelden komen degenen die van huis uit vitaal en sthenisch zijn, zelf tot dergelijke antihypochondrische remedies, soms zelfs ook preventief, voordat zij in een hypochondrische impasse terecht zijn gekomen. Vakanties, ziekteverlof en pensioen kunnen voor hen fataal zijn en het begin van een hypochondrische ‘carrière’ inluiden. De eerder genoemde opkomst van de ‘English Malady’ in het ‘geciviliseerd’ en tot bloei komende zeventiende-eeuwse Engeland en de in verband daarmee zeer uitgebreide op toenmalig medisch gezag voorgeschreven regimes | |
[pagina 676]
| |
en dagprogramma's kunnen in het licht van de huidige inzichten en ervaringen met verschuivingen in het psychodynamische krachtenspel, waarbij als het ware een herkanaliseren van gedisreguleerde agressies en een heroriënteren van het zelfgevoel en het lichaamsbeeldbeleven aan de orde komen, zeer goed worden geplaatst, zij het zonder de moraliserende tendentie die daar toen mee vergezeld ging.....
Reeds eerder kwam de vraag omtrent de hypochondrie als ziekte, zij het een andere dan waaronder de hypochonder zelf meent te lijden en eigenlijk wel degelijk ook lijdt, naar voren. Naar onze mening is dit stellig het geval, want het betreft veelal een veel verder gaande verstoring van welzijn en gezondheid dan kan worden weergegeven met niet (optimaal) gezond zijn. Afgezien van het waanachtige karakter, wanneer het gaat om een uitgesproken en door de hypochondrie-lijder min of meer nauwkeurig omschreven ziekte of aantastingsproces, is er ook in vele overige gevallen met meer diffuse en wisselende obsederende ideeen en overtuigingen van ziekte en ondergang een ernstige stagnatie in de levensgang met het bij iedere leeftijd en bij ieders situatie corresponderende levensontwerp en de voortgang van het leven medebepalende toekomstperspectief. Is er naast de hypochondrie als een bijzondere wijze van ziek-zijn, specifiek voor de mens, mogelijk een niet-zieke hypochondere levensinstelling, die men dan ‘gezonde hypochondrie’ zou kunnen noemen? Hiermede wordt bedoeld een bepaalde zorg voor ons lichamelijk - en maatschappelijk, sociaal en geestelijk - bestaan met vermijding van evidente risico's en gevaren, het niet al te zeer bagatelliseren of zelfs loochenen van ziektesignalen en het nemen van de dan gebruikelijke maatregelen. Voor zover deze ongeveer in overeenstemming zijn met wat wenselijk of nodig is voor een, eventueel ook bij werkelijk ziek-zijn zo weinig mogelijk bekommerde levensvoering en zonder al te overmatige preoccupatie en zelfobservatie, is een dergelijke zorg voor de voorwaarden van de voortgang van het leven en een daarop geënt levensontwerp, met ook een planning van dag tot dag, niet hypochondrisch te noemen, indien men zich aan de eerder gegeven omschrijving daarvan houdt. Ook de zogenaamde ‘eendagshypochondrieën’ als reactie op ernstige ziekte of (plotselinge) dood in iemands naaste omgeving en evenzo de ‘medische-kandidaten-ziekte’ bij een eerste confrontatie met ernstige zieken en de dagelijkse klinische colleges, kunnen moeilijk als ziekelijke hypochondrie worden opgevat.
Men kan zich de vraag stellen hoe het mogelijk is dat verreweg de meeste mensen bepaald niet in een hypochondrisch bestaan vastlopen, ook niet degenen die geen sterke gezondheid hebben of altijd veel ziekten doormaken. Voorts hebben degenen, schrijver dezes incluis, die jaren geleden met enige bezorgdheid de popularisten van medische zaken via de massamedia enorm zagen toenemen, verreweg in hoofdzaak ongelijk gekregen wat betreft een duidelijke toename van niet zozeer kortstondige en dus eventueel niet zo onnutige, maar vooral van de langer durende hypochondrische reacties. Zoals reeds werd besproken zijn het vooral zeer bepaalde karakterneurotische mensen met onder andere opvallend dwangmatige trekken die òf ‘gezondheidshy pochondrisch’ kunnen worden, altijd en haast ritueel bezig met voorzorgen en lijfelijke ongemakken, òf gedisponeerd zijn na bepaalde hen zeer gevoelig treffende psychotraumatische ervaringen in een ernstige hypochondrie te vervallen. Ervaringen in de (vroege) kinderjaren zijn naar veler ervaring ook hierbij van doorslaggevende betekenis. Een goede dosering van emotionele warmte en regelmatige zorg in een niet te labiel en wisselend milieu en zonder overdreven overbezorgdheid zijn voorwaarden voor het tot stand komen van een soort fundamenteel levensvertrouwen, een ‘basic trust’, en deze blijft doorwerken in het verdere leven, hoe irrationeel dit vaak moge uitpakken. Voor de meeste mensen geldt kennelijk dat er zich niet een zodanige ongunstige combinatie van het tegendeel van deze ontwikkelingsvoorwaarden heeft voorgedaan, dat de ziekte die nog steeds hypochondrie heet eventueel tegen alle latere empirie en tegen rationele logica in, betrekkelijk weinig echte slachtoffers heeft. |
|