De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 643]
| |
Rudolf Geel
| |
[pagina 644]
| |
genomen voordat ie wat deed?’ vroeg mijn vriend. Ik zei dat hij de gaatjes met het blote oog had waargenomen. En dat hij nog jong was en een geoefend bloot oog had. Ik was echt heel tevreden. Nergens meer last van. ‘Ik zal voor je bidden’, zei mijn vriend. Op dat ogenblik voelde ik de eerste bacterie aan mijn wortels knagen. ‘Snoep verstandig, eet een appel! Weet je hoeveel suiker er in appels zit?’ Daar had ik nog niet aan gedacht.
De eerstvolgende week had ik kiespijn. Die ging pas over toen ik met vakantie vertrok en in een andere omgeving behalve mijn werk ook mijn mond vergat. Feitelijk is het vreemd dat je je eigen mond kunt vergeten, want je bent er toch heel wat uren per dag mee bezig. En intussen gaat de rotting voort. Met de rest van je lichaam is dat vanzelfsprekend niet anders. Nu ik dit schrijf begin ik overigens opnieuw te voelen dat ik niet terecht mijn meest gebruikte opening een tijdje uit het gezicht was verloren. Gelukkig weet ik zeker dat nu ook de lezer met zijn tong langs zijn tanden en kiezen zal vegen, om oneffenheden te zoeken, die kunnen wijzen op een verholen kiespijn. Feitelijk is aan dit zelfonderzoek niet te ontkomen, en het is voor mij een hele troost dat dit bij velen zal leiden tot enig ongemak, hoewel het nooit kan wedijveren met het mijne, omdat ik nu eenmaal deze hele pijnlijke materie op schrift stel, en dat is weer een heel ander afbraakproces er bovenop. Aankomende tandartsen vergaan tijdens hun opleiding van de pijn. Het is logisch dat zij die er graag voor over hebben om later, gehard en wel, hun schade op het financiële vlak dubbel en dwars in te halen. De meeste aanstaande artsen denken dat ze kanker hebben. Het probleem hierbij is natuurlijk dat sommigen ook kanker krijgen, zodat nooit bewezen kan worden dat denken dat je een verscheurende ziekte hebt en die ziekte ook werkelijk krijgen, niets met elkaar te maken hebben. Angst voor ziek zijn is uiteindelijk doodsangst. Wie pijn voelt heeft de kans te moeten liggen. En wie plat moet, zou wel eens plat kunnen blijven. Als wij geboren worden, mogen wij eerst een tijd liggen uitrusten van alle opwinding. Wanneer wij sterven aan een ziekte, ouderdom inbegrepen, dan kunnen wij voorgoed uitrusten van ons bestaan. Dichtbij de dood rest ons trouwens niet veel anders meer, en het is pijnlijk dat dit besef in veel gevallen ook nog het bewustzijn martelt. Wanneer wij nu even terugkeren naar de tandarts, dan moeten wij constateren dat de allermodernste uitvoeringen van de behandelstoel de patiënt in een liggende positie brengen. Dit vergroot de afhankelijkheid van deze Machtige Heler, die ons nog wel wil laten wegkomen, mits tegen een vorstelijke vergoeding. Maar wie goed nadenkt, weet dat hij nooit meer beter wordt van een kiespijn die eenmaal is begonnen. Soms is de pijn inderdaad een tijdje verdwenen. Maar op die momenten hergroeperen de vijandelijke bacteriën zich opnieuw voor de aanval, die heviger zal zijn dan ooit. Soms gaat het ook zo in de natuur, waarvan wij deel uitmaken: hoe stil is het toch, denken wij, niets beweegt, wat een vredige dag. Het zal wel gauw gaan onweren! |
|