De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
Hanny Hetterschij-Lammen
| |
[pagina 542]
| |
buitengewoon goed en kreeg waarderende woorden van zijn superieuren. De mensen spraken over zijn werk ‘in liefde’ - alleen hij wist dat het niet in liefde, maar in nooit aflatende strijd en twijfel geschiedde. -En in de keuken werkte Maria met het kind aan haar voeten. De kleine Jozef was nooit lastig. Maria werkte voorbeeldig en bad langer dan ooit tevoren. Die avond klopte zij aan de deur van zijn werkkamer. Het was al laat. Er klonk geen ‘ja’, maar zij ging toch naar binnen. ‘Zo laat nog, Maria?’ Ze stond bij zijn bureau. ‘We moeten weg.’ Hij schrok op. ‘Weg, wie in 's hemelsnaam, wie moeten er weg?’ Ze antwoordde kalm: ‘Wij, Jozef en ik.’ Hij sprong op: ‘Maar waarom? Mijn God!’ Ze keek hem rustig aan, de handen gevouwen. ‘Wij kunnen beter weggaan voor het te laat is.’ ‘Maar waarom dan? Wat is er dan? Maria!’ Die heldere blauwe ogen... ‘Oh, God, waarom ik...’, steunde hij. ‘Het kind lijkt op zijn vader. Ik zag het gisteren. Maar zó duidelijk, dat ik wel kon schreeuwen van schrik. Als we niet weggaan ziet morgen een ander het.’ MORGEN! Hij wist het. Hij had het niet willen zien. Die felle, zwarte ogen zouden vandaag of morgen alles verraden. De ogen van de vader en de grootvader - tot in het derde en vierde geslacht. ‘Maria’, hij begon haastig te spreken, ‘morgen zal ik... zal ik... wij zullen...’ Radeloos keek hij haar aan. Wat zou hij, wat zouden zij? Wist ze dat hij bang was - bang was tot gek wordens toe? Bang voor de mensen, de wereld - bang voor God en voor de duivel? Haar wijze ogen keken hem kalm aan, het waren de zachte ogen van een moeder, maar ook van een geliefde. ‘Na morgen komt er weer een dag’, zei ze hem. ‘Maak je over ons geen zorgen. Vergeet wat je vergeten wilt en maak jezelf geen verwijten. Morgenochtend wil ik vertrekken en ik zal je spoedig laten weten hoe het ons gaat.’ Het was beslist. Er viel niets meer te bepraten. Ze draaide zich om en ging. ‘Ga dan met God’, zei hij langzaam. Maar zij had de deur al achter zich gesloten. Hij vervloekte zichzelf en zijn mislukte leven. Aan haar eenzaamheid kon hij niet denken. |
|