| |
| |
| |
Habakuk II de Balker
Drie gedichten
Ritten
Met Frederik op de krakende kar, verkleind
Onder de veer van de Vlaamse Gaai
De billen van het paard groot als Arabië
Zijn gat de grot van Ali Baba, geurig
Goud tuimelende muntstukken onder de zweep
Rijdend de geopende weg af onder reukwerk
Van spar en den met groene koksmuts bakkend
Hun sierlijke kegels / en langs akkers
Losjes in de loop soms met steigering
Slijpt het paardje de rit die niet eindigt
Rollend onder de wandspiegels der dennen. Soms
Hangt er, hoor ik schrikkend, als een handschoen
Een laars aan de takken, van 1 die de hand sloeg
Aan de takken van de vliegden... Vreselijk
Moet rijden zijn onder gele en zwarte zon beide
Boosaardig en goedsmoeds tussen blauw & groen!
Maar met 100 000 000 naalden groet het sparrenbos
De weg en stekende vliegen blind van bloeddorst
Drinken ons uit, luisteren aan de paardeoren
Of de lampen van zijn gouden oogbal nog branden
Eeuwig als de dennenaalden is de rit stoffiger
Met iedere dreun van de paardehoeven en zouden
Stropers achter de bosjes verstopt 1000 geweren
Afknallen, onkwetsbaar zijn wij als sterren
In de schaduw schildert met zijn stoffige staart
Op de straatweg de straathond zijn droom:
Hokken van plaatijzer, reuzebotten vol merg
Met krankjorum veel vlees eraan.
| |
| |
Zonderlinge verschijning van de schim van Wladimir Majakowsky aan de gierkarrijder Foel Aos op een kruispunt in Usselo, Overijssel
‘Meesters hebben wij nodig
en geen langharige predikers!’
Wladimir, na 43 zomers terug,
opsnijdend, de armen gespreid
daalde neer bij een berkeboompje
in Usselo, aardbevingen wekkend
in de ziel der runderen...
‘Jeremiëerder, blaas toch je pen uit.
Parkeer je kar met trieste terzinen,
kom mee in die tent bij de wegwijzer
een glas drinken tegen de vliegen’
In café Hannink op de driesprong (de waard
rende als vier hazen) kommandeerde hij
twee cognacs van De Krim, 't werd Vieux
‘Kraaiesnavel! Jij kakelt, maar ik...
Ik was wijd als de wereld! Berlijn
omhelsde mij; Parijs en New York; zeeën
stak ik over als greppels, straatstenen
& lantarens snikten mijn liederen na.’
Hij drinkt zijn glas uit en kijkt erin,
zijn half hoofd werpt kapotte schaduw
op de tafel, op de deur als hij opengaat
Boeren in het blauw staren of zij akkers
ontwaren in dat landelijk café
‘Foel Aos, nageboorte van een kalf, leg
mij uit, verklaar die raadselachtige taal
daarginds op dat plakkaat: Coca-Cola,
de nieuwste alkohol, synthetisch gestookt?’
‘Een giftige drank uit theeblad ontsnapt
d.w.z. afval van theebladeren, United Shit, Maja:
met de kleur van geraspte indianen & nikkers,
versta je? Drink dit tot mijn gedachtenis’
| |
| |
De weg tilt zijn hanepoot op en wandelt
Akkers veren op hun zwarte matrassen
Over de trampolines van de weilanden
springt en kakelt vrolijk vogelvolk: Tri!
Hij-met-het-kogelgat en zijn schim
op de muur als in dat oud Endor. ‘De zon,
aasschrijver, rukte ik uit het hemelblauw’.
‘En later zo rood, Majakowsky!’
‘Revolutie defloreerde en doodde mij, pang.’
Majakowsky's hoofd is een hakblok, een deur.
Hij zwijgt. De boeren zwijgen. De fles,
staande op de tafel tussen ons in,
de fles de vloer en de schemering zwijgen.
Godverdomme, hoe zwegen wij, straatweg.
‘Dekadent werd alles, oost en west, vaal...
Wat bladderde de wereld als een schutting af
dubbelzinnig giechelend, laf als de honden,
en Jezus Christus, sprak ik niet de bergrede na,
waren mijn woorden geen dreunende aardbevingen...’
Ik, hazevlees gegeten, herfstvoer, herfsttijop
de tafel, schim, druppelt mijn traan die
het café weerspiegelt, de gekrompen schaduw
van Wladimir als van koning Saul. ‘Ik stierf
twintigmaal, in Parijs en in New York
en alleen de treinen weten waarom.’
‘En wisten en weten de treinen?’
Zwijgen is alles en grond alleen weet waarom.
Sentimenten klinken als kleingeld in de zakken.
Misschien moet men streng zijn als gebergtes,
koud, met een top van sneeuw, stenen wortels
filosofieën drinkend uit de zwarte aarde!
| |
| |
‘Nog een woordje over de liefde, aasschrijver,
de liefde die men onderdompelt in tederheid.
Maar liefde is vernietiging, de liefde slaat
spijkers door hand en voet, de liefde ontluistert.
Wie opgaat in de liefde gaat onder in zwijgen!
Hij die liefde drinkt drinkt uit dodelijke bekers,
op mijn woord van eer, en of het vlees geldt
of akkers, of het volkeren geldt of de geldzak,
ideologie of eindiging, wie tot de bodem drinkt
hij klimt zijn Olijfberg op, zonder wakende.’
Uit zijn kogelgat gutst stilstaand bloed.
De zon die hij op de aarde haalde daalt,
de boeren zwijgen als heuvels op de einder.
Dit is het terras waar wij zijn: grijze tegels,
‘Weinig is over’, zegt hij; auto's vierpotig,
schuifelen de horizon tegemoet zonder berg.
Usselo, kruispunt, de naald van de eiken
tilt uit de zwarte groeven stilte & geruis.
‘Vaarwel aasschrijver. Kogels geven geen rust,
netzomin als het leven op aarde. Wij zijn mest
voor de zwarte planeet en laten wij goede mest zijn.’
Ik wuif. Zijn tweede hemelvaart, opgetekend
door mij, zijn discipel, vangt aan. Kleiner
wordt hij dan een vlieger.
de ziel der runderen verschrikkend
wierp lila schaduw op de wikke in Usselo
Usselo:, altaar van de ossen in t woud'
Ontsprong aan de driesprong, zodoende
de driesprong tot viersprong verheffend
De waard oog in oog met fantoom
van fabel & sprookje, zijn boerenhart
vertrouwd met 't platte, vliegt intwee...
fonkelende cognac in mijn maag
zich hecht aan een verteerde
hazepoot stort ik deze regels
Majakowsky's verschijning en
tweede verdwijning & dood, uit.
| |
| |
El Greco, de weg!
Verlekkerd verschanst in zijn mantel
van baardige grassen, bontkraag van aar
likt de autoweg zijn muil af, vaardig
schilderend met antennes en uitlaten;
de weg is een groot kunstenaar, draagt
razende besluiten, schildert het landschap
Fraaie eiwitten sieren zijn paletmes
lijkengroen snelt zijn faam vooruit,
een kraai draagt de houtskool;
de benzinestruik geurt fijntjes
naar hyena's en struif, grenzen over
stuift de weg met groteske ontploffingen
nadert: spreid je mantel van leeggegoten
de almachtige Griekse schilder
komt in de stofwolk! In asfalt
en veelvervige metaallak maalt
de weg de bronst van macht & geweld
Ah! Hij die het landschap menselijk
afbeeldt en gulzig & visvretend
doorwerkt, uren van de dag en de nacht:
El Greco, de langgerekte!
|
|