De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Hessel Miedema
| |
Bruegel of Savery?Een aantal tekeningen (65 bij Tolnay, 79 bij Münz, maar vaak meer tegelijk op één papier), de meeste met enkele menselijke figuren, onderscheidt zich door bijschriften die de kleur van de afzonderlijke kledingstukken aanduiden en door de aantekening ‘nart leven’ (met vele spellingsvarianten). Deze groep wordt sinds onheugelijke tijden toegeschreven aan Pieter Bruegel de Oude (1525/30-1569), en maakt meer dan een derde van diens hele oeuvre uit. Op twee van deze tekeningen komt in oud handschrift de naam Savery voor, hetgeen voor sommige kenners aanleiding was om aan Pieter Bruegels auteurschap te twijfelen. Hoewel de twijfelaars hun mening nooit hebben gepubliceerd circuleerde toch blijkbaar het gerucht, want de toeschrijving aan (een van) de Saverys komt in de literatuur herhaaldelijk ter sprake, zij het altijd negatief bejegend. In 1954 ging Fritz Grossmann uitvoerig op de kwestie in en legde uit waarom volgens hem geen Savery, en met name niet Roeland Savery (1576-1639) de naer het leven-tekeningen gemaakt kon hebben. Pieter Bruegel bleef officieel de naer het leven-tekenaar. Totdat twee kunsthistorische studenten in 1970, met redenen omkleed, de naer het leven -groep aan Roeland Savery toeschreven: Frans van Leeuwen in Oud-Holland en Joaneath Ann Spicer in Master Drawings. Tussen hen ontstond een onverkwikkelijke kwestie over de prioriteit van hun onderzoek, die ik hier de ‘naer het leven-affaire’ noem en waarop ik aan het eind van dit artikel terugkom. Van Leeuwen stuurde een stencil rond van een referaat dat hij in 1967 had gehouden, waarin hij de toeschrijving aan Savery al deed en waarin meer argumenten werden aangevoerd dan in zijn artikel in Oud-Holland. Ook dit stencil haal ik aan bij de bespreking van de argumenten die naar voren zijn gekomen. Aangezien het stencil | |
[pagina 45]
| |
chronologisch vóór de beide artikelen valt zal ik de daarin voorkomende argumenten noemen vóór de in de artikelen van Van Leeuwen en Spicer vermelde. Ook het boekje van T. Varekamp, De ‘naer het leven’ affaire van A-X, dat eigenlijk meer in de ‘affaire’ dan in de wetenschappelijke discussie past, zal ik aanhalen, omdat Varekamp op Spicers watermerkenonderzoek nader is ingegaan. De tekeningen worden genummerd volgens Tolnay (T.) | |
De naam SaveryOp twee tekeningen komt in oud handschrift de naam Savery voor: T.24 (een landschap, nu aan Bruegel toegeschreven): ‘J.(?) Savery’, en T.81a = adenda 1 (een naer het leven-tekening): ‘R. Saverey’. Deze laatste wordt de aanleiding genoemd voor de toeschrijving van de naer het leven-tekeningen aan Roeland Savery. Tolnay wijst erop dat de naam in andere inkt is dan de tekening en de bijschriften en meent dat de naam er, wat vaak gebeurt, door een vroegere bezitter is bijgeschreven. Münz meent dat Roeland of zijn oudere broer Jacob deze tekeningen zelf hebben bezeten, maar Grossmann wijst erop dat de naam op T.81a niet door Roeland zelf is geschreven en concludeert dat de namen wijzen op oude toeschrijvingen aan de Saverys. Omdat Grossmann er vast van overtuigd is dat de naer het leven-groep aan Bruegel moet worden toegeschreven veronderstelt hij dat de Saverys tekeningen van Bruegel hebben bezeten en gekopieerd; dat die kopieën bekend waren als tekeningen van Savery en dat op grond daarvan weer deze naer het leven-tekeningen, die volgens hem authentiek Bruegeltekeningen moeten zijn, aan de Saverys werden toegeschreven. Een zwak punt in deze redenering is dat er geen naer het leven-tekeningen zijn die door Grossmann als kopieën van de Saverys herkend zijn. ‘U zult het wel met mij eens zijn dat deze verklaring iets geforceerds over zich heeft’, concludeerde Van Leeuwen in 1967, en hoewel hij Grossmanns argumentatie verkeerd weergaf, waardoor zijn uitnodiging om het met hem eens te zijn lichtelijk bizar aandoet, is Grossmanns redenering toch zwak te noemen. Spicer daarentegen deelt wel mee (maar geeft geen voorbeelden) dat er talloze kopieën van Herman Saftleven (leerling van Roeland Savery) naar bestaande en niet meer bestaande naer het leven-tekeningen bestaan. Langs die lijn is het onderzoek nog voort te zetten. | |
Stilistische overeenkomst met de schilderijenDe reden dat de tekeningen aan Bruegel werden toegeschreven verliest zich in het begin van een lange traditie. Tolnay wijst toeschrijving van de tekeningen aan Roeland Savery resoluut af op grond van de overweging dat op een van de naer het leven-tekeningen (namelijk T.95) twee figuren voorkomen die ook op een geschilderde Kruisdraging van Bruegel staan. Grossmann, die trouwens wel opmerkt dat deze tekening maar zijdelings tot de naer het leven-groep behoort en stilistisch afwijkt van die groep, gaat ervan uit dat de tekening als voorstudie voor het schilderij gebruikt is. Van Leeuwen tekent zeer terecht bezwaar tegen deze redenering aan: hij merkt op dat de tekening eerder naar het schilderij is ontstaan, omdat de tekening soms ophoudt waar een figuur op het schilderij wordt oversneden door een andere figuur. Hiermee vervalt een belangrijk argument voor de toeschrijving aan Bruegel, want hoewel Grossmann nog enige andere vage overeenkomsten met figuren op schilderijen van en naar Bruegel noemt blijft Van Leeuwens opmerking dat de tekening naar het schilderij kan zijn ontstaan ook daar van kracht. De overeenkomst van sommige naer het leven-tekeningen met figuren op schilderijen van Roeland Savery is daarentegen veel overtuigender. Ook Grossmann erkent de deugdelijkheid van deze overeenkomst, die hij echter verklaart door aan te nemen dat Savery ‘echte’ (dat wil zeggen: door Bruegel getekende) naer het leven-tekeningen moet hebben bezeten. Daarbij legt hij uitvoerig uit waarom volgens hem de tekeningen en de schilderijen niet van dezelfde hand zijn, op stilistische gronden. Hij gebruikt daarbij argumenten (die neerkomen op ‘fundamental difference’) als de volgende: ‘In the drawings - and in Bruegel's paintings - the | |
[pagina 46]
| |
figures have a monumental statuesque character which is completely lacking in Savery's picture.’ Op dit argument wordt in de verdere discussie niet ingegaan. Wel merkt Spicer op dat in Saverys schilderijen de figuren die in beweging zijn het meest Bruegelesk zijn, terwijl de figuren die met de naer het leven-serie overeenkomen meestal niet in beweging zijn. | |
Stilistische overeenkomst met de overige tekeningenMünz wijst op het stilistische verschil tussen de naer het leven-tekeningen en sommige tekeningen van Roeland Savery met hun gebroken contour. Grossmann geeft toe dat ons beeld van Roeland Savery als tekenaar niet erg afgerond is, en dat een aantal landschaptekeningen die door Savery gesigneerd zijn klaarblijkelijke overeenkomsten met landschaptekeningen van Bruegel vertonen. Daarentegen wijken een aantal door hem aangehaalde figuurstudies van Roeland Savery zozeer van de naer het leven-tekeningen af dat volgens hem toeschrijving van de naer het leven-tekeningen uitgesloten moet worden geacht. Hiertegen in haalt Spicer (die zich speciaal met Roeland Savery bezig hield) enige voorbeelden aan van figuurtekeningen van Savery die stilistisch sterker dan enige tekeningen van Bruegel met de naer het leven-tekeningen overeenkomen. Daarentegen sluiten de naer het leven-tekeningen stilistisch niet goed aan bij het werk van Bruegel. Dit is altijd ten volle onderkend; Van Bastelaer verklaarde het verschil uit de verschillende functies van de tekeningen; Grossmann voert aan dat ook het (overige) bekende werk van Bruegel geen stilistische eenheid vertoont maar van tekenwijze verschilt naar gelang van functie en onderwerp, ja, dat zelfs binnen één schilderij de schildertrant, bij voorbeeld tussen figuren en achtergrond, verschillend is. Ook binnen de naer het leven-groep vallen trouwens duidelijke verschillen op, die door Tolnay en Münz worden uitgelegd als te zijn ontstaan doordat de tekeningen in verschillende perioden zijn ontstaan. Op grond hiervan worden de tekeningen zelfs naar perioden ingedeeld en is er sprake van vroege en late tekeningen; zelfs leidt vergelijking met het overige werk tot absolute dateringen, die met kleine correcties door Grossmann worden overgenomen. De grote belangstelling voor Pieter Bruegel die uit het overige werk van Savery blijkt (er waren tijdens Savery's verblijf aan het keizerlijke hof in Praag en Wenen, 1604-1616, veel Bruegels in keizerlijk bezit), samen met de overtuiging dat de naer het leven-tekeningen op stilistische grond niet aan Savery kunnen worden toegeschreven leidt Grossmann tot de conclusie dat de naer het leven-tekeningen, die immers kennelijk overeenkomsten met Savery's schilderijen vertonen, wel van Bruegel moeten zijn; een redenering die aanmerkelijk verzwakt wordt doordat Spicer wel degelijk grote overeenkomst met de tekeningen van Roeland Savery aanwijst. | |
De iconografieEén ding, geeft Grossmann toe, zou misschien tegen het auteurschap van Bruegel in te brengen zijn: sommige kostuums zien er nogal vreemd uit. Hij voert wel nog aan dat Antwerpen het grootste internationale handelscentrum in de zestiende eeuw was, maar geeft toe dat er een onderzoek nodig is voordat zeker is of Bruegel de kostuums kan hebben gezien. De Hongaren of Bohemen die op Savery's tekeningen voorkomen zijn naar Grossmann meent in de naer het leven-tekeningen niet afgebeeld. Van Leeuwen gaat hierop nader in. Hij merkt om te beginnen op dat de soepelere stoffen, de zachte laarzen en de wijde broeken die op de naer het leven-tekeningen veel voorkomen, afwijken van de kleding die op het (andere) werk van Bruegel voorkomt. Verder stelt hij dat de figuren er eerder als bergbewoners uitzien dan als Nederlanders; een argument dat vooralsnog zowel naar Savery's verblijf in Tirol als naar Bruegels Alpentocht zou kunnen wijzen. Spicer ten slotte identificeert verschillende van de boerenkostuums als Boheems, wat weer wijst in de richting van Savery's verblijf in Praag. | |
[pagina 47]
| |
Op een aantal van de naer het leven-bladen komen tekeningen voor die helemaal afwijken van de naer het leven-tekeningen. Het betreft de afbeeldingen (T.120-123) van herten, een wisent en een paard. Ze zijn in zwart krijt getekend en niet met inkt overgetrokken, zoals de andere. Grossmann houdt rekening met de mogelijkheid dat ze van een andere, latere hand zijn dan de naer het leven-tekeningen. Van Leeuwen meent op grond van deze diertekeningen een tweede iconografisch argument te kunnen aanhalen. Hij voert aan dat herten, maar vooral de wisent, slecht in de voorstellingswereld van Bruegel passen maar deste beter in die van Savery. | |
Techniek en materiaalDe tekeningen zijn in zwart krijt, soms in rood krijt of in ‘potlood’ (meestal niet nader geidentificeerd als loodstift of grafiet) aangebracht, met kleurnotities en al. Over het krijt heen zijn de tekeningen overgetrokken in inkt. Ook zijn de kleurnotities in inkt overgeschreven, waarbij het krijtschrift niet is gevolgd, en waarbij zelfs de tekst niet exact is overgenomen. De gebruikte inkt kan ook binnen een tekening verschillen van kleur en binnen een tekening kunnen zelfs verschillende gedeelten verschil in kwaliteit vertonen; er zijn naer het leven-tekeningen als niet-eigenhandig verworpen op grond van een deel van de inkttekening en later weer toegeschreven op grond van de krijttekening en/of andere gedeelten van de pentekening, die dan door een minder bedreven hand gedeeltelijk zou zijn bijgewerkt. Toeschrijving gebeurt dan op grond van de overige, ‘generally accepted’ tekeningen binnen de naer het leven-groep. Grossmann meent dat Savery naer het leven-tekeningen in zijn bezit moet hebben gehad en dat verschillende van de toevoegingen, in andere inkt dan de rest, van Roeland Savery zouden kunnen zijn; voor één van de landschaptekeningen (T.A8) adstrueert hij dat uitvoerig, waarbij hij heel precies de verschillende manieren van penvoering bespreekt. In sommige gevallen (bij voorbeeld T.A40= Münz 118) is de mogelijkheid geopperd dat de krijttekening van Bruegel zou zijn en dat die door Savery met de pen zou zijn opgewerkt. Dit is nooit nader onderzocht. Van Leeuwen verwerpt de mogelijkheid omdat hij meent dat zowel op de slechtste als op de beste (en geaccepteerde) bladen hetzelfde handschrift voorkomt en dat dat handschrift identiek is met dat van de voorafgaande notities in krijt. Spicer merkt op dat, waar zwart krijt het gewone medium van Pieter Bruegel is, rood krijt en ‘potlood’ bij hem niet en bij Savery wel voorkomen. Ook zij gaat ervan uit dat krijt- en pentekening van één hand zijn, hoewel ze zeer markante verschillen tussen beide noemt, die ze echter uitlegt door aan te nemen dat de krijttekeningen ‘naar het leven’ zijn gemaakt en de pentekeningen in het atelier zijn aangebracht. In 1907 keek Van Bastelaer naar het papier van de naer het leven-tekeningen en concludeerde dat er weinig uit te concluderen viel. De afstand van de pontuseaux is vrij gewoon, 25 of 28 mm, en als watermerken komen voor een kasteel met een poort tussen twee gekanneleerde torens, of een adelaar. Spicer, met het sindsdien (1907) verschenen, inmiddels verouderde watermerkenboek van C.M. Briquet in de hand, merkt op dat deze watermerken meer lijken op die van Savery dan op die van Bruegel. Wat dat zegt kan alleen een papierdeskundige uitleggen. Varekamp demonstreert de ontoereikendheid van Spicers onderzoek. Hij gaat nader op de kwestie in; ook zijn bevindingen wijzen in grote trekken meer in de richting van Savery dan in die van Bruegel, maar ook zij zijn, omdat zijn werkwijze niet essentieel verschilt van die van Spicer (behalve dat hij preciezer en feller te werk gaat) niet decisief. En passant speelt Spicer met het idee dat de tekeningen oorspronkelijk op grotere vellen hebben gestaan (zoals bij Pieter Bruegel voorkomt) en later verknipt zijn. In dat geval meent ze dat de aantekening ‘nart leven’ na het verknippen op alle fragmenten is toegevoegd en dat dus maar op één van de blaadjes de oorspronkelijke notitie voor- | |
[pagina 48]
| |
komt, waarmee ze een vrij los geconstrueerde theorie heeft om verschillen in kleurnotities te verklaren. | |
De bijschriftenVan Leeuwen wijst op de inconsequente manier waarop in de vakliteratuur geconstateerde overeenkomst in handschrift van de notities op de tekeningen is gehanteerd: Tolnay wijst tekeningen af op grond van stilistische verschillen, versterkt door het verschil in het handschrift; schrijft andere toe ondanks afwijkend handschrift; wijst weer andere af ondanks overeenkomend handschrift, waaruit Van Leeuwen terecht de conclusie trekt dat Tolnay uitsluitend op de kwaliteit van de tekeningen afgaat. Münz daarentegen schrijft tekeningen die door Tolnay onder andere op grond van kwaliteit waren afgewezen, weer toe, op grond van het handschrift van de legenda. Met name aan het handschrift van de notities van T.95 (met de twee figuren die op een Kruisdraging van Bruegel voorkomen en die voor Tolnay en Grossmann het sluitstuk van de toeschrijving aan Bruegel vormen), vergeleken met dat van andere naer het leven-tekeningen, ontleent Grossmann een argument voor toeschrijving aan Bruegel. Wel worden er ook binnen het handschrift van de kleurnotities verschillen gezien; deze verschillen worden, evenals de verschillen in tekentrant, verklaard door de tekeningen chronologisch te rangschikken. Münz komt dan ook tot een karakterisering van de ontwikkeling van het handschrift, van vrij wild in het begin tot regelmatig en precies in het eind, en zich ontwikkelend van groter tot kleiner. Deze chronologische ontwikkeling is door Van Leeuwen overgenomen, zelfs met een niet nader geadstrueerde mededeling over ‘de chronologische volgorde die de notities ons onthullen’ en die overeen zou blijken te komen met de op stilistische analyse van de tekeningen gebaseerde chronologische volgorde van Van Leeuwens voorgangers. Van Leeuwen wijdt zijn artikel in Oud-Holland uitsluitend aan het handschrift, dat hij vergelijkt met dat van een gesigneerde tekening van Roeland Savery (van Bruegel is geen vergelijkbaar zeker handschrift over). Hij meent op grond van deze tekening ‘volledig afdoende’ en ‘onomstotelijk’ te kunnen bewijzen dat het handschrift identiek is. Ik heb daarop in een artikel betoogd dat Van Leeuwen op dat punt al te zeker van zichzelf is geweest en dat het bewijs niet geleverd is. (Niet dat ik niet best geloof dat de handschriften identiek zijn, zodat Van Leeuwens observaties een goede aanwijzing vormen, maar een bewijs is nog niet geleverd, dat wil zeggen: Van Leeuwen heeft de geldigheid van zijn stelling niet, naar wetenschappelijke normen, controleerbaar en onweerlegbaar aangetoond.) Ook Spicer haalt een aantal tekeningen van Savery met vergelijkbare opschriften aan, waaronder zelfs enige met kleurnotities als op de naer het leven-tekeningen, zoals die bij Bruegel in diens (overige) tekeningen nooit voorkomen. Ook laat ze zien dat op de eerder genoemde tekening T.95, met de twee figuren uit de Kruisdraging, kleurnotities voorkomen die horen bij een derde, blijkbaar later afgesneden figuur waarvan de kleuren kloppen met Bruegels schilderij: een mooie observatie maar die evengoed tot het auteurschap van Savery als tot dat van Bruegel kan leiden. Om te illustreren dat het in Bruegels tijd niet ongewoon was om te vermelden dat iets ‘naar het leven’ getekend was haalt Münz dergelijke opschriften aan op een gezicht op Rome van Hendrik van Cleve, uit de vroege jaren 1550, benevens het titelblad van een door Hieronymus Cock in Antwerpen in 1559 uitgegeven serie landschappen uit Bruegels omgeving, in het begin van de zeventiende eeuw gekopieerd door C.J. Visscher in Amsterdam. Spicer meent, uitgaand van de aanvechtbare theorie dat er rond 1600 (in tegenstelling tot rond 1560) in Nederland al een uitgesproken voorkeur voor realisme zou zijn te signaleren, dat de meedeling ‘nart leven’ beter in Saverys tijd past dan in Bruegels. | |
[pagina 49]
| |
EvaluatieOf de naer het leven-tekeningen nu van de grote Piet zijn of van de tegenwoordig minder vereerde Roel zou een kwestie kunnen zijn die alleen maar het kunstenaarsgenie van beiden betrof. De desbetreffende kunsthistorische literatuur die tot nog toe verscheen wekt niet de indruk dat er meer, en interessantere, vragen mee annex zijn. Toch zijn die er wel. Zo is de kunstgeschiedenis langzaam bezig het probleem van het ‘realisme’ in de Nederlandse kunst op te rollen, en juist daarbij vormt een serie schijnbaar directe konterfeitsels, stuk voor stuk voorzien van de uitdrukkelijke meedeling dat ze naar het leven gedaan zijn, een belangrijk bewijsstuk. Ook de vraag of deze serie omstreeks 1560 dan wel juist rond 1600 is ontstaan is daarbij bijzonder essentieel, omdat die beide momenten (het ene rond Pieter Bruegel, het andere rond de late Haarlemse manieristen) juist kernpunten in de kwestie vormen. Het belang van de kwestie, althans wat de kunstgeschiedenis betreft, is dus wel aan te wijzen. (Over het belang van de kunstgeschiedenis later maar eens.) De toeschrijving aan Pieter Bruegel berust in de eerste plaats op overlevering; een zwakke basis, die op zichzelf niets betekent, maar die tot en met Grossmann wordt gesteund door stijlkritische opmerkingen. Helaas blijken juist stijlkritische observaties altijd weer bijzonder subjectief en onbruikbaar te zijn, en als er andere, meer controleerbare argumenten op de proppen komen blijken de op stijlkritische basis gedane conclusies even vaak onjuist als juist te zijn. De toeschrijving aan Pieter Bruegel berust dus, behalve op traditie, op wel heel zwakke gronden; des te zwakker als men zich realiseert dat uit de stilistische argumenten vaak een visie op Pieter Bruegel blijkt die mede bepaald is door de altijd algemeen aanvaarde naer het leven-tekeningen: een soort vicieuze kringloop die de ontoereikendheid van het vak als wetenschap demonstreert. Foute redeneringen komen daarbij: de beide figuren op T.95 komen ook voor op een schilderij van Bruegel en zijn ‘dus’ door Bruegel als voorstudie gebruikt. Aan Van Leeuwen komt de eer toe dat hij in een publicatie dit argument ontmaskerd heeft als ondeugdelijk. Tegenover de toeschrijving aan Pieter Bruegel staat die aan Roeland Savery. Deze toeschrijving, die vóór Van Leeuwen en Spicer nooit in een publikatie verdedigd en alleen maar aangevallen was, baseert zich op het voorkomen van zijn naam in zeventiende-eeuws handschrift, die evenwel geen signatuur en zelfs helemaal niet eigenhandig en dus ook geen eigenaarsmerk zou zijn, en derhalve alleen maar een oude toeschrijving zou kunnen betekenen. Gezien wat er volgt valt ook hier niet veel mee te beginnen. Overeenkomst van de op de naer het leven-tekeningen voorkomende figuren met die op de schilderijen van Bruegel is niet aanwijsbaar. Met schilderijen van Roeland Savery daarentegen zijn er heel duidelijke overeenkomsten wat de voorstelling betreft; stilistisch ziet Grossmann daarentegen verschillen, die door Van Leeuwen en Spicer niet worden afgedaan. Kunnen de verschillen voortkomen uit verschil in media, zodat de overeenkomst in voorstelling geldig blijft? Of is de iconografische overeenkomst toch ondeugdelijk om tot toeschrijving aan dezelfde hand te besluiten? We (= de kunsthistorici) weten het niet. We hebben nog geen methode om dat definitief uit te maken. De oude garde van connoisseurs ging vaak uitsluitend stijlkritisch te werk. Naarmate we meer beseffen dat in de zestiende en zeventiende eeuw iedere leerling zijn hand oefende door tekeningen van voorgangers, en met name hun handschrift, hun lijnvoering, hun manier van arceren zo nauwkeurig mogelijk te kopiëren, en daarna in hun eigen werk te imiteren, valt de waarde van stijlkritiek ernstiger te betwijfelen. Daar staat tegenover dat het oeuvre van bijna alle kunstenaars die we kennen door de stijlkritiek is opgebouwd, dat dat werk onverdroten voortgaat en dat de kunstgeschiedenis er goeddeels op gebaseerd is. Wat moet je doen? Het waswater met eventuele kinderen en al weggooien? Stilistische (geen iconografische) overeenkomst (‘monumental’, ‘sculptural’) ziet Grossmann weer wel tussen de naer het leven-tekeningen en schilderijen van Bruegel. Ook daar is tot nog toe verder niet op ingegaan (de tegenargumenten betreffen de | |
[pagina 50]
| |
kleding, en dus weer de voorstelling, niet de stijl). Wel draagt Spicer bij tot een preciezer vraagstelling door Bruegeleske en naer het leven-achtige figuren in Roeland Savery's schilderijen te onderscheiden. Daarbij komt Grossmanns idee dat Savery, die in zijn landschappen heel nauw aansluit bij Pieter Bruegel en die volgens Grossmann zelfs in landschappen van Bruegel heeft getekend, eigenhandige naer het leven-tekeningen van Bruegel zou kunnen hebben bezeten, gedeeltelijk hebben opgewerkt (op de oorspronkelijke tekening), gedeeltelijk hebben gekopieerd (op nieuw papier), gedeeltelijk hebben geimiteerd. Eenvoudig is de materie niet, als iemand dat soms had gedacht. De iconografie wijst in de richting van Savery, de stijlkritiek kan zich aan de overeenkomst met Bruegel niet onttrekken. In hoeverre dat laatste het gevolg is van een vertekening van Bruegels oeuvre door de traditionele toeschrijving van de naer het leven-tekeningen aan hem; of een gevolg van het feit dat Savery een notore Bruegelnavolger was; of tòch een aanwijzing dat er authentieke Bruegeltekeningen ten grondslag liggen aan de naer het leven-reeks, is nu juist de kernvraag, lijkt mij; niet of de hele reut op Bruegel dan wel op Savery z'n hoop moet worden gedramd. De tekeningen van Roeland Savery vertonen - zoals Spicer laat zien - stiiistisch meer overeenkomst met de naer het leven-tekeningen dan alle (overige) tekeningen van Pieter Bruegel doen. Daar staat Grossmanns argument tegenover: dat het oeuvre van Bruegel geen eenheid vertoont en dat de naer het leven-tekeningen, louter stilistisch gezien, ook best van hem zouden kunnen zijn, wat de onderzoeker weer in het slop brengt, want als de Bruegelimitator Roeland Savery figuurstudies van Pieter Bruegel in zijn bezit heeft gehad en die kan hebben overgetrokken, overgewerkt, nagetekend, geïmiteerd, dan is er geen waterdichte kunsthistorische methode die de hand van Bruegel en die van Savery scheidt; en dat er ook binnen de naer het leven-tekeningen aanmerkelijke stijlverschillen bestaan, die tot nog toe niet naar voldoening zijn verklaard, mag ik hier wel releveren. Het leven is geen lolletje. Leidt de stijlkritiek voorlopig alleen maar tot moeilijkheden, de iconografie van de afgebeelde kostuums lijkt doorslaggevende argumenten te fourneren: nadat Grossmann heeft toegegeven dat de op de naer het leven-tekeningen afgebeelde kostuums on-Nederlands lijken en nadat Van Leeuwen heeft opgemerkt dat ze bij Pieter Bruegel niet voorkomen en eerder in bergland thuishoren, identificeert Spicer een aantal van de kostuums als Boheems; dit wijst sterk in de richting van Roeland Savery, al wijst Varekamp er - omdat hij wil aantonen dat Spicer hiermee geen bewijs heeft geleverd - op dat het niet onmogelijk blijft dat ook Pieter Bruegel Boheemse kostuums heeft gezien. De overige kostuums zijn nog niet geïdentificeerd. Dat er herten en een wisent op de naer het leven-tekeningen voorkomen wijst volgens Van Leeuwen eerder op Savery dan op Bruegel, een opmerking die op zichzelf juist is maar die - sinds Grossmann opmerkte dat de dierstudies wellicht van een andere hand zijn - geen uitsluitsel geeft over de toeschrijving van de naer het leven-tekeningen. Kortom: evenals de stilistische argumenten wijzen ook de iconografische gegevens in grote trekken meer naar Savery dan naar Bruegel, zonder evenwel de rol van de laatste te elimineren. Dat er een kern van ‘echte’ Bruegeltekeningen in de naer het leven-groep bestaat, of heeft bestaan, is nog steeds niet uitgesloten. Technische/materiële aanwijzingen zijn verder na te lopen; het gebruik van rood krijt en van grafiet (in mindere mate van loodstift) wijst op niet-Bruegel. Of materiaalanalyse met zulke kleine hoeveelheden mogelijk is weet ik niet. De binoculaire loep kan uitsluitsel geven over welke lijn eerst en welke later getrokken is. Niemand is nog op het idee gekomen om door middel van speciale belichting - infrarood - de krijttekening apart te fotograferen en naast de pentekening te leggen. Dat de beide van de zelfde hand zouden zijn wordt alleen door Van Leeuwen voor vast aangenomen op grond van zijn mening dat wat de kunsthistoricus dan graag noemt ‘goede’ en ‘slechte’ tekeningen hetzelfde handschrift in de notities vertonen (een probleem op zichzelf) en | |
[pagina 51]
| |
dat het handschrift van de krijtnotities identiek is met dat van de notities in pen en inkt. Aangezien de paleografologie zich nog niet met het handschrift bezig heeft gehouden valt dat nader te onderzoeken (laten ze dan meteen ook nog eens naar de naam ‘R. Saverey’ op T.18a kijken); ik heb de indruk dat die wetenschap met evenveel moeilijkheden - en gebrek aan goodwill bij de buitenstaander - te kampen heeft als de stijlkritiek. Van Leeuwen adstrueert zijn zienswijze uit de losse hand met fantasieën over leerverhoudingen (tussen Jacob en Roeland Savery, tussen Roeland en Hans Savery of Herman Saftleven) die volstrekt inadequaat zijn omdat we (= de kunsthistorici) weten (bij voorbeeld uit J. Meder, Die Handzeichnung) dat het oefenen naar de hand van de meester en het tekenen naar het leven verschillende functies hadden, dat er niet naar het leven getekend werd voordat de handvaardigheid in alle media naar voldoening ontwikkeld was, en dat het niet waarschijnlijk is dat iemand die een vaardige krijttekening maakte daar later stuntelig met een pen overheen ging, zoals Van Leeuwen meent. Dat er nader paleografologisch onderzoek nodig is, ook voor de notities in krijt, is, geloof ik, wel duidelijk. Van Leeuwen komt de eer toe dat hij als eerste in een publikatie de vergelijking tussen de handschriften heeft gemaakt; ook dit onderzoek, evenals dat naar het papier, wijst in eerste instantie, en in grote trekken, naar Roeland Savery maar draagt niet bij tot de kwestie van een eventuele Bruegelkern. Waarom de stijlverschillen die nu al, zij het zonder veel adstructie, binnen de naer het leven-groep worden gesignaleerd (en die veel preciezer moeten worden geanalyseerd om operabel te worden) uit het ontstaan in verschillende perioden te verklaren zijn en niet uit het werken door verschillende personen, is nooit uitgelegd. Ook dat zal moeten worden onderzocht. Over de taal van de kleurnotities heeft geen van de auteurs een woord gerept. Het lijkt me toch wel de moeite waard, na te gaan wat de merkwaardige spelling van de notities te betekenen heeft. Het overeenkomen in spelling van de inscripties op Saverys tekeningen (‘binnen praga nart leuen’; ‘naert hedt leven’) met sommige naer het leven-tekeningen (‘nart leuen’; ‘nardt hedt leven’) zou significant kunnen zijn. Wat, ten slotte, de bedoeling is geweest van de steeds weer herhaalde meedeling ‘naar het leven’ lijkt mij een van de belangwekkendste vragen in het geheel. De enige functie die ik voor de meedeling zou weten te bedenken is dat het de bedoeling was dat een publiek (en niet de ateliergenoten) de uitdrukkelijke verklaring kreeg dat de objecten naar het leven waren getekend. Dergelijke meedelingen kennen we voornamelijk op prenten, en dan bijna alleen als het van wezenlijk belang is: bij topografische gezichten, bij antieke sculpturen en zo. Dat komt in de hele zestiende eeuw voor, en niet méér rond 1600 dan rond 1560. Waren de tekeningen bedoeld voor een klederdrachtenserie? Op zichzelf lijkt de meedeling zinloos. | |
De ‘naer het leven-affaire’Het occulte gilde van connoisseurs, drager van de kunsthistorische wetenschap, is het er sinds mensenheugenis over eens dat de naer het leven-tekeningen van Pieter Bruegel zijn. Niettemin zijn er een paar gisse leden van het gilde (pas onlangs zijn de namen Frits Lugt en professor Dr. I.Q. van Regteren Altena genoemd) die daaraan twijfelen en die in de richting van Roeland Savery denken. Wellicht mede omdat het in de nog altijd romantisch bepaalde kunstbeleving prettiger is als een tekening van de legendarische reus Bruegel is dan als hij van zo maar iemand is, wordt Bruegels auteurschap krachtig verdedigd. Gezien al het bovenstaande kan ik erin komen dat Lugt, Van Regteren Altena en diens leerling, professor Dr. E. Haverkamp Begemann, voorlopig op het ei blijven zitten tot het ooit rijp zal zijn: de stand van wetenschap staat op Bruegel; eventuele naer het leven-tekeningen worden ook door hen als Bruegel gepubliceerd. Haverkamp Begemann vergelijkt (volgens zijn eigen verklaring) in 1960-'61 het handschrift van Savery met dat van de naer het leven-tekeningen; hoewel de overeenkomst evident lijkt, staat het argument te zeer geisoleerd en wordt, in overleg met Van Regteren Altena, niet publicabel geacht. | |
[pagina 52]
| |
Noem het maar toeval dat in 1967 Van Leeuwen, leerling van Van Regteren Altena, en Spicer, leerlinge van Haverkamp Begemann, beiden een werkstuk inleveren dat het onderwerp behandelt. De hoogleraar die een privatissimum over Bruegel houdt, de hoogleraar die een scriptie over Roeland Savery laat maken mag er, lijkt mij, redelijk zeker van zijn dat de kwestie aan de orde zal komen. Misschien was het de hoop dat de opkomende generatie zakelijker argumenten zou weten bij te dragen. Van Leeuwen grijpt het probleem aan, kraakt hier en daar een inconsequente redenering en komt op het idee, het handschrift te vergelijken met dat van Savery. Een goed idee, maar toch niet exclusief genoeg om er patent op te nemen. In zijn enthousiasme bagatelliseert hij de in de vakliteratuur voorkomende vermeldingen van de toeschrijving aan Savery. Van Regteren Altena geeft hem een (voor zijn doen nogal duidelijke) hint door hem mee te delen dat hijzelf ook vermoedens in de richting van Savery heeft; maar Van Leeuwen gaat daar niet op in en blijft twee dingen claimen: dat hij de naer het leven-tekeningen aan Savery heeft toegeschreven en dat hij dat, voor vergelijking van het handschrift, ook heeft bewezen. Spicer brengt het er aanvankelijk slechter af: in haar scriptie komt ze tot de conclusie dat Grossmann gelijk heeft en dat de naer het leven-tekeningen van Bruegel zijn. Pas nadat ze hoort van Van Leeuwens onderzoek, en pas nadat ze met hem heeft gepraat schrijft ze een artikel waarin ze het auteurschap van Savery verdedigt. Ze doet daarbij bovendien - gesteund door haar hoogleraar Haverkamp Begemann - duidelijk pogingen, Van Leeuwen vóór te zijn met het publiceren, waarop deze, bijgestaan door enige aanhangers, een woedende persactie ontketent. Spicer en Haverkamp Begemann moeten het eerst ontgelden, dan professor dr. R.W. Scheller, redactiesecretaris van Oud-Holland, omdat Van Leeuwens handschriftonderzoek opzettelijk zou zijn opgehouden voordat het in Oud-Holland werd gepubliceerd (een ongegronde aanklacht die trouwens nooit te bewijzen zou zijn omdat ieder deftig tijdschrift zijn auteurs jaren laat wachten); ten slotte ikzelf, omdat ik niet onder stoelen of banken steek dat ik meen wat ik hier op aan het schrijven ben en nochtans niet partijdig genoemd wil worden. Want of men deze lullige zaak nu wil wijten aan kortsluiting tussen de stijlkritische professoren en hun niet-meer-stijlkritische leerlingen of tussen autoritaire docenten en gedupeerde studenten of tussen gemene Amerikanen en fatsoenlijke Europeanen, ik blijf erbij dat in de stand van de wetenschappelijke discussie zowel de heer Van Leeuwen als mejuffrouw Spicer wat hun prestaties betreft onder de maat gebleven zijn en ik vergeef het hen niet dat ze bovendien nog rotzooi zijn gaan trappen ook. Van Leeuwens claim, als eerste de naer het leven-tekeningen aan Savery te hebben toegeschreven behoeft een flinke korrel zout en zijn andere claim, namelijk dat hij dit heeft bewezen, moet worden afgewezen. Ik vind uiteraard, met iedereen, dat La Spicer hoogst onbehoorlijk de eer voor zich heeft geprobeerd te reserveren, te meer ten onrechte omdat zij uit zichzelf niet op het idee was gekomen dat de toeschrijving aan Savery toch vol te houden zou zijn, maar ook meen ik dat ze behalve dat idee niets aan Van Leeuwen te danken heeft (of het moest zijn de handschriftvergelijking, maar die claimt ook Haverkamp Begemann) wat niet al in de vakliteratuur ter sprake was gekomen. Maar wie heeft in deze affaire niet een rol gespeeld die beter had gekund? Spicer probeert keihard voor zichzelf en haar carrière eer te verwerven die haar niet toekomt, gesteund door Haverkamp Begemann. Van Leeuwen blaast, als reactie daarop, zijn pretenties zodanig op dat niemand meer ziet wat er werkelijk achter steekt. Van Regteren Altena, zijn coach, laat het uit de hand lopen en verhindert niet dat Van Leeuwen overkomt wat hijzelf niet wou dat hem geschiedde, namelijk een niet genoeg doorwrochte publikatie over dit hachelijke onderwerp. De redactie van Oud-Holland verwijt ik niet dat ze getraineerd zouden hebben maar dat ze een ondeugdelijk artikel überhaupt hebben opgenomen. De ‘affaire’ vertoont, ten slotte, nog secundaire aspecten die het geheel wel rijker maar niet aardiger maken. Zo publiceerden drs. K.G. Boon (jaren- | |
[pagina 53]
| |
lang naaste medewerker van Van Regteren Altena), nog vóór de publikatie van Van Leeuwens en Spicers onderzoek, en Carlos van Hasselt (idem van Frits Lugt), vlak daarna, naer het leven-tekeningen zonder nadere adstructie als van Roeland Savery. Op die manier wekten ze wel sterk de indruk dat Van Leeuwen en Spicer de kastanjes voor de Savery-factie uit het vuur hadden moeten halen. Dat geeft de beide protagonisten in de affaire, behalve het air van eerzuchtige kabouters, ook wel weer iets slachtofferigs; en zoiets vertedert toch altijd.
Literatuur: R. van Bastelaer en G. Hulin de Loo, Peter Bruegel l'Ancien, Bruxelles 1907, spec. p. 153-154. Charles de Tolnay, Die Zeichnungen Pieter Bruegels, Zürich 1952, spec. p. 95, nr. 1. Ludwig Münz, Bruegel: the drawings, London (Phaidon) 1961. Fritz Grossmann, ‘The drawings of Pieter Bruegel the Elder in the Museum Boymans and some problems of attribution’, Bulletin Museum Boymans 5 (1954) 41-63. Frans van Leeuwen, Naar het leven: figuurstudies van ‘P. Bruegel’, samenvatting van een referaat... 13 april 1967, Amsterdam z.j. Frans van Leeuwen, ‘Iets over het handschrift van de “naer het leven”-tekenaar’, Oud Holland 85 (1970) 25-32. Hessel Miedema, ‘Naar het leven’, PROEF 1 (dec. 1970) 15. Joaneath Ann Spicer, ‘The naer het leven drawings: by Pieter Bruegel or Roelandt Savery?’ Master Drawings 8 (1970) 3-30. T. Varekamp, De ‘naar het leven’ affaire van A-X, Amsterdam 1971. |
|