De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
Alvin W. Gouldner
| |||||||||||||||||||
Romantiek als een streven naar culturele herlevingDe Duitse intellectuelen zaten gevangen in dit dilemma en waren, ondanks hun verlangen naar een nieuwe orde, niet in staat een richting te bepalen. In het eerste kwart van de negentiende eeuw en in het bijzonder vóór de Vrijheidsoorlog, hadden zij daarom niet de kracht een offensief tegen hun eigen ‘ancien régime’ te beginnen of de opkomende maatschappelijke orde volledig te steunen. Daarom werd, hoewel verandering noodzakelijk werd geacht, politiek en een politieke oplossing in brede kring als onmogelijk beschouwd. Vele ontwikkelde Duitsers in die tijd zochten het daarom eerder op het culturele vlak, in de uitingen van kunst en intellect die door het individu beter te beheersen en te overzien zijn: zij creëerden een streven naar culturele herleving in plaats van een politieke revolutie. Aangezien de | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Duitse intellectuelen niet in staat waren een revolutie in de maatschappij teweeg te brengen, trachtten zij een revolutie in de cultuur teweeg te brengen. Zoals Madame de Staël opmerkteGa naar eind2., was het niet moeilijk Duitsers te vinden die wereldomvattende filosofische systemen uitwerkten, maar was het haast onmogelijk Duitsers te vinden die over politiek schreven. Bepaalde Duitse intellectuelen die trachtten het Duitse probleem op te lossen maar de Franse oplossing afwezen en leefden in een maatschappij waar het feodale systeem nog tamelijk sterk was hoewel zichtbaar in verval en waar de bourgeoisie nog zwak was hoewel duidelijk in opkomst, waren in staat op krachtige wijze uiting te geven aan dit streven naar culturele herleving dat zij Romantiek noemden.Ga naar eind3. Deze maatschappelijke beweging kende drie grote culturele uitingsvormen: in de eerste plaats het filosofisch idealisme van Kant, Hegel, Schelling en Fichte; in de tweede plaats, historismus en de nieuwe geschiedschrijving en ten laatste de revolutie die in de kunst, esthetiek en literaire kritiek plaats vond. Elk van deze vormen bepaalde de anderen en alle werden geïnstitutionaliseerd in de Duitse universiteiten, ze vormden de kern van de cultuur der Duitse Mandarijnen. De Duitse Romantici, die niet tevreden waren met de toestand zoals die was in Duitsland en toch niet de toekomst die Frankrijk bood konden accepteren, trachtten een alternatief te ontwikkelen voor een maatschappelijke orde die burgerlijk noch feodaal zou zijn of in elk geval elementen van deze twee in zich zou verenigen. Omdat zij niet in staat waren een toekomst te voorzien of het heden te aanvaarden, diende het beeld dat de Duitse Romantiek van een alternatieve maatschappelijke orde had in het verleden, in de mythe en de geschiedenis gelokaliseerd te zijn. Zij doken onder in het verleden en waren zich er in zekere zin zeer wel van bewust dat zij dat deden om de kenmerken van het nieuwe heden waarin zij leefden beter te kunnen onderscheiden en er meer afstand van te kunnen nemen. De visie op de geschiedenis in de vroege negentiende eeuw en in het bijzonder de visie van de ‘systematische’ Duitse Romantici (id est na de periode van Sturm und Drang) ligt besloten in de programmatische theorieën waaraan zij de historische Europese culturen toetsten. Speciaal August en Friedrich SchlegelGa naar eind4. maakten, tegen het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, een onderscheid tussen ‘Klassieke’ en ‘Romantische’ culturen en trachtten daardoor de aard van het ‘moderne’ te verklaren; zij loofden daarbij de laatste als waarlijk moderne culturen. Aangezien de Schlegels echter de Romantische cultuur als duidelijk christelijk beschouwden, meenden zij dat zij zelf leefden in een tijdperk dat de middeleeuwen en dus ook de literatuur van de Renaissance en de Elizabethaanse periode omvatte. In de Romantische visie werd het ‘moderne’ dus niet gekenmerkt door de opbloei van de wetenschappen en het rationalisme, maar veeleer door vernieuwing in de kunst en met name in de literaire cultuur. Dit onderscheid tussen ‘Romantisch’ en ‘Klassiek’ waarin vooral de nadruk op artistieke en religieuze componenten werd gelegd, had tot gevolg dat de plaats van de wetenschap in het moderne leven werd herzien en daardoor werd ook de aard van het moderne opnieuw vastgesteld. In het bijzonder werd het belang dat de Fransen aan de wetenschap hechtten als kenmerkend voor het ‘moderne’, voor de nieuwe tijd, aangetast. Omgekeerd zouden we kunnen zeggen dat een dergelijke definitie van het ‘moderne’ en het ‘Romantische’ voortkwam uit een impuls om de waarde die aan de reificerende wetenschap werd toegekend te verkleinen. De negentiendeeeuwse Romantiek verwierp zo de opvatting van het ‘moderne’ die zich richtte op rede/wetenschap/techniek, een opvatting die kenmerkend was voor de Franse Verlichting. Daarom leidde dat ‘moderne’ bij hen niet tot kritiek op de godsdienst, kwam er zelfs niet mee in strijd. In feite zochten de Romantici een manier om modern te zijn zonder zich genoodzaakt te zien de religie en de waarden die zij met die religie verbonden, te verlaten.Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
Terwijl het onderscheid tussen het ‘Klassieke’ en het ‘Romantische’ aanvankelijk bedoeld was om de verschillen tussen modernen en traditionelen nader te bepalen, was het uiteindelijke resultaat ervan dat een band werd gelegd tussen het toenmalige heden en de middeleeuwen en de modernen werden aangemoedigd soortgelijke roem te verwerven. Door hun idealisering van de middeleeuwen konden de Romantici een uitgangspunt vinden voor kritiek op het nieuwe Duitse heden en konden zij tevens komen tot een visie van een nieuwe maatschappelijke orde die op belangrijke punten verschilde van het Franse alternatief. Zo maakte het onderscheid tussen het ‘Romantische’ en het ‘Klassieke’ het de Duitse Romantici mogelijk zowel de politieke achterlijkheid van het Duitse heden als het ‘atheïsme’ van de Franse toekomst te verwerpen. De Duitse Romantici konden nu het beste van twee werelden kiezen: door een relatie te leggen tussen het moderne en het verleden konden zij zowel de Duitse culturele traditie in ere houden als tezelfdertijd naar verbetering daarvan streven. Nu konden zij het Franse alternatief verwerpen en toch erkennen dat het Duitse heden diende te worden veranderd. Ze konden streven naar ‘ontwikkeling’ zonder ‘vooruitgang’ te prediken. Ze konden uitzien naar nieuwe grootheid zonder het verleden te verwaarlozen of te verachten. Bovendien konden zij ook volhouden dat het mechanisme van deze ontwikkeling al gegeven was. Dat wil zeggen dat zij niet op een politieke reorganisatie van de maatschappij behoefden te wachten want het mechanisme dat nodig was bestond al. Dat mechanisme was een soort krachtige spiritualiteit, het was de Geist die ook Macht was. De Romantici waren de intellectuele sjamanen die de Duitse Geist trachtten te bewegen een duidelijke weg te zoeken naar de herleving van de Duitse cultuur. De Romantiek was dus niet alleen een filosofische en esthetische doctrine, maar ook een maatschappelijke beweging.Ga naar eind6. Het was een beweging die de Duitse cultuur in het postrevolutionaire Europa wilde doen herleven. In het geval van Duitsland, dat er vooral voor wilde zorgen autonoom te blijven ten opzichte van de Franse cultuur, nam deze culturele herlevingsbeweging een sterk ‘nativistische’ of nationalistische vorm aan en door de nadruk die werd gelegd op het Duitse historische verleden kreeg zij sterk ‘revivalistische’ tendensen. Desondanks kan de Romantiek niet alleen gezien worden als een uiting van traditionalisme en vertoonde zelfs wel degelijk bepaalde duidelijk anti-traditionalistische kenmerken. Eén van de andere aspecten van de Romantiek was namelijk de opstand van de intellectuele en artistieke elite tegen zijn eigen gevestigde orde en tegen de normen die traditioneel waren aangelegd voor hun eigen specialisaties in de culturele activiteit. Als dus de Verlichting de kritiek van de intellectueel op de maatschappij, de godsdienst en de politiek was, dan was de Romantiek de opstand van een intellectuele en artistieke elite tegen zijn eigen subcultuur. In zoverre was de Romantiek het vervangen van politiek door esthetica, van maatschappijkritiek door culturele kritiek en in plaats van een eis tot politieke vrijheid werd een eis tot artistieke vrijheid gesteld. | |||||||||||||||||||
Perspectieven en doctrines van de RomantiekMisschien is het meest algemene kenmerk van het Romantische antitraditionalisme wel het verzet tegen de opvatting dat de kunst beheerst moet worden door de rede, dat wil zeggen door een geordende toepassing van bepaalde gegeven, onpersoonlijke regels. De Romantiek was dus eigenlijk de vrije onderneming in de kunst en de literatuur. Het was het artistieke equivalent van de burgerlijke laissez-faire-doctrine. Het belangrijkste wapen in de Romantische aanval was een doctrine over de bevrijding van het esthetische individualisme die zich keerde tegen de esthetische doctrines die het Classicisme hadden beheerst: de eenheden van plaats en tijd, de universaliteit en eeuwigheidswaarde van het werkelijk schone, de regels van de welgevoeglijkheid en de strenge scheiding tussen de verschillende literaire genres, stijlen, en modi. De Romantici verzetten zich op alle fronten tegen de eens zo geroemde conventies van de artistie- | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
ke gemeenschap en zijn classicistische traditie: ze hadden een voorkeur voor het vermengen van tijden, toonaarden, plaatsen en genres in één enkel kunstwerk; zij verdedigden de waarde van het onzekere, het veranderende en het plaatselijke en stelden dit tegenover de opvattingen van universaliteit en eeuwigdurendheid; zij verheerlijkten de innerlijke overtuiging en keerden zich tegen oordelen die op geobjectiveerde en geëxternaliseerde normen waren gebaseerd; zij zochten het exotische, het afwijkende of het bijzondere geval en stelden dit tegenover het waarschijnlijke of normale geval; zij propageerden de onwelgevoeglijkheid als middel om realiteit te verlenen aan een individualiteit die eerder bepaald diende te worden door de mate waarin deze afweek van dan door de mate waarin deze samenviel met de maatschappelijke conventie. Tegenover de gevestigde traditie die betekenis wilde zien als een soort eenheid stelden de Romantici de realiteit van het meerduidige. De wereld werd beschouwd als een mozaïek waarvan elk stukje een unieke realiteit of waarde vertegenwoordigde. In veel gevallen werd het geheel echter niet als een harmonieuze, geïntegreerde eenheid gezien, maar eerder als een verzameling ongelijksoortige elementen waarvan het samenvoegen leidde tot spanningen. De Romantische preoccupatie met het ‘groteske’Ga naar eind7. berustte op dit geboeid zijn door de verbinding van elementen die als ongelijksoortig en onheilspellend werden gezien. De Romantiek verwierp alle traditionele artistieke regels en conventionele estetische doctrines, en trachtte in plaats daarvan de kunst verder te brengen door het bevrijden van de verbeeldingskracht. De Romantici leefden in een schemerige overgangswereld tussen een onbevredigend heden en een tot niets leidend verleden, tussen een tanende feodale traditie en een opkomende burgerij. Omdat zij leefden in een wereld waarin de traditionele maatschappelijke normen hun invloed aan het verliezen waren zonder dat aanvaardbare nieuwe waren geformuleerd, richtten zij hun aandacht liever op het individu zelf als betekenisgever dan op de traditionele regels. Omdat zij leefden in een wereld waarin traditionele culturele categorieën en conventionele maatschappelijke identiteit niet langer zin konden geven aan de maatschappelijke realiteit, meenden zij dat die realiteit een intrinsieke vaagheid bezat. Zij zagen objecten als in elkaar vervloeiend, niet door duidelijke contouren omlijnd. Daarom meenden zij dat degenen die trachtten de waarheid te vinden door het met behulp van een analytische redenering zorgvuldig ontleden van zaken bezig waren aan een vivisectie die de levende werkelijkheid zou vernietigen. De Romantici ervoeren de materiële wereld als niet langer samenvallend met de keurige categorieën die aan de classicistische geest ontsproten waren. Kenmerkend voor de Romantische poëzie is daarom dat er een grote voorliefde bestond voor beelden als de schemering, het maanlicht dat alle contouren benadrukt en vervaagt, en de vluchtige momenten voor het ochtendgloren, in tegenstelling tot het heldere licht van de Classicisten dat de contouren benadrukt en verzwaart. Daarom ook werd het achteloze en onregelmatige, het wilde en wanordelijke in de natuur bezongen door de Romantische estheet - in het bijzonder wanneer het van een veilige afstand kon worden waargenomen. In dit opzicht deinsden de Romantici er niet voor terug feodale heroiek te paren aan burgerlijke behoedzaamheid.
In deze schemerige maatschappij werd een nieuwe structuur der gevoelens gestimuleerd waarmee de Classicistisch-Aristoteliaanse logica - waarin een object alleen ‘A’ of ‘Niet-A’ kan zijn - niet langer strookte. Bij deze breuk tussen nieuwe gevoelens en oude, ontoereikende categorieën ontleend aan de Classicistische logica en traditie konden de Romantici - en wel in het bijzonder die uit de vroege Sturm und Drang-periode - niet anders doen dan vanuit hun dogmatiek de waarheid van hun nieuwe visie stellen. Slechts op polemische wijze konden zij de nadruk leggen op de vitaliteit en werkelijkheid van hun eigen innerlijke gevoelens - de ‘argumenten van het hart’ -, omdat zij aanvankelijk het verstandelijk instrument van een nieuwe taal en een nieuwe logica misten. In de periode voorafgaand aan de bloeitijd van de Romantiek, zoals de Sturm und Drang-bewe- | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
ging, was de kloof tussen de nieuwe gevoelens en de mogelijkheden om erover te praten het grootst. De volgende generatie Romantici kunnen echter ‘Systematische Romantici’ worden genoemd omdat zij nieuwe termen creëerden, een nieuwe denktrant en nieuwe theorieën ontwikkelden om hun gevoelens uit te drukken en over te brengen. Juist het onderscheid dat de gebroeders Schlegel tussen het ‘Romantische’ en het ‘Klassieke’ maakten betekende dat een nieuwe taal ontstond en droeg bij tot bewustwording. De Romantische doorbraak naar een nieuwe taal der gevoelens en verbeelding nam verschillende vormen aan. Een van de eerste resultaten was de ontwikkeling van een aantal belangrijke esthetische doctrines waarin de nadruk werd gelegd op de grote rol van de symboliek, de ironie en het groteske in de Romantiek. Een tweede belangrijke doorbraak in de taal vormde de ontwikkeling van een niet-Aristoteliaanse logica. Deze ontwikkelde zich van een vrij diffuus begrip als ‘logica der polariteiten’ tot de systematische Hegeliaanse dialectiek van het zelf of de Geist die Marx op zijn beurt later verder uitwerkte tot een maatschappij-gericht dialectisch materialisme. In de twintigste eeuw ontstond met Freud een systematische psychologie der irrationele gevoelens. Het belang dat de Freudianen hechtten aan het onderbewuste en hun opvatting dat een ‘genezingsproces’ een zich bewust worden van wat tot dan toe onbewust was en een integratie daarvan met het bewuste vereist, komt in wezen voort uit het bij uitstek Romantische paradigma van het Duitse idealisme. De problematiek waar dit Duitse idealisme mee bezig was kwam in feite neer op de relatie tussen een kennend ‘Subject’ en een gekend ‘Object’ en het onderscheid tussen deze beide werd beschouwd als een vorm van vals bewustzijn van het Subject, aangezien het Object, in plaats van iets te zijn dat niet het Subject is, in feite onbewust door dat Subject wordt gecreëerd. Het idealisme ging uit van de premisse dat de bevrijding van de mens met zich meebracht dat het Subject zich volkomen bewust werd van de tot dan toe onbewuste rol die hij speelde in het tot stand komen van het Object, de ontdekking van zichzelf in de ‘ander’, het Object. Kortom, het Duitse idealisme loopt duidelijk vooruit op de Freudiaanse opvatting van het onderbewuste en de therapie.
In tegenstelling tot de Franse revolutionairen, die het Ancien Régime grotendeels met zijn eigen wapens hadden verslagen, moesten de Romantici beginnen met een diepgaande, systematische reconstructie van de taal en de beelden die gebruikt worden om over mens en maatschappij te spreken. Zij moesten de taal van het gevoel centraal stellen, want hoewel de taal van het hart in Frankrijk langzaam aan het ontstaan was, hadden de philosophes in de periode van de Verlichting zich toch voornamelijk bediend van de retoriek van de Rede. Rousseau was de afwijking, niet de norm. Zelfs later blijkt overduidelijk uit de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ van de Nationale Vergadering, dat de officiële taal van de Revolutie, door het beeld van mens en maatschappij dat erin is vastgelegd, veel dichter bij de classicistische traditie met haar opvattingen over natuurlijke rede en natuurlijke wetten stond dan bij de dagende Romantiek. Het ‘moderne’ gaat zich pas manifesteren als de Romantiek op de vraag ‘Wat is typisch menselijk’? antwoordt niet door te verwijzen naar het eeuwig vermogen van de mens om redelijk te denken en zijn universele rationaliteit, maar door te wijzen op zijn geïndividualiseerd vermogen om unieke gevoelens en unieke dromen te koesteren. Zo volgt Heider in 1769 Rousseau als hij vraagt: ‘...is niet het wezen van de natuur in het hart van de mens?’ Het ‘moderne’ begint op gang te komen als de mens niet langer alleen wordt beschouwd als een schepsel dat de wereld kan ontdekken maar ook als iemand die zelf nieuwe betekenissen en waarden kan scheppen, daardoor zichzelf kan veranderen en zijn wereld een wezenlijk andere gedaante geven in plaats van een in wezen onveranderbare wereldorde te ontdekken, zich eigen te maken of te ‘weerspiegelen’. Waar het om gaat is dat de Romantiek niet alleen een esthetische doctrine was, maar een krachtige sociale beweging met vele facetten. Het was een beweging die de Europese cultuur in al | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
haar schakeringen - kunst, letterkunde, wijsbegeerte, religie en zelfs wetenschap - nieuw leven wilde inblazen. Geconfronteerd met een veranderende sociale realiteit waarin zowel de maatschappelijke structuur waar inzicht in verkregen diende te worden als de traditionele methodes om inzicht daarin te verwerven beide gelijktijdig desintegreerden, geconfronteerd met de ineenstorting van de conventionele waardenschaal, trachtten de Romantici een wereld van betekenis te redden door te ‘romantiseren’, dat wil zeggen door de gewone wereld van alle dag het pathos van het buitengewone toe te dichten - door de realiteit van de wereld te ‘idealiseren’. Het ‘gewone’, het alledaagse, het laag bij de grondse, het lichamelijke en het afwijkende moesten veilig worden gesteld door het te bezien vanuit een perspectief dat er nieuwe, grotere waarde aan toekende, in plaats van tot een sleur te worden, onbekend te raken of tot een levenloos voorwerp te worden gereduceerd. Zoals Novalis zei: romantiseren is het zien van het oneindige in het beperkte - het universum in een zandkorrel, in de woorden van Blake. Het was het diep in de ‘blauwe bloem’ kijken en de eeuwigheid daarin ontwaren. Hiërarchie en waarde lagen besloten in het oog van de beschouwer. Zaken die van nature alledaags of triviaal waren bestonden niet meer, alleen het perspectief van de voetganger ten opzichte van de wereld bestond. De classicistische visie op de wereld had geleid tot het verwaarlozen en uitsluiten van delen van de werkelijkheid hetgeen binnen die visie gerechtvaardigd was. De Romantische visie meende dat de opvatting dat bepaalde dingen onbelangrijk waren voortkwam uit een gebrek aan verbeeldingskracht. De realiteit werd gedemocratiseerd.
Vóór alles verzette de Romantiek zich tegen de neiging van het burgerlijke, vulgaire materialisme om het universum en de mensen daarin ‘levenloos’ te maken. Volgens Georg Lukács was de Romantiek een zich te weer stellen tegen de verzakelijking, de reificatieGa naar eind8. en ten dele, kunnen wij daaraan toevoegen, drukte zij de weigering uit om modernisme gelijk te stellen met verzakelijking. Kortom, er werd gezocht naar een niet-verzakelijkend modernisme. Als de burgerlijke verzakelijking mensen veranderde in levenloze objecten die niet verschilden van andere passieve ‘zaken’, dan neigde de Romantiek tot een animisme of pantheïsme dat trachtte om zelfs levenloze objecten door een ‘ontzakelijkende vergeestelijking’ te transformeren. ‘Romantiseren’ was dus het inblazen van nieuw leven aan die delen van de werkelijkheid die blootgesteld geweest waren aan een dodelijke verzakelijking door met nadruk te stellen dat in alle dingen een eigen mobiliteit, potentie en waarde gevonden wordt. In dit opzicht was de Romantiek sterk antiburgerlijk gericht en daarom was deze beweging zeker niet alleen maar ‘reactionair’, ondanks het feit dat de artistocratische elite van het Ancien Régime haar steunde en zij zo als spreekbuis diende voor diens defensieve manoeuvres tegen de opkomende bourgeoisie. Het zal duidelijk zijn dat deze interpretatie afwijkt van die welke Karl Mannheim heeft gegeven. Mannheim wilde, evenals Lukács in zijn latere werk, te zeer de nadruk leggen op het conserverend, op het verleden gerichte aspect van de Romantiek.Ga naar eind9. Waar de Romantiek de verzakelijking van de mens afwijst en een basis legt voor kritiek op die verzakelijking, waar zij zich verzet tegen historisch in onbruik rakende en onnodige regels en beperkingen, neemt zij een vernieuwend en bevrijdend standpunt in. Zij vervult een centrale rol in de doorbraak naar een Subject-gericht modernisme, dat zich onderscheidde van het Objectivistische modernisme van de Verlichting dat trachtte de rede te bevrijden van fnuikend bijgeloof zodat die rede beter in staat zou zijn de buitenwereld te weerspiegelen. Voor zover de Romantiek echter tracht dit te vervangen (in plaats van aan te vullen) door een nieuw Subject-gericht modernisme wordt dit laatste een subjectivisme dat vatbaar is voor irrationaliteit en anti-intellectualisme. Dit alles wil natuurlijk niet meer zijn dan grove schets van de Romantiek. In dit kader moet ik hiermee volstaan. Nu deze inleiding is voltooid willen wij onze aandacht richten op de relatie tussen de Romantiek en de sociale wetenschappen. | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
Positivisme en Romantiek in Frankrijk.Zowel de sociologie in Frankrijk als de antropologie in Duitsland en Engeland ontstonden als onderdelen van een Romantisch-getinte, Europese beweging die streefde naar een cultureel herleven. F.M.H. Markham merkt op dat ‘in 1830 de eerste opvoering plaats vond van Hernani van Victor Hugo, in 1831 die van de Symphonie Fantastique van Hector Berlioz. Parijs beleefde een ware orgie van grootse, Romantische ideeën’. Afgezien van zijn aan Goethe ontleende opvatting dat de Romantiek als een ziekte beschouwd dient te worden, heeft Markham volkomen gelijk als hij opmerkt dat de volgelingen van Saint-Simon ‘als de rest van hun generatie ... doordrenkt waren van ... de Romantische beweging...’Ga naar eind10. Ook Henri Lefebvre heeft gelijk als hij Saint-Simon kenschetst als een aanhanger van de ‘linkervleugel van de Romantiek’.Ga naar eind11. Op dezelfde manier zouden we Comte van Saint-Simon kunnen onderscheiden door hem een aanhanger van de ‘rechtervleugel’ van de Romantiek te noemen. In hetgeen volgt wil ik echter niet zozeer op de politieke ideeën ingaan die hen scheidden als wel op bepaalde Romantische elementen die zij gemeen hebben. Evenals de Duitse Romantici minachtten ook de Franse Positivisten - in het bijzonder de school van Comte - het opstellen van regels en voorschriften. Zij legden de nadruk op de beperktheid van het verstand en de kracht van het gevoel en sloten zich daarmee eigenlijk aan bij hetgeen de gebroeders Schlegel en andere Romantici bij voorbeeld zeiden over de waarde van de vrouw als draagster en hoedster van het gevoelsleven. In de moderne geschiedenis begint de vrouwenemancipatie bij de Romantiek. In hun visie op mens en maatschappij waren zowel de Duitse Romantici als de Franse Positivisten het dus eens over de unieke waarde van het gevoel en de kwetsbaarheid en beperktheid van het verstand. Beide stromingen richtten zich ook op het verleden om modellen van een hiërarchische, coherente maatschappij te vinden. De Franse Positivisten namen echter een meer ambivalente positie in tegenover het verleden omdat zij nu eenmaal, in tegenstelling tot de Duitsers, leefden in een maatschappij waarin het de middenklassen was gelukt een revolutie tot stand te brengen, al was die dan tijdens de Restauratie vastgelopen en dreigde de klok te worden teruggezet. De Positivisten stichtten daarom een nieuwe godsdienst van de menselijkheid in plaats van, zoals sommige Duitse Romantici, terug te keren in de schoot van de Moederkerk. Toch was Frankrijk tijdens de Restauratie een maatschappij die in een impasse verkeerde, waarin de bourgeoisie niet vooruit kon en de teruggekeerde royalisten niet naar het verleden terug konden. Saint-Simon en Comte reageerden hierop door het Positivisme als een samengaan van godsdienst en wetenschap te beschouwen. Ze wilden modern zijn zonder het religieuze af te wijzen. De nieuwe positivistische ‘godsdienst der menselijkheid’ was duidelijk een compromis tussen allerlei verschillende elementen; haar nieuwe priesters zouden wetenschapsmensen zijn, maar haar wetenschapsmensen zouden priesters zijn. Zij streefde naar vooruitgang maar evenzeer naar orde en liefde. Aanvankelijk was het Franse Positivisme dus een typisch Romantisch compromis tussen oudere modellen van hiërarchische orde en de nieuwe orde van de bourgeoisie, aangezwengeld door de conflicten tijdens de Restauratie maar onderhevig aan de sterke moderniserende invloed van de Franse bourgeoisie die veel machtiger was dan de Duitse.
Het zou ten enemale verkeerd zijn om het Positivisme en de Romantiek te beschouwen als twee afzonderlijke, met elkaar strijdige antwoorden op de crisis van die tijd. Beide trachtten bij voorbeeld nieuwe grondslagen te vinden voor maatschappelijke normen en maatschappelijk gezag om die van het in diskrediet geraakte Ancien Régime te vervangen. De Positivisten zochten dit nieuwe gezag in de wetenschap, want ondanks al hun kritiek op de Verlichting werkten zij in feite de pogingen die in de Verlichting ondernomen waren om de mens te verlossen van zijn bijgeloof dat het logisch denken belemmert verder uit, en dat was er de oorzaak van dat zij alles afwezen dat | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
niet-empirisch of metafysisch was. Ook de Romantici zochten naar nieuwe grondslagen voor een tanend gezag maar zij meenden die te vinden in de zekerheden van het innerlijk gevoel en de kunstzinnige verbeeldingskracht. Zowel de Positivisten als de Romantici wilden modern zijn zonder de godsdienst los te laten. De positivisten vereenzelvigden het ‘moderne’ met het wetenschappelijke en zij trachtten de religie aan te passen aan de wetenschap door een nieuwe godsdienst van de menselijkheid te creëren. De Romantici vereenzelvigden modernisme met de emancipatie van het gevoelsleven, niet die van de rede of de wetenschap, en beschouwden het gevoel als het wezen van de religie. Dat Romantiek en Positivisme niet geheel en al onverenigbaar waren blijkt al op een heel concreet, menselijk niveau als we denken aan het ‘grootse’ gebaar van Saint-Simon, de vader van het Positivisme, die aanbood Madame de Staël, de voorvechtster en vertolkster van de Duitse Romantiek, te huwen. Ook zouden we ons met recht minder beroemde volgelingen van Saint-Simon, Enfantin en Bazard, in herinnering kunnen brengen wier epistomologie sterk de nadruk legde op intuitie, hypothese en het genie waar deze uit voortkwamen; zo ook het zoeken van Saint-Simon naar La femme libre en het eindeloos uitspinnen van het probleem van de ‘vrije liefde’. Aanvankelijk was het Franse Positivisme een mengsel van wetenschap en Romantiek; het was een geestelijk huwelijk dat Saint-Simon ook zonder toestemming van Madame de Staël tot stand bracht. Het was echter een mengsel waarin het wetenschappelijk element domineerde. Kortom, wat het Positivisme aanvankelijk was en de kleurloze onderneming die het later werd zijn twee geheel verschillende zaken. In zijn oorspronkelijke vorm was het Franse Positivisme een maatschappelijke beweging die gebaseerd was op en aantrekkelijk was voor de nieuwe beroepen - in de techniek, medicijnen en wetenschap - terwijl de Duitse Romantiek aanvankelijk voornamelijk ontwikkeld werd door kunstenaars en humanistische geleerden van een oudere generatie. Het Positivisme was vanaf het allereerste begin nauw en onverbrekelijk verbonden met de nieuwe infrastructuur die aan het ontstaan was - met de nieuwe industriële maatschappij waarvan Saint-Simon de profeet was. De Romantiek was echter vanaf het allereerste begin de spreekbuis van het ressentiment van diegenen die leefden in een gedevalueerde suprastructuur. Met andere woorden, het Positivisme was dus een maatschappelijke beweging die geleid werd door een nieuwe technologische elite die van het nieuwe industrialisme bijna onmiddellijk profijt trok, die in een burgerlijke maatschappij betere perspectieven zouden krijgen en er daarom beter in geïntegreerd konden worden. De Romantiek echter was een produkt van een oudere, cultuurscheppende elite - kunstenaars, toneelschrijvers, dichters en musici - waarvoor aanvankelijk in de nieuwe wereld van industrie, zakelijkheid en wetenschap geen plaats was en die daarin ook niet op grote schaal nodig zou zijn tot de massamedia zich gingen ontwikkelen. Maar als het Positivisme een compromis was tussen wetenschap en Romantiek, dan was het toch een compromis waarin de methodologie van dat Positivisme werd ontwikkeld naar het voorbeeld van een natuurwetenschappelijk model en waarin natuurwetenschappelijke methodes een steeds grotere plaats in gingen nemen. Wat de latere ontwikkeling van de Westerse sociologie betreft, daarin werd de ‘godsdienst der menselijkheid’ van het Positivisme ontmanteld en geleidelijk aan geseculariseerd tot een instrument van de Verzorgingsstaat. Die componenten van het Positivisme die het meest uitgesproken religieus en Romantisch waren raakten dus hoe langer hoe meer op de achtergrond. Hiermee wil echter niet gezegd zijn dat ze geheel verdwenen maar alleen dat ze uiteindelijk onderdrukt of teruggedrongen werden. Met andere woorden, de religieuze en Romantische componenten in de wetenschappelijke sociologie raakten als componenten buiten het gezichtsveld van de beoefenaars van die wetenschap, maar ze verdwenen niet, zoals blijkt uit het werk van Robert Friedrichs.Ga naar eind12. | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
De Duitse sociale wetenschappen en de Franse RomantiekIn Duitsland vond echter een bijna tegengesteld proces plaats. Dat wil zeggen, de Duitse sociale wetenschappen ontwikkelden zich ook uit een dialectiek tussen Romantiek en wetenschap, maar in Duitsland had de Romantische component veel meer invloed dan in het westelijk deel van Europa, hoewel er ook daar kritiek op was. Hoeveel invloed die Romantische component heeft gehad valt af te leiden uit het feit dat, hoewel de Duitse sociale wetenschappen tot wasdom kwamen in de schaduw van de glorieuze natuurwetenschappen die bij publiek en universiteit hoog stonden aangeschreven, deze wetenschappen desondanks niet in het teken stonden van natuurwetenschappelijke modellen. De Romantische invloed op de Duitse sociale wetenschappen manifesteerde zich duidelijk in en werd geconserveerd door de Duitse ontwikkeling naar een systematisch onderscheid tussen cultuurof menswetenschappen enerzijds en de natuurwetenschappen anderzijds. Dit strookte met een ander onderscheid waar Duitse beoefenaren van de sociale wetenschappen steeds weer op terugkwamen, namelijk het onderscheid tussen ‘cultuur’ en ‘beschaving’. En dit weerspiegelde op zijn beurt een nog fundamenteler onderscheid in de Duitse cultuur, namelijk dat tussen Geist en Natur. Het onderscheid tussen Geisteswissenschaften en Naturwissenschaften staat nog steeds centraal bij de moderne Kritisch-Theoretische Frankfurter Schule. De Kritische Theorie baseert zich in één van haar fundamentele uitgangspunten zeker op een hermeneutiek die ‘interpretaties’ tracht te formuleren om het ‘begrip’ van de maatschappelijke wereld vergroten, in plaats van ‘wetten’ op te stellen die verschijnselen ‘verklaren’. En er valt niet aan te twijfelen dat de fundamenten voor de moderne hermeneutiek gelegd zijn in de Romantiek. We nemen op gezag van de belangrijkste moderne hermeneutische filosoof, Hans Georg Gadamer, aan dat ‘de hermeneutiek tot bloei kwam in de tijd van de Romantiek...’Ga naar eind13. Hieraan zouden we kunnen toevoegen dat dat vooral zo was in het werk van de theoloog Friedrich SchleiermacherGa naar eind14. die zich aangesloten had bij de gebroeders Schlegel en de Berlijn-Jena groep. Uit een Europese discussie over de recente ontwikkelingen in de Frankfurter Schule blijkt duidelijk dat vele Europeanen, zowel positivisten als hermeneuten, inzicht hebben in de relatie tussen de Kritische Theorie en de Romantiek. Zo zegt Gadamer over de positie van Jürgen Habermas: ‘Ik geloof dat dit zuiver romantisch is en een dergelijke Romantiek leidt tot een breuk tussen de traditie enerzijds en het denken dat op historisch bewustzijn berust anderzijds’.Ga naar eind15. (Het is kenmerkend dat Gadamer ‘romantisch’ in denigrerende zin gebruikt ondanks alles wat hij zelf aan de Romantiek te danken heeft; sedert Hegel geven Romantici aan hoezeer zij van anderen verschillen door die anderen ‘romantici’ te noemen.) Dit oordeel over de Kritische Theorie wordt gedeeld door Ernst Topitsch, hoewel zijn eigen neopositivisme ver afstaat van Gadamers Heideggeriaanse fenomenologie. Topitsch stelt (volgens Paul Lorenzen) dat ‘Alle Marxisten en neo-Hegelianen, waartoe ook de dialectische filosofie en sociologen van de Frankfurter Schule gerekend dienen te worden...tot deze groep linkse Romantici behoren.’Ga naar eind16. Als de Kritische Theorie en de Hermeneutiek ten dele wortelen in de Romantiek, zijn zij in feite niet meer dan de meest recente voortbrengselen van de nog steeds vruchtbare voedingsbodem die die infrastructuur vormt voor de sociale theorie. Al eerder had het voortdurend streven van de Duitse sociale wetenschappen om de relatie tussen Romantiek en wetenschap te bepalen vorm gekregen in de sociologie van Max Weber en daarvoor nog was het Karl Marx die het in zijn werk tot uitdrukking bracht. | |||||||||||||||||||
Karl MarxIn dit verband kunnen we denken aan Marxs aforisme dat erop neerkwam dat ‘de wijsbegeerte het hoofd van de bevrijdingsbeweging en het proletariaat het hart ervan is’. Voor Marx kon zeker niet het verstand alléén de wereld van het proletariaat bevrijden; het verstand moest be- | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
lichaamd zijn in en vrijgemaakt worden door een praktijk die de theorie corrigeerde. De praktijk was voor Marx niet simpelweg het uitvoeren van een wetenschappelijk experiment in een laboratorium. Het was de inzet van de hele mens, die tot uitdrukking moest komen in de wereld om hem heen en in zijn gewone leven van alledag. Dat betekende zowel de inzet van zijn hartstochten als van zijn verstandelijke vermogens om de wereld, en daardoor zichzelf, te veranderen. Het doel waarnaar Marx streefde, het opheffen van de ‘vervreemding’, is een typisch Romantische poging om de kloof tussen en binnen de mensen te overbruggen en om de gevoels- en verstandsmens weer te herenigen. In laatste instantie wenste Marx een samenleving waarin voor alle vermogens en gevoelens van de mens - en dus niet alleen voor zijn intellect - plaats zou zijn. Daarom stelde Marx tegenover de Socratische regel - één mens één taak - en het middeleeuwse organicisme een visie van een nieuwe maatschappij waarin één mens vele rollen kon spelen - niet alleen gerekend naar zijn hele leven, maar zelfs in de loop van één enkele dag - rollen waarin hand- en hoofdwerk, esthetische en verstandelijke activiteiten elkaar zouden afwisselen. Evenals de Romantici onderstreepte ook Marx het belang van pluralistische perspectieven. Maar in tegenstelling tot hen situeerde hij dit pluralisme niet in de wil of de verbeeldingskracht van het individu, maar veeleer in de maatschappelijke situatie van de groep of klasse waar dat individu toe behoorde en legde daarmee de basis voor de kennissociologie. Daarnaast zocht Marx echter ook naar een universele overkoepeling van het pluralisme door bepaalde sociale perspectieven te beschouwen als leidend tot ‘vals bewustzijn’. Met andere woorden, Marxs pluralisme in perspectieven vond een tegenwicht in de universaliteit van de menselijke geest. Het hele begrip ‘kapitalistische maatschappij’ dat wij aan Marx danken getuigt van zijn voortdurend streven om het conflict tussen ‘Romantiek’ en ‘Classicisme’ te overbruggen. Want door er nadrukkelijk op te wijzen dat het kapitalisme maar een maatschappijvorm is tracht Marx de Romantische voorliefde voor concrete uniekheid te combineren met de classicistische voorkeur voor geabstraheerde universalia. De nadruk waarmee Marx wijst op verschillende vormen van maatschappijen maakt dat zijn theorieën ergens halverwege de classicistische abstractie en de Romantische concreetheid een plaats vinden. Ook voor Marx blijft de toekomst, evenals voor de Romantici, tot op zekere hoogte onduidelijk: de toekomst kan helderder en juister onderscheiden en voorspeld worden naarmate men haar dichter nadert. Daarom is het nutteloos te trachten een gedetailleerd plan van de toekomst op te stellen. Hiermee gaat Marx lijnrecht in tegen de Franse socialisten die hij ‘utopisten’ noemt en wijst hij het idee van de ‘blauwdruk van de toekomst’ van de hand. Dit strookt met de Romantische component in Marx politieke ideeën, waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat politieke resultaten zowel afhangen van strijd, persoonlijke inzet en kracht als van klassesolidariteit en revolutionaire geest. Anderzijds is in Marxs politieke ideeën ook de classicistische component aanwezig die vraagt om rustig afwachten tot de juiste objectieve voorwaarden voor maatschappelijke verandering zijn gerijpt. Van dit standpunt uit beschouwd ligt de revolutie dus niet te wachten in de schoot der geschiedenis, klaar om op elk gewenst moment door middel van een coup d'état ter wereld te worden gebracht. Hier zien we dus een afwijzen van de politieke Romantiek. Sedert Marx is de geschiedenis van het Marxisme een cyclisch heen en weer bewegen tussen deze twee opvattingen van politiek, maar op lange termijn bezien vindt dit heen en weer bewegen plaats rondom een trend naar steeds Romantischer politieke opvattingen. Deze Romantische opleving in het Marxisme begint met de Leninistische doorbraak in RuslandGa naar eind17. en zet zich heden ten dage voort in de nog Romantischer strategieën van Mao en Ché Guevara. Toen Marx sprak van de ‘tegenstrijdigheden van het kapitalisme’ gaf hij in wezen uiting aan een typisch Romantische gevoel voor het ‘groteske’ in het moderne leven, waarin onverenigbare culturele elementen naast elkaar bestaan, waarin dingen verkeren in hun tegendeel, waarin de dood komt met | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
het leven en de dingen ‘het zaad van hun eigen vernietiging’ in zich dragen. In dit verband kunnen we wijzen op de opmerking van die authentieke Romanticus Friedrich Schlegel, die zei dat ‘Staten verdwijnen; de machtigste dragen vaak al vanaf hun allereerste ontstaan de kiem van hun eigen ondergang in zich’.Ga naar eind18. Dit strookt ook met Marxs kritiek op de moderne wetenschap. Hij meende dat zij alleen de ellende, het lijden, en de werkeloosheid zou doen toenemen en zou leiden tot een reserveleger van werkelozen. Op de voorwaarden die een kapitalistische maatschappij stelt bevrijden wetenschap en techniek de mens niet, zegt Marx, maar maken hem juist tot slaaf en als de technologische ontwikkeling een hoogtepunt heeft bereikt zal de mens een slaaf van zijn machines zijn geworden. De mens wordt een ledepop, terwijl de ledepoppen tot leven komen. Hierin volgt Marx de traditie van de Romantische critici van het groteske. Toch gaat het om méér, want hij beziet deze groteske situatie vanuit een Hegeliaans perspectief, las iets dat zijn eigen negatie in zich draagt omdat de innerlijke spanningen zo groot zijn dat het uiteindelijk in een harmonieuze orde zal moeten overgaan.
In deze uiteenzetting over de relatie tussen Marx en de Romantiek heb ik niet willen zeggen en hèb ik ook niet gezegd dat Marx ‘een Romanticus’ was. Ik heb echter aan willen tonen dat er belangrijke Romantische componenten in zijn denken aanwezig zijn en erop willen wijzen dat als men in het Marxisme als geheel inzicht wil krijgen deze componenten terdege moeten worden geanalyseerd. In dit verband is het ook aardig om te weten dat Marx aan de universiteit van Bonn colleges heeft gevolgd van August Schlegel, hoewel daar voor inzicht in de bronnen van Marxs Romantiek niet al te veel belang aan moet worden gehecht. Marx vormde in het streven om Romantiek en wetenschap in te passen in het kader van een maatschappijtheorie een beslissende episode. Een in wezen soortgelijk streven had al eerder bestaan binnen het raam van de Duitse wijsbegeerte en had zijn uiteindelijke vorm gevonden bij Hegel. Het was de historische taak van Marx om de Hegeliaanse synthese uit de taal der academische wijsbegeerte te vertalen in die der politieke economie. De weinige gelegenheden waarbij Marx de Romantiek met name noemt is dat steeds in negatieve zin. (Dit lijkt ook voor Nietzsche te gelden.) Maar dergelijke opmerkingen hebben gewoonlijk betrekking op de Romantiek als de ideologie van de Duitse monarchie, als iets reactionairs en ondoelmatigs. Marxs kritiek op het ‘ware’ socialisme, op de nadruk die daarin wordt gelegd op de rol van het gevoelsleven in het tot stand komen van maatschappelijke veranderingen, komt voort uit dezelfde geest als zijn kritiek op de Romantiek als hij deze ondoelmatigheid verwijt. Marxs afwijzen van de sentimentaliteit en de politieke ondoelmatigheid van de Romantiek was namelijk in zekere zin een kritiek op het vrouwelijke element in die Romantiek. (Het lijdt geen twijfel dat de Romantiek bijzonder grote waarde hechtte aan die kwaliteiten die toen golden als typisch vrouwelijk - gevoelsmatige instelling, affectieve expressiviteit - en nauw verbonden was met de vroegste pogingen om de vrouw te bevrijden van de door mannen gestelde seksuele normen zowel in het gezin als in het persoonlijk leven in het algemeen.) Door de Romantiek van zijn tijd besluiteloosheid en een zekere ‘weekheid’ te verwijten wees Marx in feite alleen een verwijfd soort Romantiek af. We zouden bijgevolg kunnen zeggen dat Marxs opdracht niet zozeer was de Romantiek in het algemeen te verwerpen als wel deze te ‘vermannelijken’; in feite past hij eenzelfde soort proces van ‘vermannelijking’ toe op de historische Romantiek als later Max Weber en Nietzsche zouden doen en zoals Hegel al eerder had gedaan. Hegel had in zijn relatie tot de Romantiek veel gemeen met Marx. Hegel kritiseerde, evenals Marx, de niet te stuiten, overdreven expressiviteit, het gebrek aan helderheid en systematiek van de Romantici en trachtte de wijsbegeerte een wetenschappelijk karakter te geven. Evenals de Romantici was Hegel echter de mening toegedaan dat de mens zonder hartstocht nooit iets werkelijk groots kan verrichten, dat de geschiedenis zich via strijd en conflicten ontwikkelt en wordt gekenmerkt, zoals het paradigma van de meester en de knecht | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
verbeeldt, door ironische omkeringen. In wezen ontdekt het Hegeliaanse Subject uiteindelijk zichzelf in de Object-ander. | |||||||||||||||||||
Max WeberHet streven van de Duitse sociale wetenschappen om Romantiek en wetenschap te verenigen wordt nieuw leven ingeblazen en in een nieuwe richting verder ontwikkeld in de sociologie van Max Weber.Ga naar eind19. Volgens Weber waren de maatschappijwetenschappen nog ver verwijderd van de generaliserende, universaliserende en externaliserende maatschappijwetenschap zoals die geformuleerd was in de traditie van het Positivisme van Comte. In plaats van de culturele autonomie van de sociale wetenschap te onderstrepen ging Weber ervan uit dat deze veranderde, zowel in feiten als in vormen, naarmate de historische problemen zelf veranderden. Zijn uitgangspunt was de belangstelling voor culturele waarden van de wetenschapsbeoefenaar zelf en niet zozeer een zuiver technische hypothese. Webers maatschappijwetenschap zou reageren op de veranderende culturele zienswijzen en zou dus ‘de eeuwige jeugd hebben’ in plaats van geleidelijk en gestadig te groeien naarmate zij langer bestond. Webers maatschappijwetenschap richtte zich veeleer op het inzicht verwerven in afzonderlijke gebeurtenissen en historisch bepaalde eenheden, beschouwd in hun uniciteit, dan op het zoeken naar universele generalisaties over categorieën van eenheden of gebeurtenissen. Ondanks zijn vergelijkende methode hield Weber zich voornamelijk bezig met de unieke ontwikkeling en het eenmalig lot van Europa. En zijn comparatieve methode was er één die moest opereren met ‘ideaaltypen’ die eerder uitgingen van extreme gevallen dan van het doorsnee geval, en eerder intuitief werden opgesteld dan door statistische inductie tot stand waren gekomen. Een dergelijke sterk Romantisch-getinte opvatting van de maatschappijwetenschappen legt dan ook sterk de nadruk op het belang van het verstehen, van intuitie en inzicht, waardoor het ‘innerlijk wezen’ van andere mensen begrepen zou kunnen worden, en van het ‘mentale experiment’ waardoor de gevolgen van veranderingen in waarden, ideeën en betekenis gepeild zouden kunnen worden. Met andere woorden: Webers streven was zowel wat uiteindelijk doel als wat methodologie betreft typisch Romantisch. Bij hem bestond geen beeld van de beoefenaar der sociale wetenschappen als een bloedeloze, strikt logische geest die geïsoleerd is van zijn cultuur en voornamelijk te werk gaat volgens een goed gecodificeerde procedure. Hij zag deze wetenschapsman niet als iemand die met pijnlijke nauwgezetheid het kleine steentje aan het vervaardigen is dat zijn bescheiden bijdrage zal zijn aan de gestadig groeiende toren der wetenschap, Weber beschouwde de wetenschapsman zeer zeker niet als een veredeld soort metselaar, maar schetst een veel heroischer beeld van hem. We zien de toegewijde geleerde die zijn eenzame weg moet zoeken zonder daarbij door duidelijk omschreven regels geleid te worden, die op zijn eigen innerlijke, zeer persoonlijke vermogens tot inleven en intuitie dient te vertrouwen; we zien een man wiens eigen, nimmer versagende zelfdiscipline zijn andere, voor de wetenschap onbelangrijke hartstochten of politieke ambities onderdrukt om zijn roeping te kunnen volgen of zijn cultuur te dienen. Dit is het protheaanse, steeds terugkerende beeld van de Duitse geleerde, wiens intellectuele arbeid wordt beschouwd als een soort lijden dat uiteindelijk uitmondt in een ‘na lange innerlijke strijd en kwelling bevochten overwinning van zichzelf’. Weber meent in laatste instantie dat het ontstaan van een maatschappijwetenschap eerder afhankelijk is van persoonlijke vermogens dan van professionele bekwaamheden. In wezen richt hij zich op de kwaliteit van het ‘innerlijk wezen’ van een individu, zijn verantwoordelijkheidsgevoel, persoonlijke intuitie en vermogen tot inleven in plaats van op het cumulatief vermogen van de wetenschapsgemeenschap buiten hemzelf. Webers opvatting van de maatschappijwetenschappen leidde dus eigenlijk tot een systematische toepassing van de Romantische premissen. | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
Webers theorie van de pluralistische perspectieven, pluralistische waarden en pluralistische ideaaltypen komt neer op de Romantische visie dat elk mens zijn eigen wereld schept en daarvoor vecht in plaats van naar een universelere wereld te zoeken. De eenheid in de wereld wordt, in de typisch Romantische denktrant, niet zozeer door iets dat buiten het individu staat bepaald maar ontstaat veeleer door de inzet van eigen persoonlijkheid en passie. In deze visie bestaat er geen overkoepelende orde of Logos in de wereld, die op ontdekking zou wachten en waaraan de socioloog, gelijk ieder ander, deel zou hebben. Integendeel, de wereld is een wereld die beheerst wordt door het kosmisch conflict tussen uiteenlopende, heteronome waarden. Het is daarom een groteske wereld, waarin de hoogste waarden mogen wedijveren met de laagste en dat ook doen, en naast elkaar bestaan zonder onderscheid te kunnen afdwingen. Het is een universum waarin goed en kwaad nauw verweven zijn en waarin het een het ander vaak oproept, waarin de Geist bij voorbeeld niets kan uitrichten zonder de Macht, maar daar tezelfdertijd voortdurend door bedreigd en gecorrumpeerd wordt. Het is een groteske wereld waarin geen aanwijzingen bestaan voor de weg die gevolgd moet worden behalve deinnerlijke zekerheid dat die weg een eigen weg dient te zijn. Niets in Webers visie is sterker verwant aan Nietzsche dan zijn oproep om alleen te strijden voor datgene wat eigen is. Maar terwijl Nietzsche diepe minachting koesterde voor de Duitse staat en de Duitse Kultur, lijkt Weber er zeker van te zijn dat alleen deze zaken zijn eigendom zijn. Daarom zette hij zich dus in voor de Duitse staat als hoogste waarde. En hierbij raken tragedie en komedie op groteske wijze vermengd. Het verhaal eindigt in een sfeer van zwarte humor. De wijze waarop Weber het lokale en het onzekere verheerlijkte als hoogste waarden is kenmerkend voor de Romantiek, maar het is een Romantiek waarin een wind van onzichtbare waanzin begint op te steken. | |||||||||||||||||||
Naar een sociologie van de antropologische romantiekDit een analyse van de historische ontwikkeling van de antropologie in de negentiende eeuw zou eveneens een grote invloed van de Romantische beweging blijken. Dit zal vooral diegenen duidelijk zijn die bekend zijn met de Duitse ontwikkeling van het begrip ‘cultuur’ dat in het begin van de negentiende eeuw langzamerhand de classicistische doctrine van de ‘uniforme’ menselijke natuur ging vervangen door een visie waarin de nadruk werd gelegd op de realiteit en de waarde van culturele verscheidenheid die méér was dan een uiterlijke verscheidenheid in omstandigheden en gewoonten waaronder steeds dezelfde menselijke natuur schuil zou gaan die in verschillende gedaanten in wezen door steeds dezelfde motieven geleid zou worden. Zo legt ook J.W. Burrow er, voor wat de negentiende-eeuwse evolutietheorie in Engeland betreft, de nadruk op dat deze ‘in grote lijnen...het resultaat was van de spanning tussen de Engelse positivistische houding ten opzichte van de wetenschap enerzijds en een grondiger bestuderen van de geschiedenis, grotendeels afkomstig van de Duitse Romantiek, anderzijds...’.Ga naar eind20. Het lijdt geen twijfel dat de geschiedenis van de antropologie duidelijker geworden is en nog duidelijker gemaakt zou kunnen worden door de relatie tussen de antropologie en de Romantiek grondig te analyseren.
In plaats van verder op deze historische problemen in te gaan zou ik liever een andere kant van deze zaak willen belichten. Nu ik de relatie tussen de Romantiek en de sociale wetenschappen in de vorige eeuw heb besproken, wil ik in kort bestek en in grote lijnen een beeld van hun huidige relatie schetsen. In het bijzonder zal ik nu aandacht gaan besteden aan de sociologie (en dus niet zozeer aan de geschiedenis) van de Romantiek en de invloed die deze op de huidige sociale wetenschappen heeft gehad en nog heeft. Misschien is het nuttig om te trachten in het kort een aantal van de huidige verschillen tussen de Amerikaanse culturele antropologie en de sociologie aan te ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
ven - om maar een paar mogelijkheden te noemen -. Als we de huidige Amerikaanse antropologie en sociologie bezien - niet alleen in hun theorievorming en onderzoekactiviteit, maar als gedifferentieerde, professionele subculturen - lijkt het redelijk te veronderstellen dat de antropologie ook nu nog duidelijke Romantische, de sociologie daarentegen meer Classicistische kenmerken vertoont. Laat mij voor alle duidelijkheid stellen dat ik hiermee niet alleen doel op verschillen in beider duidelijk omschreven theorieën en uitgewerkte methodieken, maar ook op verschillen in hun infrastructuur. De antropologie bij voorbeeld is gebaseerd op, en hecht dan ook veel waarde aan een heel vaag omschreven persoonlijke betrokkenheid (minder stringente rolverdeling) bij het ‘veldwerk’. De methode van de antropoloog is persoonlijker zowel wat de intensiteit van betrokkenheid, als wat de diversiteit van de persoonlijke eigenschappen die hij bij zijn methode nodig heeft betreft. De socioloog daarentegen tracht gewoonlijk zijn persoon en zijn researchwerk streng gescheiden te houden, enig verband tussen beide te ontkennen of zoveel mogelijk - dat wil zeggen op een formelere, buiten hem zelf staande methodiek. Antropologen zijn veel minder geneigd om de betekenis of de waarde van de antropoloog als persoon voor de resultaten van zijn werk te ontkennen. Vaak wordt dit alles samengevat door te zeggen dat de antropologie een grotere binding met de geesteswetenschappen heeft behouden dan de sociologie, en daarom een vorm van creativiteit vraagt die sterk verwant is aan die geesteswetenschappen, terwijl de sociologie zich daarentegen op meer consequente - om niet te zeggen dwangmatige - wijze richt op het natuurwetenschappelijk model. De antropoloog is juist door de aard van zijn werkzaamheden gedwongen exotischer, romantischer plaatsen te bezoeken, de socioloog houdt zich voornamelijk bezig met het bestuderen van het vertrouwde, het alledaagse, het triviale: de antropoloog zal dus zelf eerder als een geïndividualiseerder persoonlijkheid - door zijn kleding, zijn optreden - de aandacht van het grote publiek trekken en wordt door dat publiek gauw beschouwd, zoals John Bennett zegt, als een romantische held.Ga naar eind21. In tegenstelling tot de antropoloog, die dus nog steeds wordt gezien als een min of meer interessante, avontuurlijke en kleurrijke figuur, gaat de socioloog steeds meer op in het apparaat van de Welvaartsstaat en wordt de zoveelste soort deskundige en bureaucraat. De geschriften van antropologen hebben ook in veel gevallen een minder generaliserend karakter dan die van de socioloog. De antropoloog houdt zich meer bezig met het actuele, concrete, etnografische detail dan de socioloog die meer geneigd is vanuit zijn abstracties verder te werken. De antropoloog schrijft over kleurige, levendige gebeurtenissen, de socioloog daarentegen neigt eerder tot het zakelijke en prozaïsche. De antropoloog overtuigt en boeit zijn lezers door het aanbieden van een sluitend mozaiek van kleurrijke details die zijn wetenschappelijk gezag tonen, omdat zij getuigen van zijn persoonlijke aanwezigheid op de betreffende plaats. Door de antropoloog worden concrete details op zichzelf vaak als een waarde beschouwd, voor de socioloog echter zijn het in vele gevallen slechts middelen die in dienst staan van een veel algemener probleem of ten doel hebben algemeen geldende regels op te stellen. In tegenstelling tot de antropologie is de sociologie een Classicistischer ingestelde discipline die gebaseerd blijft - zoal niet expliciet dan toch impliciet - op een uniformistische visie op de menselijke natuur, een menselijke natuur die, omdat zij overal dezelfde is, bestudeerd kan en mag worden in de beslotenheid van het laboratorium van de socioloog of door zijn eigen, gemakkelijk te bereiken studenten te observeren. Intercultureel onderzoek door sociologen blijft, hoewel het meer en meer als ideaal wordt gezien, nog steeds vrij zeldzaam. | |||||||||||||||||||
G.H.Mead en de Romantiek van de Chicago SchoolIk ben mij er zeer wel van bewust dat, al noem ik de Amerikaanse culturele antropologie verhoudingsgewijs Romantischer dan de Amerikaanse sociologie, ook deze eerste belangrijke kenmerken vertoont die geïnspireerd zijn door het | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
Classicisme en de Verlichting, en evenzeer dat het huidige ‘structuralisme’ in de antropologie meer en meer de neiging vertoont in de richting van de sociologie te gaan. Evenzeer ben ik mij ervan bewust dat binnen de Amerikaanse sociologie bepaalde scholen en stromingen bestaan die verhoudingsgewijs Romantischer zijn en dat in feite soms heel nadrukkelijk zijn. De Romantiek is in zijn zuiverste vorm in de Amerikaanse sociologie te vinden, geloof ik, in de Chicago School, die het sterkst de invloed van de Duitse traditie heeft ondergaan en in feite gesticht is door een aantal mensen (A.W. Small, W.Y. Thomas en R.E. Park) die direct in die traditie waren opgeleid. Op het moment zijn de belangrijkste exponenten van deze Chicago School Anselm Strauss, Erving Goffman en Howard S. Becker. Opmerkelijk vind ik dat het centrale thema van hun werk niet eenvoudigweg het bestuderen van beroepen en afwijkend gedrag is, maar dat zij in hun onderzoeken vaak komen tot een versmelting van deze beide zaken. Vanuit hun gezichtspunt bezien is de prostituée evenzeer een beroepsrol als een vorm van afwijkend gedrag. Meer in het algemeen gesteld: de stijl van deze sociologen uit Chicago lijkt te getuigen van een grotere tolerantie ten aanzien van conceptuele meerduidigheid; de conceptuele onderscheidingen zijn gewoonlijk ook diep ingebed in een rijke textuur van etnografische details; in feite geven zij vaak de voorkeur aan een antropologisch-getinte wijze van veldwerk verrichten. Becker heeft in deze methodologische benadering de participerende observatie ingevoerd en getracht de methode te bewaren door haar te systematiseren, terwijl Strauss (samen met B. Glazer)Ga naar eind22. de verdiensten van de ‘op feiten gebaseerde theorie’, die zich vooral afzet tegen de deducerende, formele methoden in de sociologische theorievorming en een pleidooi vormt voor de inductieve theorievorming, heeft beschreven - en daarbij eens te meer de paradoxale maar immerbestaande affiniteit tussen bepaalde vormen van Positivisme en Romantiek bevestigt. Voor vele sociologen van deze Chicago School is de zelfkant van de samenleving niet alleen een reeël gegeven dat als elk ander behandeld dient te worden, maar levert tevens een gezichtspunt van waaruit een oordeel over de gevestigde samenleving kan worden bepaald. Zij lijken zelfs de zelfkant te verdedigen en de authenticiteit van ‘onbehoorlijke’ levenswijzen te willen aantonen. Deze opvattingen van de Chicago School geven blijk van een soort naturalistische Romantiek: het ongewone - dat wil zeggen, het extreme geval - wordt verkozen boven het gewone of gemiddelde geval, het evocatieve etnografische detail wordt verkozen boven de strikt logische, vervelende classificatie, het sensueel-expressieve boven de droge, formele analyse, informele, naturalistische observatie boven formele vragenlijsten en strikt-wetenschappelijke laboratoriumexperimenten, het standpunt van de ‘hippe’ buitenstaander boven dat van de conformistische insider. Met andere woorden, zij verkiezen - zoals de negentiende-eeuwse Romantici gezegd zouden hebben - de visie van de bohémien boven die van de Filistijn. Centraal in de benadering die de Chicago School heeft van het afwijkende in het bijzonder en de samenleving in het algemeen, staat de methode die Kenneth Burke ‘perspectief door onverenigbaarheid’ noemt, hetgeen wil zeggen dat begrip voor en inzicht in een bepaald deel van de samenleving kan worden verkregen door dit deel te bezien vanuit een ongewoon en onverwacht standpunt. Zo worden respectabele beroepen op één lijn gesteld met afwijkende beroepen, een souteneur wordt bijgevolg als een soort verkoper beschouwd. In de praktijk systematiseert Kenneth Burke door dit ‘perspectief door onverenigbaarheid’ op pragmatische wijze de Romantische opvatting van het groteske - in feite is het de americanisatie van het groteske. De methode van ‘perspectief door onverenigbaarheid’ is natuurlijk het meest consequent toegepast door Erving Goffman. In Goffmans werk wordt bij voorbeeld de relatie tussen psychiater en patiënt of tussen priester en gelovige geacht van ongeveer gelijke aard te zijn als die tussen de huwelijkszwendelaar en zijn slachtoffer, het gedrag van kinderen in een draaimolen wordt een middel om inzicht te krijgen in de ‘echte’ wereld van de volwassenen, het toneel wordt een model dat niet in- | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
cidenteel maar systematisch gehanteerd wordt om het maatschappelijk leven in al zijn complexiteit beter te begrijpen. Dit ‘perspectief door onverenigbaarheid’ is de methode waar Goffmans hele werk op berust en bijgevolg verwerpt en verbrijzelt hij het sluitende, hiërarchische wereldbeeld.
De relatie tussen de sociologie van de Chicago School en de Romantiek is complex, authentiek en aanzienlijk hechter dan in enige andere belangrijke stroming in de Amerikaanse sociologie. De voornaamste verbinding tussen de Romantiek en de opvattingen van de Chicago School vormt de sociale psychologie van George Herbert Mead zoals die die door Herbert Blumer later is uitgewerkt. Meer dan enige andere belangrijke theoreticus in de moderne sociologie of enige andere stichter van de Chicago School beheerste Mead de technische details van de RomantiekGa naar eind23., hij waardeerde ten zeerste de originaliteit en vruchtbaarheid van de Romantische visie en de bezielende kracht die daarvan uitging - en dit alles ondanks het feit dat hij zijn opleiding niet in Duitsland had gekregen. Zoals Anselm Strauss zegt: ‘De romantische schrijvers hebben grote invloed gehad op Mead...’Ga naar eind24. De overeenkomsten tussen Mead en de Romantici komen in het kort hierop neer:
Mead wijst dus, evenals de Romantici, een maatschappelijk wereld die een keurig geordend, statisch gegeven zou zijn af en beschouwt deze maatschappelijk wereld veeleer als een veranderend, los samenhangend, tamelijk onbepaald en vloeiend proces vol spanningen dat nooit ten einde is. De nadruk die Mead legt op het feit dat een pluraliteit of menigvuldigheid van ‘zelven’ een normaal en creatief verschijnsel is, kan worden beschouwd als een poging om de fragmentarisatie van het ‘zelf’ waarde te geven en te ontkennen dat deze alleen tot het groteske leidt en niet verder. In dit opzicht lijkt Meads sociale psychologie van het zelf op de dialectiek van Hegel, die ook tracht het groteske te transcenderen door er een eigen betekenis aan toe te kennen. | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
Ondanks alle overeenkomsten tussen Mead en de Romantici is de eerste echter geen negentiendeeeuwse Duitse Romanticus - en dat kunnen we ook moeilijk van hem verwachten. Hij is natuurlijk een post-Darwiniaanse Amerikaan die de Romantiek in een optimistisch licht bezag en opvatte als een evolutieleer. Zoals Anselm Strauss zegt: ‘De Romantische benadering wordt in handen van Mead ontdaan van zijn mystiek en krijgt biologische en wetenschappelijke kenmerken’. Strauss heeft ook in wezen gelijk wanneer hij stelt dat Mead enerzijds de revolutionaire maar ontoereikende opvattingen van de Romantici betreffende de evolutie empirisch trachtte te funderen, terwijl hij anderzijds de Romantiek als breekijzer gebruikte om het deterministisch kader van de moderne wetenschap open te wrikken en het probleem van autonomie, vrijheid en vernieuwing opnieuw te formuleren. Het is grotendeels aan de invloed van Mead te danken geweest, geloof ik, dat de systematische Romantiek doordrong in een deel van Chicago School of Sociology, deze zijn hechte samenhang en unieke karakter verleende en maakte tot een stroming die los staat van - en zelfs vaak in strijd is met - de wetenschappelijke gerichtheid die zo kenmerkend is voor de Amerikaanse sociologie in het algemeen. De hechtheid en vitaliteit van deze groep in de Chicago School hangt evenzeer samen met het onmiskenbare Romantische stempel dat erop gedrukt is als met de eigen creatieve toepassing van de Romantiek op verschillende Amerikaanse tradities en ideologieën. | |||||||||||||||||||
Methodologie en RomantiekIn het voorafgaande heb ik vooral de aandacht gevestigd op de wijze waarop conceptuele schema's en inhoudelijke theorieën in de maatschappijwetenschappen bepaalde aantoonbare Romantische en Classicistische syndromen bevatten in hun dieptestructuur. In het resterende deel van dit opstel wil ik het zwaartepunt enigszins verleggen. In hetgeen volgt zal ik mij niet bepalen tot conceptuele schema's en inhoudelijke theorieën, maar overgaan op de methodologie en de methodologische middelen. In het bijzonder zou ik datgene wat sociologen gewoonlijk ‘methodologie’ noemen ter discussie willen stellen. Mijn belangrijkste stelling is dat niet alleen de inhoudelijke theorieën in de maatschappijwetenschappen kunnen verschillen wanneer zij uit de verschillende infrastructuur van de Romantiek of het Classicisme voorkomen, maar dat ook hun ‘methodologieën’ verschillen. De Romantiek bij voorbeeld manifesteert zich naar mijn mening niet alleen in het afwijzen van elke formele methodiek. Op bijna alle gebieden van de methodologie bestaan uitgangspunten die Romantischer of Classicistischer zijn dan andere. Bij dit alles zou ik echter niet willen ontkennen dat er een Romantische benadering bestaat die van een radicaal anti-methodologisch standpunt uitgaat. Het is de filosoof Paul Feyerabend geweest die, vooral in zijn Against method: outline of an anarchistic theory of knowledge, op briljante wijze deze visie heeft vertolkt. In de sociologie is de meest volledige Romantische methodologie uitgewerkt en toegepast door Max Weber, die uitging van het verstehen, van geprojecteerde, imaginair geconstrueerde ideaaltypen in plaats van door inductie tot stand gekomen gemiddelde typen en van het ‘mentale experiment’ door middel waarvan men tot causale gevolgtrekkingen zou kunnen komen. Het is interessant op te merken dat de typische Romantische antecedenten van het ‘mentale experiment’ blijken uit de woorden van Friedrich Schlegel: ‘...het is geen zinloos speculeren in de geschiedenis wanneer men zich afvraagt wat er, in andere omstandigheden, zou zijn gebeurd....Wat zouden de gevolgen zijn geweest, wat zou de vorm van Europa zijn geworden, als de katholieke krachten op alle fronten getriomfeerd zouden hebben...’Ga naar eind25. | |||||||||||||||||||
De Aard van informatie:Hoewel de invloed van de Romantiek op de methodologie van de sociale wetenschappen het meest stelselmatig is doorgevoerd in de sociologie van Max Weber, is dit bij lange na niet de vroegste uiting van de invloed die de Romantiek op die methodologie heeft gehad. Een van de eerste symptomen was de wijze waarop de Ro- | |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
mantiek het directe, persoonlijke onderzoek - de methode van het ‘veldwerk’ dus - stimuleerde als een methode om agrarische en andere pre-industriële culturen te bestuderen. Zoals Anthony Oberschall opmerkt: ‘de stimulans tot veldwerk vloeide voort uit de ontdekking van het begrip Volk door de Romantici, een ontdekking die leidde tot een positieve waardering (sic) van de opvattingen en gewoonten van de Duitse plattelandsbevolking. Sinds de gebroeders Grimm trok een aantal onderzoekers kris-kras het land door, noteerden dialecten en volkssprookjes en bestudeerden kleding, zeden en gewoonten, en opschriften op dorpshuizen en kerken. Hoewel ontstaan uit deze Romantische traditie, was het werk van Heinrich von Riehl en zijn opvatting van Volkskunde als empirische wetenschap méér gericht op directe maatschappelijke problemen. Het doel van het bestuderen van het Volk was de wetten van het Volksleven te ontdekken... De manier om deze wetten te ontdekken was de directe observatie van de mensen: “In het bijzonder het onderzoek dat op het hedendaagse Volksleven is gericht is ondoelmatig wanneer dit onderzoek geschiedt aan de hand van indirecte bronnen. Alwie de individualiteit (sic) van het Volk alleen wil afleiden uit in de bibliotheek aanwezige gegevens zal niet verder komen - en anders zullen statistische instituten dat wel voor hem doen - dan een rammelend skelet en slaagt er nooit in een beeld te geven van wat werkelijk leeft. Daarvoor is de eigen observatie onmisbaar en die kan alleen worden verkregen door op eigen kracht het land door te trekken”.’Ga naar eind26. Toch manifesteert de methodologische invloed van de vroege Romantiek zich niet het duidelijkst in deze polemiek tegen indirecte bronnen noch in het aanzetten tot persoonlijke observatie en veldwerk. De invloed komt het duidelijkst tot uiting in de opvatting omtrent wat waardevol en het bestuderen waard wordt geacht enerzijds en anderzijds in de opvattingen - daar nauw mee verbonden - omtrent wie een waardevolle en betrouwbare bron van informatie vormt. Kortom, in de opvattingen omtrent het wezen zelf van de informatie. Want ondanks de wijdverbreide mening dat de Romantiek in politiek opzicht een conservatieve - zoal niet reactionaire - stroming was, heeft het Romantisch pluralisme in belangrijke mate bijgedragen tot de ‘democratisering’ van het begrip ‘informatie’. In het bijzonder ondermijnde het Romantisch pluralisme de Classicistische metafysica die de werkelijkheid hiërarchisch ordende en die er bijgevolg openlijk of stilzwijgend van uit ging dat bepaalde delen van de realiteit ‘verheven’ en dus aandacht en creatieve arbeid waard waren, terwijl andere delen ‘laag bij de gronds’ waren, afweken van hetgeen behoorlijk was en dus alleen in aanmerking kwamen voor verachting en veronachtzaming. Voor de Romantici was elk object een wereld op zichzelf, elke zandkorrel een universum. Elk object bezat een unieke individualiteit en was daarom alleen al aandacht waard; het bezat in zichzelf waarde, en niet alleen als een paradigma dat nagestreefd of afgekeurd diende te worden. Het werd de moeite waard geacht gekend te worden ongeacht zijn morele implicaties en zonder de bedoeling het te verbeteren of te veranderen. De Romantiek droeg or deze wijze bij tot de belangstelling voor de ‘lage’ o. afwijkende delen van de maatschappelijke wereld. De instelling die de negentiende-eeuwse Romantiek ten opzichte van objecten had valt te vergelijken met de esthetiek van de verzamelaar. Zo schrijft Oberschall dat ‘een man als Mannhardt in de jaren (achttien)zestig zich bewust was van een wedloop tegen de tijd bij het verzamelen van dit materiaal, want het echte boerenleven was overal om hem heen aan het verdwijnen.’Ga naar eind27. Een dergelijke ‘verzamelaarsinstelling’ ten opzichte van objecten onderscheidde zich duidelijk van de mentaliteit van vele negentiende-eeuwse hervormers die achtergestelde sociale groepen wilden bestuderen en leren kennen om ze via wettelijke maatregelen te verheffen, veranderen of beschermen. De Romantische instelling ten aanzien van sociale groepen - de ‘verzamelaarsmentaliteit’ - stond dus dichter bij die van bepaalde moderne sociologische opvattingen over ‘zuivere objectiviteit’ van de wetenschap dan bij instrumentele opvattingen over een ‘politieke’ of toegepaste sociologie. Maar zelfs dat is niet geheel juist, want de Romanticus tracht in de esthetische relatie met het object dit object te bezitten of te beschermen, te ‘waarderen’ en te | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
begrijpen, maar wil het niet gebruiken als materiaal voor (het opstellen of adstrueren van) algemeen geldende regels of wetten. De Romanticus wil het object bezitten en waarderen in zijn concrete totaliteit, in zijn uniciteit en individualiteit. De Romantische opvatting van pluralistische werelden die elk op zich uniek en waardevol zijn, richtte de aandacht op groepen en mensen die tot dat moment beschouwd waren als laag bij de grond en verwerpelijk, en beïnvloedde zo de opvattingen over wat waard was om bestudeerd te worden. Ook stimuleerde deze tot direct en nauw contact met deze groepen om ze te bestuderen en beïnvloedde daardoor de opvattingen over hoe ze bestudeerd moesten worden en van wie ‘informatie’ afkomstig kon zijn. Meer in het bijzonder is het van belang dat deze methode veel verder ging dan de aristocratische methode van ‘bewijzen leveren’ enerzijds en de bureaucratische methode, die bestond uit het schrijven aan notabelen - landadel, dominees of schoolmeesters - om hen te verzoeken de levensomstandigheden van anderen in de ‘lagere regionen’ van hun maatschappij te beschrijven, anderzijds. Elke maatschappelijke groep kon nu getuigen van zijn eigen omstandigheden. De Romantiek deed dus een nieuwe zienswijze ten aanzien van de ‘bronnen’ van informatie ontstaan. Door de nadruk te leggen op het aandeel dat de intuitie in het kennisproces heeft en op het feit dat de essentie van het object niet in woorden is te vatten onstond een onderzoekmethode waarbij het directe contact leidde tot een soort versmelting van het onderzoekend subject en het onderzochte object. In extreme vorm zou dit tot een radicaal relativisme kunnen leiden waarin de opvatting wordt gehuldigd dat ‘je van hetzelfde soort moet zijn om te weten hoe het is’, bij voorbeeld dat alleen negers andere negers kunnen begrijpen. Ook stimuleerde de Romantiek het verzet tegen de kwantitatieve bestudering van wat als unieke, niet in woorden te vatten essentie werd beschouwd. Door het belang dat aan subjectiviteit en individualiteit werd toegekend en de betekenis die aan ideeën, waarden en wereldbeelden werd gehecht, richtte de Romantiek de aandacht sterk op subjectieve en fenomenologische zienswijzen en verzette zich tegen het toepassen van mechanische, natuurwetenschappelijke modellen en aan andere disciplines ontleende opvattingen van causaliteit in de bestudering van maatschappelijke groepen. In de Amerikaanse sociologie kristalliseerde dit, tijdens de Classicistische periode van de Chicago School, zich in het standpunt van W.I. Thomas en Florian Znaniecki dat alles wat als werkelijk wordt gedefinieerd werkelijk is in zijn consequenties. Dus, hoe wel de latere groei van mentaliteitsonderzoeken en opinieonderzoeken een uitbreiding vormt van een in wezen positivistische methodologie, zijn deze onderzoeken in feite gebaseerd op Romantische opvattingen omtrent wat, sociologisch bezien, belangrijke informatie is. | |||||||||||||||||||
Analytische InductieOok in het begrip ‘analytische inductie’ zoals dat door Florian Znaniecki en Alfred Lindesmith is ontwikkeld manifesteert zich een verhoudingsgewijs Romantische methodologie. De methode van de analytische inductie wil algemene gevolgtrekkingen maken uit een reeks verschijnselen door het intensief en afzonderlijk bestuderen van elk verschijnsel op zich in plaats van conclusies te trekken uit een aantal verschijnselen die alle tegelijk statistisch worden onderzocht. Analytische inductie is daarom een techniek die geval voor geval onderzoekt en, door de nadruk die op de waarde van de afzonderlijke voorvallen komt te liggen, typisch Romantisch is. In het licht van mijn voorgaande opmerkingen over de betekenis die de Romantiek voor een deel van de Chicago School heeft gehad, is het de moeite waard te wijzen op het bijzondere verband dat heeft bestaan tussen de ontwikkeling van de analytische inductie en de geschiedenis van de Universiteit van Chicago doordat Znaniecki daar doceerde en Alfred Lindesmith daar is opgeleid. Om kort te gaan, ik stel dus niet zozeer dat een Romantische sociale wetenschap elke methodologie afwijst als wel dat deze neigt tot een andere houding ten aanzien van methodologie. Niettemin vermoed ik dat als we twee groepen beoefenaren | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
van de moderne sociale wetenschappen, de ene bestaande uit betrekkelijk zuivere Classicisten, de andere uit betrekkelijk zuivere Romantici, zouden vergelijken, we tot de conclusie zouden komen dat de Romantici in doorsnee wat afwijzender staan tegenover een tot in alle details vastgelegde en geformaliseerde methodologie. Mogelijk zou het werk van C. Wright Mills kunnen gelden als het prototype van deze Romantische afwijzing van een geformaliseerde methodologie. | |||||||||||||||||||
C. Wright Mills als RomanticusNatuurlijk weet ik dat Mills in verschillende werken alle moeite heeft gedaan om aan te tonen hoe wel hij in staat was een ‘moderne’ onderzoekmethodiek te hanteren. In het bijzonder valt dat op in die boeken die hij schreef toen hij verbonden was aan het Bureau of Applied Social Research. Ook weet ik dat Mills zelfs op een bepaald moment de formule-achtige slogan heeft bedacht ‘I.B.M. + humanisme = sociologie’. Maar uit zijn statistisch gefundeerde onderzoek blijkt duidelijk dat een kwalitatieve analyse Mills de belangrijkste intellectuele voldoening schonk en dat statistisch materiaal alleen als springplank daarvoor diende. Mills was echter in vele opzichten een typische Amerikaan, met name in het genoegen dat hij beleefde aan verschillende soorten gereedschap en machines. Maar het is misschien toch niet bezijden de waarheid als ik stel dat Mills een speciale voorkeur had voor dat gereedschap en die machines die de mens het gevoel gaven een grotere persoonlijke controle en beheersing te kunnen uitoefenen. Hij hield van machines en gereedschap, die hetzij de persoonlijke onafhankelijkheid vergroten hetzij de mens in staat stelden zich vrijer en gemakkelijker te verplaatsen. Misschien hield hij daarom ook zoveel van motorfietsen. Maar de Romantiek behoeft ook helemaal niet te leiden tot het afwijzen van alle techniek en misschien leek Mills' liefde voor motorfietsen wel op Gabriel D'Annunzio's even Romantische liefde voor vliegtuigen. Met andere woorden, twintigste-eeuwse Romantici behoeven echt niet, gelijk de negentiendeeeuwse Luddietenbeweging, alle techniek te haten. Veel duidelijker blijkt de kern van Mills' methodologie echter uit de hoofdthema's van zijn Sociological imagination. Ik geloof dat die een wezenlijk Romantische visie weerspiegelen, in het bijzonder daar waar het zijn afwijzen van elke vorm van autonome en onpersoonlijke methodologie betreft. Men zal zich herinneren dat Mills' kritiek in zijn Sociological imagination tweeledig is: enerzijds wijst hij het zielloze statistische empirisme af, anderzijds verwerpt hij wat hij noemt ‘abstract verheven getheoretiseer’. Dit betekent een afwijzen van die formele methodieken die gebruikt worden als substituut voor persoonlijk denken en in het bijzonder die methodieken die ontdaan waren van alle informatie met concrete inhoud. Ook wilde hij een beeld geven van hetgeen ‘werkelijk leeft’ bij maatschappelijke groepen. Mills' eigen opvattingen over zijn methodologie blijken in de eerste plaats uit zijn metaforische uitdrukking ‘intellectuele ambachtelijkheid’ en niets is Romantischer dan de opmerkingen die hij maakt in zijn opstel over ‘Intellectuele ambachtelijkheid’. Daarin betoogt hij dat de ‘traditie van de sociale wetenschappen in de laatste honderd jaar uiteindelijk hierop neerkomt: ...in de geest die er vat op heeft, in de geest die erdoor gevormd is, ontstaat soms een soort sociologische verbeeldingskracht.’Ga naar eind28. Mills onderstreept met nadruk de waarde van die sociologische verbeeldingskracht en niet de methodologische discipline. Alsof het Romantisch karakter van deze visie nog niet duidelijk genoeg is laat Mills er onmiddellijk op volgen dat de sociologische verbeeldingskracht besloten ligt in ‘het vermogen zich van het ene gezichtspunt in het andere te verplaatsen en het proces om te komen tot een zinnige visie op een gehele samenleving...’ Het is, gaat hij verder ‘die verbeeldingskracht die de beoefenaar van de sociale wetenschappen onderscheidt van een technicus’. Een sociologische verbeeldingskracht, voegt hij er aan toe, heeft ‘iets onverwachts, misschien omdat de essentie ervan de combinatie is van ideeën waarvan niemand verwachtte dat ze te combineren vielen’. Kort samengevat is het wezen van de sociologische verbeeldingskracht voor Mills dus een mengsel van het Romantische pluralisme van perspectieven en Ken- | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
neth Burke's versie van het groteske, namelijk het ‘perspectief door onverenigbaarheid’. Voor Mills betekende het verzamelen van systematische informatie ‘een manier om de verbeelding op gang te brengen’. Met andere woorden, hij suggereerde dat het niet de formele onderzoektechniek was die resultaten opleverde, maar veeleer de stimulans die daardoor aan de verbeeldingskracht - een persoonlijke kwaliteit - werd gegeven. De verbeeldingskracht kan nog verder worden gestimuleerd, voegt Mills er in een opmerking terzijde aan toe, door een glas Ierse whisky.Ga naar eind29. In deze opmerkingen kunnen we, naar mijn mening, de essentie terugvinden van Mills' opvattingen ten aanzien van een pluralistische, persoonlijke en creatieve onderzoekmethode, die uitgesproken Romantische kenmerken heeft. Het gaat het bestek van dit artikel niet te buiten om terloops op te merken dat een poging om de wetenschappelijke bronnen van Mills' visie op te sporen ons onvermijdelijk zou leiden naar de vruchtbare invloed die zowel G.H. Mead als Max Weber, twee belangrijke toevoerkanalen voor de Romantiek in de sociologie, op hem hebben gehad. Het zou de schijn kunnen hebben of de voorbeelden die ik tot nu toe heb gegeven niet de werkelijke methodologische problemen weergeven die voor de hedendaagse sociologie kenmerkend zijn, hoewel ik beloofd heb de invloed van de Romantiek op de sociologische methodologie te behandelen. Met andere woorden, sommigen zouden kunnen menen dat er ooit eens zoiets bestaan heeft als een Romantische methodologie in de sociale wetenschappen, maar dat die tijd allang voorbij is en het nutteloos is om nu te trachten de ontwikkelingen in de methodologie van de moderne sociologie te willen zien in het licht van het oude onderscheid tussen het ‘Romantische’ en het ‘Klassieke’. | |||||||||||||||||||
De Romantische Uitgangspunten van P.F. LazarsfeldLaat mij, met het oog hierop, kort verwijzen naar het werk van Paul Felix Lazarsfeld, zonder twijfel de éminence grise van de sociaalwetenschappelijke methodologen in de Verenigde Staten. De kern van Lazarsfelds methodologische benadering is dat de beoefenaar van de sociale wetenschappen niet zozeer door formele wetenschappelijke regels zoals die door logici geformuleerd en vastgelegd zijn geleid dient te worden, maar in de allereerste plaats - zegt Lazarsfeld met nadruk - door de impliciete regels en methoden die goede en creatieve sociale wetenschapsmensen stilzwijgend toepassen en verwerken in hun onderzoek. Met andere woorden, Lazarsfeld verwerpt in zijn methodologische benadering een visie op sociologische methodologieën waarin deze worden opgevat als een reeks eeuwiggeldende, geëxternaliseerde werk- en bewijsmethoden. Dat is dus een duidelijk anti-Classicistische opvatting van methodologie wat premissen betreft, zoal niet wat consequenties betreft. Het feit dat Lazarsfelds methodologische benadering resulteert in een Classicistische nadruk op het belang van het vastleggen en formaliseren van onderzoekregels mag niet verhelen dat zij ontstaan is uit een geheel andere, Romantische zienswijze. Met andere woorden, hoewel Lazarsfeld als methodologisch moralist een Classicist is, is hij een Romanticus die uitgaat van de idee: in den beginne was de creatieve daad. Lazarsfeld legt het accent op het zoeken naar het leidend principe, naar de paradigmata en modellen die impliciet zijn in het onderzoek van de beoefenaars der sociale wetenschappen. Hij gaat er stilzwijgend van uit dat belangrijk sociologisch onderzoek werkt met (aanvankelijk) onuitgesproken operationele regels en dikwijls niet te verwoorden informatie of ervaring. Hiermee legt Lazarsfeld dus op typisch Romantische wijze de nadruk op het persoonlijke van een doelmatige methodologie in de sociale wetenschappen, op de niet in woorden te vatten essentie van het creatieve die desondanks verwoord moet worden. Zijn onuitgesproken maar belangrijke uitgangspunt is dat niet de formele methodiek maar de wetenschapsman zelf en diens concrete werk maatgevend zijn. Hier kan ik aan toe voegen dat dit Romantisch aspect in Lazarsfelds methodologische benadering goed lijkt aan te sluiten bij de statistische methode van het Bureau of Applied Research, tenminste in | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
zoverre daarmee statistische testen van betekenisGa naar eind30. op een relatief ‘flexibeler’ wijze zijn behandeld dan sommige statistische sociologen elders hebben gedaan. Sommigen hebben, leek mij, bezwaar gemaakt tegen het achterwege laten van testen van betekenis ergens in zijn werk omdat daardoor een te grote variabiliteit in de interpretatie van statistische gegevens optrad en te zeer vertrouwd werd op de persoonlijke keuze en het persoonlijk oordeel. Ze maakten, kortom, bezwaar tegen het subjectieve element. Hoewel de theoretische sociologen aan de Universiteit van Chicago Romantischer waren dan die van de Universiteit van Columbia, is het mogelijk dat de statistische methodologen van de Universiteit van Columbia Romantischer waren dan die elders in het land. | |||||||||||||||||||
Romantiek en de ComputerDit kleine voorbeeld is, naar ik hoop, voldoende om aan te tonen dat niet alle nadruk die op methodologie wordt gelegd voortspruit uit een Classicistische instelling en dat er evenzeer Romantische methodologen als Classicistische methodologen zijn. Dit geldt zelfs ten aanzien van de zogenaamde ‘harde’, dat wil zeggen voornamelijk met computers werkende, sociale wetenschap. Als men bij voorbeeld een vergelijking maakt tussen ‘systeemanalyse’ en, laten we zeggen, operations research, program budgeting of kosten-baten analyse dan lijkt de systeemanalyse mij veruit de meest Romantische te zijn. Deze veronderstelling lijkt steun te vinden in het werk van Aaron Wildavsky. Zo karakteriseert Wildavsky de goede systeemanalist als iemand wiens ‘sterke punt zijn creativiteit is’. En hij onderstreept ook dat een goede systeemanalist ernaar streeft verschillende elementen ‘op oorspronkelijke wijze in nieuwe systemen te verbinden...’Ga naar eind31. Wildavsky merkt ook op dat E.S. Quade over systeemanalyse spreekt als over een ‘vorm van kunst’ waarvoor het niet mogelijk is handzame regels op te stellen die precies gevolgd kunnen worden. ‘In de systeemanalyse’, zegt Quade, ‘gaat het meer om het oordeel en de intuitie, en minder om betrouwbare kwantitatieve methoden dan in de operations research’. Systeemanalyse houdt zich ook bezig met het ontwikkelen van techniek - bij voorbeeld de contingency analysis - om situaties te kunnen bestrijken die een grote mate van onzekerheid in zich dragen. Soortgelijke Romantische benaderingswijzen van de computer-simulatie kunnen we vinden in het werk van Robert Boguslaw.Ga naar eind32. In een poging om computerprogramma's voor schaken te ontwikkelen deed Boguslaw met schakers in feite hetzelfde dat Lazarsfeld met sociologen had gedaan. Dat wil zeggen Boguslaw bestudeerde het werk van goede schakers, trachtte de ‘bevindingen’ of operationele regels expliciet te maken die zij stilzwijgend toepasten en programmeerde de computer vervolgens in termen van deze bevindingen. | |||||||||||||||||||
SamenvattingDe kernpunten van mijn betoog hierboven zijn kort samengevat de volgende: (1) Diepgaand onderzoek naar de geschiedenis van zowel de sociologie als de antropologie - en dit begint, naar mijn mening, net van de grond te komen - zal ermee gediend zijn de relaties tussen deze beide wetenschappen en de negentiendeeeuwse Romantiek na te gaan. Dit vormt één van de sleutels voor het moderne streven om de geschiedenis (en dus het bewustzijn) van de sociale wetenschappen te reconstrueren. Dit zal ons in staat stellen om over de eng-politieke implicaties van de verschillende sociologieën heen te komen tot hun andere en meer complexe sociale bronnen, in het bijzonder voor zover zij betrekking hebben op de sociologische methodiek en de patronen in de probleemformulering. (2) Romantische en Classicistische syndromen verwijzen naar dieptestructuren die ondanks alle ontwikkelingen ook nu nog aan de sociale theorievorming ten grondslag liggen. Zij zijn ingebed in de verschillende sociologische scholen en vormen een wezenlijk bestanddeel van het onderscheid dat tussen deze scholen onderling en tussen de verschillende professionele subculturen bestaat. Met andere woorden, Romantische en Classicistische syndromen zijn naar mijn mening veelbelovende | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
wetenschappelijke hulpmiddelen die grote waarde hebben voor een empirisch onderzoek van de huidige, zich steeds verder ontwikkelende sociale wetenschappen - dat wil zeggen ze zijn even waardevol voor een sociologie van de sociologie als voor een geschiedenis van de sociologie. (3) Het zijn niet alleen de inhoudelijke theorieën, maar ook de methodologieën van de sociale wetenschappen die het kenmerkend stempel dragen van Romantische of Classicistische dieptestructuren. (4) Zowel bezien vanuit een diachronisch als vanuit een synchronisch standpunt draait elke fundamenteel conflict binnen of tussen de verschillende scholen om de spanningen die tussen Romantische en Classicistische (of andere) dieptestructuren bestaan. We kunnen Romantiek en Classicisme dus beschouwen als syndromen of latente dimensies die het fundament vormen van de sociologie en andere sociale wetenschappen. We kunnen ze beschouwen als verschillende genotypen die ten grondslag liggen aan bepaalde fenotypen. De Classicistische sociologie zou dan een Sociologie zijn die - in ideale vorm - de nadruk legt op de universaliteit van de heersende maatstaven, normen en waarden of van de functionele eisen van een samenleving. Een Romantische sociologie daarentegen benadrukt - opnieuw, in ideale vorm - de betrekkelijkheid, de uniciteit of het historisch karakter van de normen of behoeften van elke groep of samenleving. Als het Classicisme neigt tot structuralisme in de sociale wetenschappen, dan neigt de Romantiek tot een historische benadering. Een Classicistische sociologie streeft in zijn zoeken naar het ‘normale’ naar zorgvuldiger statistische analyse van het ‘gemiddelde’ geval en naar een bredere statistische spreiding van gevallen. Een Romantische sociologie daarentegen richt zich sterk op de realiteit van het afwijkende geval en tolereert het afwijken van normatieve of functionele regels; een Classicistische sociologie legt een grotere nadruk op het feit dat het absoluut noodzakelijk is zich tot op zekere hoogte daaraan aan te passen. Classicistische sociologie legt dus het accent op de waarde van de assimilatie van het ‘zelf’ en het individu aan de cultuur en de maatschappelijke rol, terwijl Romantische sociologie het accent legt op de waarde van het loslaten van rollen en normen, een situatie die zich voordoet bij die gelegenheden waarbij de mens niet door zijn rol of waarden overheerst kan worden of zich daarmee kan vereenzelvigen. De methodologie van een Classicistische sociologie onderstreept het belang van de ‘formele’ rede, van het systematiseren en het zich bewust conformeren aan bestaande regels. De methodologie van een Romantische sociologie legt een veel grotere nadruk op die bronnen van kennis en theorie die buiten de techniek staan en van sociale oorsprong zijn. Een Classicistische sociologie accentueert veeleer het vermogen van de menselijke rede om uit afzonderlijke situaties algemeen geldende conclusies te trekken. Een Classicistische sociologie impliceert daarom dat er één werkmodel bestaat dat het beste is en verplicht de onderzoeker te bepalen welk dat is en te trachten zich daar te allen tijde aan te houden. Een Romantische sociologie legt de nadruk daarentegen op het feit dat verschillende wetenschappelijke problemen en verschillende onderzoekterreinen elk hun eigen regels of paradigmata hebben. Een Romantische sociologie neigt ertoe meer betekenis te hechten aan informele methodieken die zijn aangepast aan individuele gevallen. Dat betekent dat er meer dan één goede methode is en dat goede technieken en methodologieën met de tijd en het verschuivend normbesef geacht worden te veranderen. Een Classicistische sociologie tracht juist de meer constante structuren op te sporen en zoekt naar wetten die een meer universele toepassing hebben, een Romantische sociologie zoekt naar historische wetten of geldt misschien alleen voor de etnografie, voor hermeneutische interpretaties, de beschrijving van unieke voorvallen of concrete totaliteiten. Een Classicistische sociologie legt de nadruk op orde en ordenende mechanismen in de samenleving, een Romantische sociologie op de diepere oorzaken van verandering, voortgang, resultaten en uiteindelijk lot. Voor de Classicistische socioloog betekent ‘objectiviteit’ het zich conformeren aan de eisen die de rede of de wetenschap- | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
pelijke logica stelt, voor de Romanticus betekent het echter dat, door middel van discussie, overeenstemming is bereikt in de opvattingen van wetenschapsmensen.
De Classicistische socioloog let vooral op de behoefte die de maatschappij heeft aan orde en coherentie, de Romantische socioloog benadrukt juist dat de maatschappij behoefte heeft aan conflicten en wrijvingen. Een Romantisch socioloog meent dat er allerlei soorten spanningen en conflicten in de samenleving bestaan - tussen ideeën, klassen, instellingen, soorten mensen - en neemt aan dat tussen mens en maatschappij een conflict onvermijdelijk is omdat het wezen van de één deels in strijd is met het wezen van de ander. De Classicist onderstreept dat de mens afhankelijk is van een of andere vorm van samenleving om zijn menselijkheid te verwerkelijken. De Romanticus meent dat de mens juist in zijn menselijkheid belemmerd wordt door de geordende maatschappij. Daarom legt de Classicistische socioloog het accent op de waarde van harmonie, overeenstemming en welgevoeglijkheid, terwijl de Romanticus de waarde van het groteske, het afwijkende en het ‘ongepaste’ benadrukt. Het zal duidelijk zijn dat ik niet geloof dat Romantiek of Classicisme op zichzelf voldoende zijn om een infrastructuur voor een zinnige sociologische theorie te vormen. Ik meen dat beide nodig zijn. Maar ten aanzien hiervan wil ik tenminste twee opmerkingen maken: Ten eerste zal, indien de theoreticus zowel tot de Romantische als tot de Classicistische infrastructuur toegang heeft, maar hij de ene van de andere isoleert, geen van beide hem de mogelijkheid geven de andere vanuit een verruimend perspectief te bezien. Dan kan een soort theoretische schizofrenie ontstaan, waarin de ene visie voor het ene doel, de andere voor een ander doel wordt gebruikt. De meest vruchtbare relatie tussen beide bestaat wanneer geen van beide van de ander wordt geísoleerd, wanneer geen van beide wordt onderdrukt, wanneer elk daardoor een perspectief op de andere kan bieden en met die ander kan worden verenigd in een spanningsveld dat een vruchtbare voedingsbodem vormt voor de theorievorming. Bovengenoemde implicaties gaan in ‘structuralistische’ richting. De hierna volgende implicaties gaan in de richting van een ‘historische methode’: uit bovengenoemde implicaties (dat wil zeggen als wordt uitgegaan van dezelfde en niet van andere veronderstellingen) volgt dat zich specifieke historische omstandigheden kunnen voordoen waarbij één van de infrastructuren wordt onderdrukt in het grootste deel van de samenleving of in de bestaande technisch-wetenschappelijke traditie en waarin het daarom in wetenschappelijk opzicht nuttig kan zijn bij wijze van tegenwicht die infrastructuur te benadrukken die door de cultuur is uitgesloten. Ik nu meen dat onze eigen tijd zo'n historische periode is. De Classicistische infrastructuur is bepalend geweest voor de ontwikkeling van de academische sociale wetenschappen; ontwikkelingen aan het eind van de jaren zestig hebben slechts een zwakke stroming in tegengestelde richting te zien gegeven. In een dergelijke periode, waarin de sociale theorie onderhevig is aan een door de gevestigde machten gesteund Classicisme, is het vooral nodig om de theoretische creativiteit en het gespannen ‘evenwicht’ tussen de infrastructuren te herstellen door als tegenwicht de nadruk te leggen op de bijzondere waarde van de Romantische infrastructuur. In een tijd als de onze, waarin het Romantische alleen in de marge van de dominerende cultuur aanwezig is, bestaat echter voortdurend gevaar dat ook deze Romantiek een heel eigen, zeer eenzijdige ontwikkeling zal doormaken, met name in irrationele en anti-wetenschappelijke richting. |
|