De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 591]
| |
Paul Goodman
| |
2.Doch laat ik mijn bedeesdheid niet overdrijven. Ook ik zie, zoals iedereen, schrijnende wantoestanden die me diep aangrijpen en waar een zich al dan niet identificeren geen punt van overweging meer is, de vraag zelfs niet bij mij opkomt. Wreedheden en schanddaden bedreven ten opzichte van de schoonheid van deze wereld raken mij tot in het diepst van mijn ziel. Ik zie leugens, gebeuzel en vulgariteit die me misselijk maken. De gevestigde machten weten niet wat het is om | |
[pagina 592]
| |
grootmoedig te zijn, in de meeste gevallen zijn ze alleen ambtelijk en rancuneus. Zoals Malatesta zegt: je probeert te doen wat je moet doen en zij komen tussenbeide; het conflict dat daaruit voortvloeit is dan jouw schuld. Het ergste van alles is dat uit de manier waarop deze mensen de wereld vernietigen blijkt dat ze geestesziek zijn, heiligschenners die ellende over zichzelf en degenen die met hen samenwerken brengen; soms word ik dan ook gekweld door een bijgelovige angst om tot dezelfde stam te behoren en op dezelfde grond te lopen als onze politieke leiders. Toch heeft de mens het recht krankzinnig, stom of arrogant te zijn. Dat is ons voorrecht als menselijke wezens. Maar wij begaan de fout mensen met collectieve macht te bekleden. Anarchie is de enige veilige politiek. In moreel opzicht is het rampzalig om gevoelens als verontwaardiging, weerzin en verachting te onderdrukken. In politiek (en spoedig daarna ook in moreel) opzicht is het rampzalig om er een programma op te baseren. Het is een wijdverbreide misvatting dat anarchisten menen dat ‘de mens van nature goed is’ en die mens daarom in staat is zichzelf te besturen. Wij neigen echter eerder tot een pessimistische visie. Wij zijn koel en nuchter omdat we geen ideeën hebben. En machthebbers in het bijzonder neigen tot stupiditeit omdat zij het contact met de concrete, begrensde ervaring hebben verloren en in plaats daarvan voortdurend andere mensen hinderen in hun initiatieven, die ze daardoor ook stom en duf maken. Stel je eens voor wat voor invloed het tot god verheven worden, zoals dat bij voorbeeld Mao Tse-tung en Kim Il Sung te beurt is gevallen, op iemands karakter moet hebben. Of uit sleur het ondenkbare denken, zoals dat in ons eigen Pentagon gebeurt. | |
3.Ik wil ook wat zeggen over die vreemde abstractie die wij ‘Maatschappij’ noemen, omdat de Maatschappij, sinds Bentham, Comte, Hegel en Marx, voor allen die zich met politieke wetenschappen bezighouden, een voorwerp van dwangmatige en bijgelovige verering is geworden, en de plaats heeft ingenomen van het losse kader van gemeenschappen waarin ieder elkaar kent, persoonlijke fantasieën en steeds verschuivende submaatschappijen, waarin de meeste mensen hun leven doorbrengen. Het is begrijpelijk dat paternalistische tsaren of koningen-bij-de-gratie-gods het waanidee zouden kunnen koesteren dat alle spreeuwen voortdurend onder hun voogdij staan als één Maatschappij. Evenzo is het voorstelbaar dat de economen in Manchester alle transacties tussen familieleden, transacties in natura en alle lokale transacties die niet op de beurs genoteerd konden worden, volledig wilden afschaffen. De normale handelwijze van filosofen uit de tijd van de Verlichting was echter om dergelijke theorieën te reduceren zodat eenvoudige, concrete misstanden ontstonden die dan vervolgens bestreden konden worden. Maar het leek of het nodig was om, ter vervanging van de leuze L'Ancien Régime, een even weids concept, de ‘Maatschappij’, te creëren. Comte en Bentham wilden de grootse, fictieve Maatschappij tot een realiteit maken - om die realiteit dan te gebruiken ter verbetering van ‘alles’ of in ieder geval ter verkrijging van ‘het grootste goed voor het grootste aantal’. Om metafysische redenen was Hegel gelukkig met de opvatting dat, naarmate een mens gesocialiseerder is en zich daar meer van bewust is, hij een reëler mens is. Maar zielig is Marx, die zich geheel richtte op de Maatschappij en die Maatschappij met alle macht wilde bekleden, juist om ervan af te komen en terug te gaan tot een eenvoudiger individueel en gemeenschappelijk bestaan.
Er zijn zeker gelegenheden waarbij mijn bestaan als lid van de maatschappij van allesoverheersend belang is en allesbehalve een abstractie, bij voorbeeld wanneer ik in een groot lijnvliegtuig wordt geloodst waarvoor op de achtergrond duizenden anonieme mensen met tijdschema's en instrumenten in touw zijn, om van kapers nog maar niet te spreken. Maar zelfs dan herstel ik me snel na de eerste schok en krijg belangstelling voor degene die naast me zit of zoek naar een paar | |
[pagina 593]
| |
lege stoelen om me op uit te strekken om te slapen, of druk m'n neus tegen het raampje en kijk naar de wolken en de verdwijnende aarde. Gewoonlijk wordt mijn behoefte aan de Maatschappij bevredigd volgens een uiterst vaag criterium: ‘Gelukkig is de mens die zich één kan voelen met voldoende gelijkgeaarde soortgenoten - dat hoeven er maar een paar honderd te zijn - om er zeker van te zijn dat hij bij zijn volle verstand is, hoewel acht miljoen anderen volslagen getikt zijn’. (Empire city, Iv, 19, i) Een belangrijke reden waarom ik in veertig jaar niets heb geleerd is dat de politieke waarheid zo simpel is dat een kind haar kan zien: de Maatschappij met een grote M kan heel weinig anders doen voor de mens dan dragelijk te zijn, zodat we ons met de belangrijkere zaken van het leven kunnen bezighouden. | |
4.De meeste anarchistische filosofen gaat uit van een zin voor vrijheid. Soms is dat een metafysisch-ethische noodzaak, gekoppeld aan zendingsijver, maar in de meeste gevallen is het een diepe dierlijke drift of een religieus verlangen, zoals de hymne van de gevangenen in Fidelio. Ze hebben te veel onderdrukking gezien of meegemaakt - lijfeigenschap, industriële slavernij, zijn beroofd van hun vrijheden, gekoloniseerd door imperialisten en gekoeieneerd door de kerk. Toch zijn mijn eigen ervaringen in deze wel ongeveer voldoende. ‘Zij’ zijn er niet in geslaagd deze vrijheden al te zeer te beperken, hoewel ook ik mijn deel heb gehad van het gewone gesar en een groot aantal straffen en een nog groter aantal dreigementen te verduren heb gehad. Ik hoef me niet aan onderdrukking te ontworstelen om mezelf te zijn. Mijn ongeluk is niet dat ik gevangen zit maar dat ik in ballingschap ben of op de verkeerde planeet ben geboren. Wat er in wezen met mij aan de hand is, is dat de wereld voor mij onpraktisch is; door ongeduld en lafheid maak ik haar nog minder praktisch dan zij zou kunnen zijn. Voor mij is het belangrijkste uitgangspunt van het anarchisme niet de vrijheid maar de autonomie, het vermogen een taak aan te vatten en die op zijn eigen wijze uit te voeren. Zonder bevelen te hoeven opvolgen van autoriteiten die het onderhavige probleem en de beschikbare middelen niet kennen. Leiding van buitenaf kan soms onvermijdelijk zijn, bij voorbeeld in noodgevallen, maar gaat ten koste van de vitaliteit. Het handelen is harmonieuzer, krachtiger, en het onderscheidingsvermogen groter zonder bemoeienis van de staat, opzichters, bureaucraten, industriële managers, centrale planning en universiteitsbesturen. Deze vertonen de neiging chronische noodgevallen te creëren waardoor zijzelf onmisbaar worden. In het merendeel van de gevallen is het gebruiken van macht om iets gedaan te krijgen op vrij korte termijn al een weinig doelmatig middel. Extrinsieke macht belemmert het intrinsiek functioneren. ‘De ziel beweegt zichzelf voort’, zegt Aristoteles. Het zwakke punt in ‘mijn’ anarchisme is dat vrijheidszin een krachtig motief vormt voor politieke veranderingen, terwijl autonomie dat niet is. Autonome mensen beschermen zichzelf met alle mogelijkheden die zij hebben, maar met minder krachtige middelen, waaronder passief verzet een grote plaats inneemt. Ze gaan tòch hun eigen gang. Het dramatische van mensen die onderdrukt worden is echter dat ze, als ze hun vrijheid veroveren, niet weten wat ze moeten beginnen. Omdat ze niet autonoom zijn geweest, weten ze niet wat het is en vóór ze het hebben kunnen leren hebben ze alweer nieuwe heersers die zeker niet staan te springen om afstand te doen van hun nieuw verworven macht. En de verdrukten zijn zozeer bezig met hun te hoog gespannen verwachtingen van de Nieuwe Maatschappij dat ze geen tijd hebben om er voldoende op te letten of hun leven leefbaar is. In de strijd waren ze van elkaar afhankelijk, maar hun solidariteit is nu abstract geworden en elke afwijking wordt contra-revolutionair genoemd. Mijn zwakkere positie geeft wel de mogelijkheid dat autonome mensen misschien zullen inzien dat de huidige situatie rampzalig voor hen is en hun autonomie in feite tot niets is gereduceerd. Zij moeten dat wel inzien. Er is niet voldoende nuttig werk en het is moeilijk dat eerlijk te doen of een beroep met ere uit te oefenen. Kunsten en weten- | |
[pagina 594]
| |
schappen zijn gecorrumpeerd. Bescheiden ondernemingen moeten uit hun krachten groeien willen ze blijven bestaan. De jongeren voelen geen roeping meer. Begaafdheden worden overwoekerd door diploma's. Officiële burgerrechten worden via afluisterapparaten en door Interpol met voeten getreden. Belastingen worden verspild aan oorlogvoering, onderwijzers en vaste lasten. Enzovoort, enzovoort, enzovoort. De remedies voor dit alles mogen weinig indrukwekkend en sensationeel zijn, maar in elk geval moeten zij het kwaad bij de wortel aanvatten, want vele instellingen vallen niet te verbeteren of te hervormen en het systeem als geheel is onmogelijk. Heel veel zou dragelijk kunnen worden door heel veel uit te wissen. Het doel van de politiek is de autonomie te bevorderen, de Maatschappij niet langer een obstakel te doen zijn en nieuwe perspectieven te openen. Ik vind de marxistische formule ‘het verschrompelen van de Staat’ prachtig, maar het geeft de methode, niet het resultaat. | |
5.Een centrale organisatie van beheer, produktie en distributie is soms onvermijdelijk, maar leidt logischerwijze tot domheid. Informatie uit de praktijk moet geabstraheerd worden en verliest bij elke volgende trap aan inhoud; tegen de tijd dat de hoogste instantie wordt bereikt zal in sommige gevallen iedere zin verloren zijn gegaan. Soms zal erin worden gezegd wat (naar men meent) die hoogste instantie wenst te horen. Om iets te hebben om te rapporteren worden de feiten uit de praktijk in standaardvormen gegoten en zijn niet langer soepel en plastisch. Diegenen die de hoogste instantie vormen kunnen hun verstand niet gebruiken omdat zij geen contact meer hebben. Diegenen die in de praktijk bezig zijn raken hun verstand kwijt omdat ze een vreemde taal moeten spreken en op geen enkele manier iets zelfstandig kunnen aanpakken. Op grond van de verkeerde informatie die ontvangen wordt neemt de hoogste instantie een beslissing en doet een richtlijn uitgaan die mogelijk op niemands individuele geval van toepassing is. Op elk niveau wordt deze richtlijn opgedrongen aan de ondergeschikten, eerder om degenen aan de top tevreden te stellen dan om het werk gedaan te krijgen. Wordt de richtlijn uiteindelijk in praktijk gebracht, dan is het mogelijk dat hij volslagen irrelevant is of werkt in de trant van ‘operatie geslaagd, patiënt overleden’.
De criteria voor het slagen van dergelijke beleidsvoeringen zijn abstracties als Bruto Nationaal Produkt, levensstandaard, inwonersaantal, reizigerskilometers, aantallen afgelegde academische examens etcetera. Deze zaken houden in het beste geval geen enkel verband met gewone welvaart, welzijn, vrede, reiservaring of werkelijke kennis. Maar in het slechtste geval verhinderen ze de gewone welvaart, vrede, reiservaring et cetera. Niettemin is een centrale organisatie die logischerwijze leidt tot domheid soms onvermijdelijk, en juist door te bestaan oefent zij een buitensporig grote macht uit. Dit is een raadsel. De Articles of Confederation en de heftig omstreden Federalist Constitution gaven een oplossing die bijna dertig jaar lang heel aardig werkte in weinig complexe omstandigheden. Mijns inziens zouden wij veel langer een minder vastgeroest en boeiender land hebben gehad als we die Articles of Confederation geamendeerd hadden. We zouden dan de Wet op de Douanetarieven van 1817 niet hebben gehad. Ik veronderstel dat het meest weerzinwekkende aspect van de moderne, uiterst georganiseerde samenlevingen het gevangeniswezen en de krankzinnigengestichten zijn, grote opslagplaatsen van al wat onverteerbaar is, waarvan de rest zich vaag, maar met een zekere onbestemde angst, bewust is. Van domme, maar in elk geval menselijke begrippen als straf, wraak, boete en dergelijke zijn we afgestapt. Maar daarvoor in de plaats is gekomen het hoogmoedige streven de afwijkende te willen ‘verbeteren’ en ‘terug te brengen in de maatschappij’. Uit niets blijkt dat we weten hoe we dat moeten doen en zowel in gevangenissen als in krankzinnigengestichten komt dat op hetzelfde neer, namelijk pogingen om mensen in het juiste patroon te dwingen, de patiënten en gedetineerden te behandelen als inferieure wezens en uiteindelijk niet | |
[pagina 595]
| |
meer doen dan de zaak uit het gezicht houden. Het enige rationele motief om iemand van zijn vrijheid te beroven is de noodzaak zichzelf te beschermen tegen kwaad dat waarschijnlijk herhaald zal worden. In krankzinnigengestichten is meer dan negentig procent van de geesteszieken ongevaarlijk en behoeft niet opgesloten te worden. En wat voor zin heeft het diegenen op te sluiten die eenmalige misdaden hebben begaan, dat wil zeggen voornamelijk doodslag, en misdaden voortvloeiend uit familieomstandigheden, om hen te laten boeten voor hun wandaden? (ik ken niet het exacte percentage dat dit soort misdaden op het totaal vormt, maar het moet vrij hoog zijn). Natuurlijk moeten mensen boeten voor wat ze hebben misdaan, om over hun schuldgevoelens heen te komen en rehabilitatie mogelijk te maken, maar het is veel waarschijnlijker dat dit gebeurt door te trachten ze weer in de gemeenschap te doen opnemen dan door ze te isoleren en over te leveren aan doffe wanhoop. Het vroegere schuldbekennen op het marktplein was wat dit betreft een betere methode. Het valt te betwijfelen of het straffen van sommigen anderen ervan zal weerhouden een misdaad te begaan. Verschillende strafmaten hebben geen statistische weerslag op de frequentie, maar geven enkel de mate van abstracte sociale afkeuring aan. En het is duidelijk dat de grote meerderheid die nooit steelt, omkoopt, vervalst et cetera dat niet nalaat omdat ze ervan weerhouden wordt door brute wettelijke dreigementen, maar omdat hun manier van leven anders is en veel subtielere invloeden hier een rol in spelen; andere culturen en een aantal van onze eigen subculturen kennen andere zeden en gewoonten; de alternatieve jeugdcultuur heeft bij voorbeeld geleid tot een grote toename van het aantal winkeldiefstallen en het aantal vervalste officiële documenten.
De voornaamste reden dat de zogeheten ‘zedelijkheidswetgeving’ geen functie heeft in het voorkómen van onzedelijkheid is dat de verleiding tot onzedelijkheid niet op hetzelfde psychologische vlak plaatsvindt als het verstandelijk berekenen van wettelijke risico's - zoals fraude plegen of een bon voor fout parkeren riskeren. En waarschijnlijk is ook veel authentiek misdadig gedrag op dezelfde wijze dwangmatig (we moeten echter in gedachten houden dat onze theorieën over criminele psychologie en sociologie voor een groot deel gebaseerd zijn op misdadigers die gepakt zijn, een speciale minderheid). Er zijn evenwel onverbeterlijke recidivisten en ‘psychopatische persoonlijkheden’, van wie we nooit met zekerheid kunnen zeggen dat ze dezelfde of nog ergere misdaden niet nog eens zullen begaan (ik denk dat deze binnen elke sociale structuur zullen blijven bestaan). Het is irreëel om van de andere mensen te verlangen dat zij niet in paniek raken hierover en dus denken we dat we ze moeten opsluiten om te voorkomen dat ze worden gelyncht. Maar onze huidige ‘verbeterings’-theorie leidt in feite tot zeventig procent recidivisme, gewoonlijk voor ernstiger delicten, tot een staat van oorlog en terrorisme tussen gevangenen en bewakers en tot steeds meer gevangenisopstanden. Waarom zeggen we niet eerlijk ‘We sluiten je op omdat we gewoon bang voor je zijn. Het heeft niet noodzakelijkerwijze met jou persoonlijk te maken en het spijt ons. Hoe kunnen we daarom, op jouw voorwaarden, je opsluiting zo pijnloos en nuttig voor je maken als maar mogelijk is? We zullen je zoveel materiële voldoening geven als we kunnen bekostigen, je niet in een cel opsluiten, je je eigen manier van leven laten en je eigen werk laten vinden en uitvoeren - zolang wij maar tegen je beschermd zijn. Het probleem dat blijft bestaan en mogelijk niet op te lossen valt is hoe jullie je tegen elkaar kunnen beschermen’. Hier kan natuurlijk tegenin worden gebracht dat vele hardwerkende, zuinige burgers, die geen misdadigers zijn, nooit zoveel medeleven van de maatschappij krijgen. Nee, dat krijgen ze niet en dàt is nu juist zo jammer. | |
6.Toen mijn broer en ik Communitas schreven legden wij slechts één methodisch criterium aan: verminder het aantal intermediaire diensten die niet direct produktief zijn of direct genoe- | |
[pagina 596]
| |
gen verschaffen, zoals forensenvervoer, verpakkingsindustrie, riolering, Who's who-boeken et cetera. Als ervaring zijn deze zaken niet de moeite waard, maar belemmeren en predetermineren de werkelijke ervaring - zoals je daarheen loopt waar de straat heen gaat en studeert om examen te doen. De maatschappelijke gelden en tijd die aan intermediaire zaken worden besteed kunnen niet voor iets anders worden gebruikt. Ook de techniek kent zijn sloppen en kan zinledig zijn. Economen die zich met infrastructuren bezighouden denken hier niet voldoende aan als zij onderontwikkelde streken opzadelen met zo'n blok aan het been. Het is treurig te zien wat er geworden is van het instrumentalisme van John Dewey, het idee dat waarde en betekenis belichaamd worden in middelen en handelingen en dat het doel waarnaar gestreefd wordt in de praktijk ligt. Het instrumentalisme werd verweten dat het in de grond anti-intellectueel zou zijn omdat het geen idealen toestond. Maar in feite was het een poging het intellect niet te laten verzanden in nutteloosheid en beschaafde keurigheid. Het vormde een onderdeel van dezelfde stroming waar ook het functionalisme uit voortkwam dat de architectuur wilde redden en de industriële democratie en agrarische volksbeweging die de democratie veilig wilden stellen. Deze laatste wilden de gewone werkdag en het gewone dagelijkse werk niet laten verworden tot middelen om zondagse doeleinden te bereiken. Nu vinden we het echter heel normaal dat immense fondsen worden aangewend en hele series handelingen worden uitgevoerd in plaats van waarde en betekenis. Geen doelstelling, geen ervaring, niets doelmatigs. Een universiteit wordt bestuurd om het goede bestuur ervan te waarborgen. De regering creëert nieuw werk om de werkloosheid te bestrijden. Een kandidaat voor het parlement stelt zich verkiesbaar om gekozen te worden. Een oorlog wordt uitgevochten om nieuwe wapens uit te proberen. Alleen dit laatste klinkt wrang. | |
7.In het beste geval moeten overblijfselen uit het verleden, bij voorbeeld de ‘westerse cultuur’, en de drukke zaken van de huidige maatschappij ook loodzwaar drukken op ieders eigen armzalige, beperkte ervaring, tenzij hij zich deze op de een of andere wijze eigen kan maken door opvoeding en opleiding. De meeste mensen in de meeste leeftijdsgroepen maken zich een grote hoeveelheid volksliedjes en volksgebruiken eigen op de wijze waarop zij zich ook hun moedertaal eigen maken - welke wijze dat ook moge zijn. Zij zijn zo verstandig het grootste deel van het ‘verheven’ denken en de ‘grote’ cultuur, niet voor hen bestemd, uit eigen beweging te elimineren, tenzij zij door onderwijzers en leraren worden opgepord en aangespoord er aandacht aan te besteden; toch krijgen ook zij er op bepaalde momenten wonderbaarlijke flitsen van te zien: bij plechtige religieuze gelegenheden, in meesterwerken uit de muziek, beeldende kunst of architectuur, bij belangrijke openbare gebeurtenissen die stof tot nadenken geven zoals constitutionele crises, strijd tegen sociaal onrecht, rechtspleging en dergelijke; daarnaast eisen de meeste ambachten en beroepen, of het nu gaat om technische beroepen, het boerenbedrijf, koken of kinderen opvoeden, een heleboel fundamentele kennis en een grote traditie die intelligente mensen zich als vanzelf eigen maken. Het leven van alledag kan een rijke cultuur hebben en heeft die bij tijden ook gehad. De maatschappij waarin werkdagen, vrije dagen en verkiezingsdagen het merendeel der bevolking niet van voldoende geestelijk voedsel voorzien, dient gewantrouwd te worden; wij trachten een soort abstracte culturele opvoeding te geven door lessen op school. Dat is onmogelijk. Op kritieke momenten in de geschiedenis kunnen jonge mensen bewust kiezen voor het verwerpen van alle tradities. Aan het einde van de middeleeuwen verklaarden de moderni dat ze met het verleden hadden afgedaan; ze keerden de in de scholastiek vastgeroeste hoogleraren de rug toe en stichtten hun eigen universiteiten. De jeugd in de periode van Sturm und Drang verwierp de hoofdse manieren en moraal van de generaties vóór hen. Nu | |
[pagina 597]
| |
lijken we een soortgelijk keerpunt te beleven. Jonge mensen kennen soms tot onze verbazing ‘Greensleeves’ en ‘Annie Laurie’ niet, ze zijn niet nadenkend gestemd op dagen dat gebeurtenissen, die duizenden jaren geleden plaats hebben gevonden, worden herdacht -evenals Huck Finn zijn ze niet geïnteresseerd in mensen die dood zijn; ze nemen dingen die Harvey en Newton nog zelf uit moesten zoeken, eenvoudig als vaststaand aan; het zal ze een zorg zijn dat Tyrannosaurus heerste in het Cretaceen. Het programma van een Vrije Universiteit zou bij voorbeeld kunnen bestaan uit Sensibility Training, Psychedelische ervaringen, Multi-Media, Astrologie, het Cuba van Castro, de Geschiedenis van de Vrouw en Black Studies. Dit zijn niet de belangrijke geesteswetenschappen, maar toch is het beter dat ze materiaal bestuderen dat ze zich eigen kunnen maken dan materiaal dat hen altijd vreemd zal blijven. (Het verwondert mij overigens dat ze niet niets bestuderen, een zeer wijsgerig onderwerp. Het lijkt of ze naar school móeten gaan.) Sommigen van ons zitten midden in die verheven cultuur waarvan de geest in deze enkelingen herleeft, en vinden het, omdat die geest met betrekking tot het jaar 1972 niet altijd onmiddellijk even relevant is, niet eenvoudig daarmee te leven. Het is bijna even onwaarschijnlijk dat we mensen vinden met wie we kunnen praten als dat we Seami of Calderon in onze tijdgenoten zouden herkennen. Toch hebben mensen als wij wel degelijk zin. Het zou te betreuren zijn als de grote momenten uit de culturele geschiedenis van de mens niet zouden blijven voortleven. Anderzijds zijn de huidige instellingen levenloos als de geest waaruit ze ontstaan zijn geen nieuw leven wordt ingeblazen. Ik ken echter geen enkele methode om over te dragen wat wij weten, namelijk dat Beethoven, de mensen van de Reformatie en de schrijvers van The federalist echte mensen zijn geweest en meenden wat zij zeiden of deden. De grote moeilijkheid is dat het, om hen in onze termen te kennen, absoluut noodzakelijk is de kennis die we van hen in hun eigen termen hebben te verloochenen. En met hoe minder culturele achtergrond je daar aan begint, hoe moeilijker het is. | |
8.‘Roeping’ slaat op het zich bezighouden met de zaken van de gemeenschap op zo'n manier dat deze niet tot een sleur worden. Als ik erin slaag uit te maken waarin en waarvoor ik goed ben, datgene te vinden wat mijn gemeenschap kan gebruiken en zal steunen en dit in alle rust en veiligheid kan uitvoeren, dan kan ik meer mijzelf zijn en wordt het sociale werk vermenselijkt omdat een werkelijk mens zich ermee bezighoudt. Het hebben van een roeping heeft altijd iets miraculeus, zoals verliefd worden, en het werkt. Ik kan Luther begrijpen als hij zegt dat een mens door zijn roeping gerechtvaardigd is, want dat deze al een bewijs van Gods gunst vormt. Natuurlijk is het, psychologisch gezien. veel eenvoudiger als het gezin ot de gemeenschap het kind in zijn eigen vertrouwde omgeving het voorbeeld heeft gegeven en hem aanmoedigt om de weg van zijn keuze te volgen. Het is veel moeilijker als een kind arm is of door zijn sociale positie, of die nu goed of slecht is, in zijn keuze wordt beperkt en moet aanvaarden wat zich voordoet of waartoe hij gedwongen wordt. De levensgeschiedenis van Faraday is wat dit betreft een goed voorbeeld van zowel voorrechten als handicaps, maar ook van dat miraculeuze aspect waar ik boven over sprak. Zijn vader was een rondtrekkend smid. Als jongen werkte hij zeven jaar als leerling bij een boekbinder. Hoewel hij nauwelijks kon lezen, nam hij vaak boeken over natuurwetenschappen, die in de winkel kwamen om opnieuw te worden ingebonden, mee naar huis en kopieerde de diagrammen. De klanten praatten vaak met hem, hij moet niet alleen een verstandig maar ook een aangenaam mens zijn geweest. Ze nodigden hem uit naar lezingen te komen. Op zijn twintigste werd hij, door zijn gave voor het vervaardigen van technische apparatuur, laboratoriumassistent van Humphrey Davy. Hij had dus de juiste achtergrond, de juiste handicaps om hem aan te zetten tot inspanningen, en de genialiteit van een Faraday. | |
[pagina 598]
| |
Zoals we het tegenwoordig in de praktijk doen is het maar een armzalig geheel. De Grote Maatschappij heeft vakjes die gevuld moeten worden en de jongeren worden getest op hun begaafdheden en opgeleid om de vakjes te vullen. Voorbeelden in de eigen vertrouwde omgeving hebben afgedaan. De huidige beroepen zijn onbekend en veraf. Begaafdheid is autonoom en ontwikkelt zich niet op het moment en volgens de weg die de maatschappij bepaalt. Iemand met een grote begaafdheid kan heel wel weigeren mee te werken, gaan steigeren en zijn begaafdheid ontkennen. Dit is abstract. Maar als alles gaat zoals nu van alle kanten wordt gepropageerd, kunnen we een nog bloedelozer toekomst verwachten. In onze veranderende wereld, wordt gezegd, moeten de jongeren zo worden opgeleid dat ze ‘zich aan kunnen passen’ en ‘verschillende rollen kunnen spelen’. Dit zal de mensen ‘bevrijden’ van het ‘vastroesten’ in één enkele bezigheid. Jonge mensen met wie ik heb gesproken vinden dit een uitstekend idee; ze willen ‘alleen maar mens’ zijn en zich niet beperken tot een ‘roeping’ of zich vastleggen in een beroep. Ze willen ‘in’ verschillende activiteiten ‘zitten’. Zo zat Shakespeare waarschijnlijk in de toneelschrijverij en Niels Bohr in de atoomfysica. Een merkwaardige visie op persoonlijkheid en betrokkenheid. | |
9.Een roeping die ieder heeft is een goed burger te zijn. Het is een zware en lastige taak, tenzij men er een authentieke begaafdheid voor bezit - die ik mis -, maar wij moeten nu eenmaal de maatschappij beheersen als iets dat wij zelf maken en meemaken, anders gaat zij ons, in alle opzichten, beheersen. Zelfs als ik alleen kan klagen en jammeren, schrijf ik ingezonden brieven. Een bundel daarvan publiceerde ik onder de veelzeggende titel The society I live in is mine. Een klein kind of een puber heeft recht op een naïef soort patriottisme, de trots die hij voelt voor de plaats waar hij in de wereld is gezet - hij heeft tenslotte ook niet gekozen om daar geboren te worden. Zonder een heimelijk vermoeden dat die mensen waar hij toe behoort toch tot op zekere hoogte een zin, een fatsoenlijk verleden en goede bedoelingen moeten hebben, zou het leven een wrange ballingschap worden. Voor een kind is zelfs de stupide vaderlandslievendheid die nationalisme heet, beter dan niets. Mijn dochtertje, die nu negen jaar is, bezoekt een openbare school in Hawaï, waar de kinderen overspoeld worden met ‘Colombia the Gem of the Ocean’ en de Eed van Trouw alsmede nog wat pathetische Hawaïaanse folklore - de school bestaat voor vijfennegentig procent uit kinderen met een gedeeltelijk polynesische achtergrond. Maar in New York ging ze naar een ‘progressieve’ particuliere school, waar in plaats van ‘America the Beautiful’ werd gezongen
O ugly for polluted skies
grain grown with pesticides
(O, wat lelijk zijn vervuilde luchten
en met gif bespoten graan te duchten)
en ik vind het best dat ze (een paar maanden lang) leest over het schot dat over de hele wereld weerklonk, en over Thomas Jefferson zonder dat er steeds weer bijgezegd wordt dat de man van slaven hield. Ik zie dat ze gelukkiger is als ze in het edele kan geloven dan wanneer ze in het verdorvene moet geloven. Het is aandoenlijk. | |
10.Ik heb geen idee wat voor geheime opdracht de marineschepen hebben die bij mijn stukje strand in Waimanalo liggen, maar ik wou dat ze er wat haast mee maakten en niet langer mijn uitzicht belemmerden' - aldus een ingezonden brief in de Honolulu Star-Bulletin. Wat die schepen daar in feite deden was het testen van een onderwaterverblijf, dat door het Instituut voor Oceaanonderzoek was gebouwd, dus daar viel geen enkel bezwaar tegen te maken. Maar mijn bezwaar was dat de Marine daar maar dag na dag voor anker lag, alsof de zee van hen was. Ik voel me aangetrokken tot de theorie van | |
[pagina 599]
| |
Hegel dat eigendom een verlenging van de persoonlijkheid is; het lijkt vanzelfsprekend dat het dat is als ik mijn gereedschappen, mijn kleren, mijn kamer en mijn uitzicht bekijk. En ik zou het bezitten van grootkapitaal ook zo willen bezien in plaats van het te beschouwen als iets dat zuiver en alleen ontstaat door wetten, door de macht van de staat. Grootkapitaal is het verlengde van een coöperatieve persoonlijkheid in het verleden en heden; het is grotendeels ons gemeenschappelijk erfdeel waarop door enkelen beslag is gelegd. Socialisten maken bezwaar tegen elke vorm van natuurlijk bezit. In de praktijk zouden ze gewoonlijk wel eigen kleren, eigen gereedschappen en dergelijke toestaan, niet als een natuurlijk recht, maar eerder als een recht dat door het collectief aan de enkeling wordt verleend. Ik vind dat zeer ontmoedigend. Om mijn recht te kunnen doen gelden en me met mijn zaken bezig te kunnen houden, zou ik mijzelf eerst abstract moeten bezien, als lid van de hele maatschappij. Om kapitaal te krijgen zou ik me liever tot een krenterige zakenman wenden, die misschien een geest heeft, dan tot een collectieve bureaucratie die er hoogstwaarschijnlijk geen heeft. Voor de duidelijkheid moet ik wel zeggen dat alles wat ik zelf ooit nodig heb iemand met een drukpersje is. Het probleem van het eigendom is verkeerd gesteld. De vraag is niet of de persoonlijkheid zich uitstrekt tot de omgeving - natuurlijk is dat zo - maar wat voor soort persoonlijkheid een mens heeft. Als hij elitair is, voor zichzelf altijd het beste wil en mensen onder de voet loopt, zal zijn bezit ook zo zijn en vanuit dat oogpunt bezwaren oproepen. Als hij meent dat het hebben van enorme bezittingen het alleenrecht van een elite is, dat dat de rijkdommen van de gemeenschap niet exploiteert en andere mensen niet benadeelt, is hij een dwaas. Als hij een monopoliepositie inneemt en niet naar mijn belangen vraagt, maakt hij mij ondergeschikt en waarom zou ik me daarbij neerleggen? Als de Marine mij zou uitleggen dat zij tijdelijk een stuk water nodig heeft voor een belangwekkend experiment, zou ik het gevoel hebben dat mijn eigendom werd verbeterd in dat stuk water. Ik zou ten volle bereid zijn om mee te werken. Mijn uitzicht zou niet langer belemmerd lijken. Voor alle zekerheid moet ik wel zeggen dat ik alle experimenten van de Marine wantrouw, maar dat is een andere kwestie. Het probleem betreft ook niet het verschil tussen ‘particulier’ en ‘gemeenschappelijk’ eigendom. Wie wil particulier zijn? We leven voornamelijk, zij het niet uitsluitend, als sociale dieren. Een solitair individu is in hoge mate pathologisch. En voor een maatschappij is het in hoge mate pathologisch om als collectief op te treden. | |
11.De fout die degenen maken die ten onrechte ‘conservatief’ worden genoemd is niet hun economie die van het laissez-faire uitgaat. Waarschijnlijk is de concurrerende vrije onderneming een produktiever systeem dan mercantilisme, monopolistisch kapitalisme of socialistisch collectivisme. Maar net als in het verleden beschouwt het systeem van de vrije onderneming gewone mensen nog steeds als verhandelbare grootheden. Zij beschouwen ethische, culturele en esthetische zaken die aan de gemeenschap behoren als waren het economische zaken, bij voorbeeld inspraak van jongeren, milieubescherming en steun aan behoeftigen. Maar dit zijn nu juist zaken die maken dat de maatschappij dragelijk is. De achtergrond, die economische activiteit dragelijk moet maken, kan zelf geen object van economische activiteit zijn. En in hun economie maken zij een soortgelijke fout. De voornaamste waarden in het overgrote deel van onze huidige produktie stamt van geniale geesten als Watt, Faraday, Rutherford enzovoort, van onze voorvaderen die wouden rooiden en wegen aanlegden, of komt voort uit natuurlijke hulpbronnen. Toevallig hebben wij allen deze goudmijnen geërfd. Het is onredelijk als niet de enkelen die het kapitaal beheren en daardoor het vruchtgebruik van de erfenis hebben, niet aan iedereen royalties uitkeren, dus het gegarandeerde inkomen waar Theobald over schrijft. | |
[pagina 600]
| |
12.Degenen die streven naar gelijkheid maken bezwaar tegen bijzondere voorrechten. Het staat hun niet aan dat mijn diploma mij ‘alle rechten, voorrechten en onschendbaarheid’ verleent van een doctor in de wijsbegeerte. Maar mijn voorganger Abelard en zijn studenten hebben voor die rechten en die onschendbaarheid geleden en gestreden; wij hebben ze (misschien) nodig om ons werk te kunnen doen; ik ben zeker niet bereid om er afstand van te doen - nee, integendeel, ik ben er een fervent voorstander van. Opnieuw wordt het probleem verkeerd gesteld. Het zou beter zijn als iedereen mèt zijn belangengemeenschap veel meer rechten, voorrechten en onschendbaarheid genoot. Kinderen hebben speciale rechten, voorrechten en genieten een zekere onschendbaarheid. Degenen die gesloofd hebben om kinderen groot te brengen genieten bijzondere rechten, voorrechten en een bepaalde immuniteit, - zonder mij schuldig te voelen zeg ik ‘Jongeman, draag mijn tas’. Als schrijver kan ik niet zonder mijn vrijheden en een zekere onaantastbaarheid die iemand die nooit een regel zal schrijven niet nodig heeft; persvrijheid interesseert hem niet en hij zal deze ook niet verdedigen. Het werkelijke probleem is dat veel rechten, voorrechten en onschendbaarheid die eens een historische grond hadden, het opdoen van ervaring en het ontplooien van activiteit hielpen bevorderen, nu verworden zijn tot een soort winstgevend zaakje. Artsen en advocaten bij voorbeeld hebben behoefte aan een vakgroep van collegae en zijn, voor zover het hun beroep betreft, alleen verantwoording verschuldigd aan die collegae, aan hun eed en de aard der dingen, maar de economische chantage van de medische vakgroepen is een winstgevende zaak. Elke beroepsgroep heeft de neiging een geheimtaal te ontwikkelen die voor een leek onbegrijpelijk is; ik vind dat best zolang het hun bij hun werk helpt. Wat ik niet kan aanvaarden is dat zij de Staat zover krijgen hen officieel als enige beoefenaars van dat beroep te bestempelen en hen zodoende voor concurrentie en kritiek te vrijwaren. Verplichte mystificatie is net zoiets als verplicht verkeerd onderwijs. De bedoeling is het publiek te behoeden voor kwakzalvers, het resultaat is het te niet doen van elke nieuwsgierigheid en natuurlijke behoedzaamheid van de mens en daardoor kwak. zalverij, waartoe ook de kwakzalverij van gediplomeerde beoefenaars van het beroep behoort, te stimuleren. Ik sta achterdochtig tegenover gelijke wetten voor iedereen, zoals het ius gentium van de Romeinen, dat ten slotte leidde tot een keizerrijk waaruit niemand meer kon ontsnappen. Veiliger is het een verwarrende chaos van unieke voorrechten te scheppen en heel veel grenzen om overheen te vluchten. | |
13.De voornaamste reden waarom Jefferson voorstander was van het vrije boerenbedrijf als manier van leven was dat dit niet afhankelijk was van politieke druk. De mogelijkheid tot anarchie - waar hij naar verlangde - bleef erdoor open. ‘Laat de mannen van Shay gaan. Als je muiterij tegengaat, waar blijft dan de controle op de regering?’ Als een boer de markttrend niet aanstaat, kan hij zich terugtrekken, van zijn eigen oogsten eten en door voorzichtig te werk te gaan uit de schulden blijven. Als hij eigen land heeft, kunnen ze hem er niet afgooien (in Jeffersons tijd bestond er nog geen onteigening). Andere vormen van bezit bieden soortgelijke voordelen, een academische graad bij voorbeeld of een groot aantal dienstjaren in een baan, hoewel dan altijd de hele onderneming nog kan sluiten. Wat ik in het boerenbedrijf bewonder is de competentie. De indrukwekkende onmiddellijke relatie tussen oorzaak en gevolg, of het nu gaat om het zaaigoed, de grond, het weer, het fokken, de sanitaire voorzieningen in de stal of de motor van de tractor - en natuurlijk iets laten groeien en het dan vervolgens opeten. Natuurlijk begrijpt een boer het merendeel hiervan alleen via de empirische ervaring die hij in de praktijk heeft opgedaan, niet door wetenschappelijk onderzoek. Ook kan hij niet helemaal alleen heersen, en ook dat is goed; er zijn ten slotte goden. | |
[pagina 601]
| |
Wordsworth zag de schoonheid en de ethiek van het boerenleven zeer helder. De ecologie van het platteland is zo verbijsterend gecompliceerd dat we deze ten slotte als een gegeven feit moeten aanvaarden. Dit vereenvoudigt de ethische aspecten ervan en we kunnen ons enigszins ontspannen. Maar het verkeer of de huisvesting in Manhattan kan ik niet als een gegeven feit accepteren; die zijn kunstmatig en ik moet er dus iets aan doen. Daarnaast is het natuurlijke landschap miljoenen jaren zo doorwrocht dat het wel eenheid en stijl moet hebben, heroïsch van schaal en minutieus in de details moet zijn. Maar om verschillende welbekende redenen kan het door mensenhanden geschapen landschap niet anders dan lelijk zijn. Als de mens zijn manier van doen zou veranderen, zou het tenminste bescheiden kunnen zijn. | |
14.Wetenschappen en wetenschappelijk werk zijn heilig omdat zij zich wijden - op waarlijk priesterlijke wijze - aan de natuurlijke dingen die niet door ons zijn gemaakt, maar die ons in staat stellen zin te geven en niet met hoop, verlangens en nachtmerries te hoeven leven. Omdat ze scherp observeren, nauwkeurig zijn, nederig, en zichzelf consequent wegcijferen, kunnen wetenschapsmensen en wetenschappelijk opgeleide deskundigen de rijke vruchten plukken van hun Calvinistische deugden. Via hen lopen de kanalen van de macht en zij kunnen die in ons nadeel gebruiken. Daarom zouden zij zich door een eed moeten verbinden om ten gunste van de gemeenschap en niet ten nadele daarvan te handelen en het zou nog beter zijn als deze eed openbaar en expliciet was, zoals de Hippocratische eed. Als zij in plaats daarvan optreden als slaafse volgers van de gevestigde macht en als kleine bankiers van hun eigen economische belangen, breken de natuurkrachten los zonder dat er menselijke wezens zijn om ze te interpreteren en uit te bannen. Wij, kunstenaars en schrijvers, zijn zuinig met de natuur en verwerken in het produkt dat wij leveren heel wat van ons zelf. Dus verzamelen we weinig macht, maar dat weinige beheersen we. Wij behoeven ons niet door een eed te binden, behalve door de gelofte niet te censureren. | |
15.Futurologen nemen actuele, al dan niet gunstige tendenzen en zetten deze via een goocheltruc, namelijk door ze voor twintig jaar te extrapoleren, om in normen waaraan we maar moeten leren ons aan te passen en op voor te bereiden. Als groep zijn ze buitengewoon dienstig om de status quo-situatie te handhaven - sciencefiction schrijvers spuien hun kritiek vaak met meer durf. Ze schijnen aan de primaire ervaring de riskante eigenschap te willen ontnemen om over te gaan in Toekomst, achter een snel vervagende en verduisterende horizon. Aristoteles: ‘Heden en Verleden zijn noodzakelijk, de Toekomst is mogelijk’. Gelukkig bezitten menselijke wezens peilloze reservoirs van angst, gezond verstand, verveling, deugdzaamheid en perversiteit, waardoor zij bijna elke denkbare tendens kunnen veranderen of omkeren. Deze manier om te plannen voor de toekomst komt natuurlijk voort uit het feit dat de huidige technologie, verstedelijking, bevolkingssamenstelling en verbindingen niet te hanteren zijn - in elk geval zijn de bestuurders hun pragmatische inventiviteit kwijtgeraakt - zodat het minst wanhopige gebaar nog lijkt om maar te glimlachen en ze vervolgens te codificeren. Zoals Kafka aanraadt: ‘Luipaarden dringen de tempel binnen; maak ze tot een onderdeel van de eredienst’. Mijn eigen voorspelling is dat deze wanorde nog twintig jaar lang zal toenemen en dat zou wel eens heel goed kunnen zijn. Op sommige momenten breken sommige dingen in scherven die precies de juiste vorm en afmeting hebben. Mensen als massa leren toch alleen maar door angst - op een goede ochtend tienduizend doden door smog; een hele stad van de kaart geveegd door een per ongeluk gevallen bom. Dat komt niet omdat wij zo stom zijn, maar er is een feit, een indrukwekkend feit en niet een syllogisme nodig om een massale reactie op te roepen. Moge dit proces van verbrokkeling ech- | |
[pagina 602]
| |
ter niet verergerd worden door een reactionaire ideologie van Gezag en Orde, liberale Futurologie en radicaal Idealisme. | |
16.Ik ben verbijsterd, nu ik deze politieke opvattingen punt voor punt tracht op te schrijven, over het aandeel dat conservatieve vooroordelen daarin voortdurend hebben, het lijkt de ideologie van een boer of een kleine ondernemer die zijn kapitaal en papieren onder z'n matras bewaart. Kleinburgerlijkheid, provincialisme, organisatie op persoonlijke basis, wantrouwend staan ten opzichte van alle planning, vasthouden aan bezit, natuurlijke rechten, historische privileges, ingezonden brieven waaruit verontrusting spreekt, gedeeltelijke, moeizaam tot stand gebrachte hervormingen, zich behelpen en laat me met rust. Nee, het is geen aan bezit hechtende boer of een bedreigde kleine ondernemer, maar een klein kind dat veilige regelmaat en routine nodig heeft. Een vader is er niet. Moeder is de hele dag weg naar haar werk. Het kind is onafhankelijk omdat het dat wel moet zijn. Het is eenzaam, maar niemand zeurt aan zijn hoofd en door het raam stroomt het zonlicht binnen. Wanneer de nadruk in een theorie over ervaring ligt op de voornaamste empirische gegevens, zoals bij Dewey, zien we een afwijking in de richting van het experiment en een politiek die progressiviteit predikt. Ligt de nadruk op de fenomenologie, de perspectieven en achtergronden van de ervaring, dan zien we een neiging tot conserveren en conservatisme. Het verschil is hetzelfde als in het oude principe van acculturatie van stammen onderling: als het nieuwe voorwerp een ploeg of een techniek om potten te bakken is, verbreidt het zich snel; is het echter een verandering in bestaande taboes, in het grootbrengen van kinderen of in de esthetische beleving, dan wekt het weerstanden en verbreidt zich zeer langzaam of helemaal niet. Zo'n acculturatieproces kent geen schokken die de toekomst plotseling een ander gezicht geven (de schokken komen met het kolonialisme). Omdat ik als ervaring het concrete en eindige, met structuur en strekking, een toekomst zodat ik nog wat kan leven, en een donkere omgeving wens, wil ik in politiek opzicht alleen dat de kinderen heldere ogen hebben, de rivier schoon is, voedsel en seks beschikbaar zijn en niemand tot iets wordt gedwongen. Er dienen geen gruwelen te bestaan die me zozeer de adem benemen dat ik niets kan ervaren, maar het zal me een zorg zijn wat het groeipercentage is of dat er sommige mensen rijk en andere arm zijn, zolang ze tenminste pauvres, in alle eer en deugd arm, kunnen zijn en geen misérables worden (het onderscheid is van Péguy). Ik heb zelf nooit gevonden dat er zoveel verschil bestaat tussen zeer arm en redelijk welvarend zijn. Verheerlijking maakt mij huiverig. Ik vind het niet leuk dat mijn land een Grote Mogendheid is. Het stuit mij tegen de borst als ik massa's mensen geestdriftig aan het werk zie om een Nieuwe Maatschappij op te bouwen. De indrukwekkende oplossingen van conservatieven bestaan uit het verminderen van de druk door hier twee procent, daar vier procent van te veranderen. Als ze werken, vallen ze niet op. Liberalen lossen een probleem bij voorkeur op door een nieuwe dienst op te richten en daar veel geld in te stoppen, waarna een klinkende verklaring volgt dat het probleem is opgelost. Radicalen willen tot de wortels doordringen, hetgeen een gruwelijke wijze van tuinieren is, hoewel het in de tandheelkunde soms helaas noodzakelijk is. Ten slotte meen ik mét Luther, maar in tegenstelling tot Hegel en Marx, dat de enige manier om de vervreemding te overwinnen is terug te keren naar huis en niet een grootscheepse tocht door de geschiedenis en alle dimensies van het bestaan te ondernemen. | |
[pagina 603]
| |
Schultz, de grote zwarte hond van onze buren
poepte altijd op ons schrale grasveld
maar nu geven wij hem mergpijpen
en behandelt hij ons gazon als zijn eigen huis.
De kinderen uit de Fulton Houses in New York
gooiden uit afgunst de ramen in van onze mooie flats
we gaven ze hockeysticks om mee te spelen
en ze gooiden nog meer ramen in.
De hond is, net als ik, een anarchist
hij heeft een nonchalante waardigheid
- dat wil zeggen, we denken er nooit over na,
hetgeen op hetzelfde neerkomt.
De kinderen zijn, net als jij, politieke wezens
Ze willen hun waardigheid veroveren.
Het zal ze niet lukken.
Maar misschien zullen hun kinderen vriendelijke honden zijn
die samen met mijn kleinkinderen zullen kwispelen.Ga naar voetnoot*
Vertaling: Nelleke Fuchs-van Maaren. | |
[pagina 604]
| |
La Gaya Scienza - Bejaard en ziekVoor mij, die vastgenageld ben aan de grond, is het pijnlijk
en somber te zien hoe de jongeren rennen en klimmen
zware lasten torsen en de hele nacht zingen
en diep slapen en snurken.
Het is gewoon vervelend ze de ideologie
van de jaren dertig te horen herhalen
die ook de eerste maal al niet authentiek was
Ze zouden mij best wat van hun vitaliteit willen lenen
als ik maar mee wilde doen en hun politiek vergoelijken
maar ik sla erop en maak dat ze me niet aardig vinden
en leer ze dus niets, word zelf nog somberder.
Ik weet dat het geen voordeel is om gelijk te hebben
la gaya scienza is de manier van de natuur.
Wat een afschuwelijk karakter heb ik!
Alleen in staat een kind lief te hebben
waar ik ernstig mee kán praten
en de zware last van mijn aandacht kan opdringen
die wij natuurlijk geen van beiden kunnen dragen.
Ik zit in mijn oude auto
zoals in mijn lichaam en wij rijden kaarsrecht.
Ik zit niet met zoveel vertrouwen
in mijn lichaam en wij rijden slingerend.
Als ik een monteur was en het gekraak
en gesputter van mijn oude auto kon horen
zoals ik de tekenen en voortekenen van mijn lichaam ken
zou ik niet zo snel rijden naar Honolulu.
Ik zou niet zo tevreden Koko achter me laten
en verrukt naar de wijnblauwe zee kijken
op weg naar Molokai, alsof ik nog gezond was,
alsof mijn oude auto nog nooit panne had gehad.
Ik zal die donkere vent die langs de weg
staat te liften meenemen. Wat is hij mooi,
nog nat van de zware branding bij Sandy Beach,
ook al kan hij de engel des doods zijn.
Ja, het is beter niet in vrees te leven
want ‘Van alle dingen’ zegt de Zendavesta,
‘is de vrees ervoor erger dan de dingen zelf
- alleen de hel is erger dan de angst ervoor.’
It's poignant and gloomy to me who am grounded
to see the young how they race and clamber
tote heavy loads and sing all night
and sleep away and snore.
It's simply boring to hear them repeating
the ideology of nineteen thirty
that was inauthentic also the first time.
They'd lend me a little of their vitality
if I could hang around condoning their politics,
but I lash out and make them dislike me,
so teach them nothing, gloomier myself.
I know it's no advantage to be right,
la gaya scienza is nature's way
What an ugly character I have!
Able to love only the kid
that I can talk to seriously,
imposing the heavy weight of my attentiveness
that of course neither of us can sustain.
I sit in my old car
as in my body and we go well
I do not sit as confidently
in my body and we go erratically.
If I were a mechanic and could hear
the misses and rattles of my old car
as I know the signs and portents of my body,
I wouldn't drive so fast to Honolulu.
I wouldn't speed so happily by Koko
and glance delighted at the wine-blue sea
toward Molokai, as if I were still healthy,
as if my old car never yet broke down.
I'll stop for this dark fellow by the road
who wants a ride. How beautiful he is
still wet from the big surf at Sandy Beach,
even if he is the angel of death.
Yes, it is better not to live in fear
for ‘Of all things,’ the Zendavesta says,
‘the fear of them is worse than the things themselves
- only hell is worse than the fear of it.’
|
|