De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Freddie Bornstein
| |
[pagina 69]
| |
hem toe zou gaan om te vragen waar het geld bleef. Mijn vader had nog steeds een groot vertrouwen in hem en zei dat hij liever wachtte tot Saul zelf kwam. Het zou hem nu slecht uitkomen of misschien dacht hij er wel niet aan. Wat maakten die paar weken of desnoods die paar maanden uit? Hij zou heus wel op komen dagen. Een paar maanden later hadden we nog steeds niets van hem gehoord. Mijn moeder zei elke dag dat mijn vader er iets aan moest doen. Hij zwichtte daar ten slotte voor en ging Saul opzoeken. Saul had duizend en één excuses. Het speet hem ontzettend, dat hij het geld nog niet had. De zaken waren onverwacht slecht gegaan, maar de laatste tijd ging het gelukkig beter. Hij wilde het geld graag terugbetalen, maar kon het hele bedrag niet ineens op tafel leggen. Of mijn vader het goed vond dat hij in termijnen zou betalen? Zij spraken af dat mijn vader hem eens in de maand in de biljartzaal zou ontmoeten. Daar zou hij het geld krijgen en dan konden ze ook nog biljarten.
De eerste twee keer had Saul het geld bij zich, maar de derde keer kwam hij met een uitvlucht. Hij had nieuw materiaal moeten kopen en kon niet betalen. Hij zou de volgende termijn dubbel geven. Mijn vader begreep wel dat Saul het moeilijk had en wilde hem blijven helpen. Mijn moeder vertrouwde het niet en zei dat Saul gelogen had. Hij had best geld - mijn vader moest hem harder aanpakken. Toen zij hoorde dat mijn vader als vanouds met hem had gebiljart, werd ze helemaal kwaad. Ze verweet mijn vader dat hij karakterloos was. De volgende keren kwam Saul steeds met andere uitvluchten. Het bontseizoen was slecht, of het meisje dat voor hem werkte, was ziek geworden. Er was een machine kapot gegaan - maar de volgende keer zou hij in ieder geval betalen. En de volgende keer kwam hij niet eens opdagen. Dat ging zo maanden door. Mijn vader geloofde hem steeds en daar werd mijn moeder nog woedender om. Er ging bijna geen dag voorbij of er was thuis ruzie. Mijn moeder maakte mijn vader uit voor slappeling, omdat hij niet op durfde treden. Zij wilde dat hij naar Saul toe zou gaan en hem zou dreigen met de politie, als hij niet snel betaalde. Mijn vader voelde daar niets voor. Hij geloofde dat Saul eerlijk was, maar in moeilijkheden zat. Dan moest je er niet de politie bij gaan halen. Mijn broer Bernard bemoeide zich er ook mee. Hij zei tegen mijn moeder dat hij niet begreep waarom zij er niet zelf op af ging. ‘U weet zo goed, wat pappie moet zeggen’, zei hij. ‘Waarom zegt u het zelf dan niet?’ ‘Pappie is een man’, antwoordde mijn moeder. ‘Naar mij luistert Saul toch niet.’ Het ruziemaken hield niet op - het werd met de dag erger. Mijn moeder klaagde, dat binnenkort al ons geld op zou zijn en dat we dan niets meer hadden om van te leven. Als we het geld van Blaugrund niet terugkregen, zou er straks niet eens genoeg huishoudgeld zijn. En dat zou de schuld zijn van mijn vader, zei ze. Ze bleef hem er dag in dag uit mee achtervolgen. Mijn vader verweerde zich op het laatst niet eens meer, het hielp toch niet. Hij liet haar maar schelden. Ik kon door al dat geruzie mijn huiswerk niet meer maken. Het was door het hele huis heen te horen. Niet alleen dat ik last had van het lawaai - op het laatst durfde ik mijn ouders niet meer alleen te laten. Ik was bang dat er iets zou gebeuren... Mijn broers, die ook genoeg hadden van het geruzie thuis, besloten er iets aan te gaan doen. Zij waren een paar jaar ouder dan ik en konden dus meer bereiken. Bernard kwam op het idee om een brief te schrijven aan de vader van Saul, die in | |
[pagina 70]
| |
Antwerpen woonde. Hij had destijds voor zijn zoon garant gestaan en was dus verantwoordelijk voor hem. Misschien zou die tegen zijn zoon kunnen optreden. Bernard en Theo stelden samen de brief op, die mijn vader moest schrijven. Zij vertelden Sauls vader precies waar het op stond. En ook, dat als hij er niet voor zorgde dat zijn zoon betaalde, wij Saul failliet zouden verklaren. Dat dreigement moest helpen.
Er kwam onmiddellijk antwoord uit België. Sauls vader schreef in het Jiddisch. Hij was ontzettend geschrokken van wat mijn vader hem geschreven had. Hij was niet op de hoogte geweest en had gedacht dat het goed ging met de zaken van zijn zoon. Dat zijn zoon andere mensen - en nog wel joden - zoveel verdriet bezorgde, vond hij verschrikkelijk. Als hij zich niet zo ziek had gevoeld, zou hij onmiddellijk naar Amsterdam zijn gekomen om zijn zoon onderhanden te nemen. Daarom nodigde hij mijn vader uit hem in Antwerpen te komen opzoeken. Dan konden ze samen alles eens doorpraten en naar een oplossing zoeken. Mijn vader ging; mijn moeder had hem precies opgedragen wat hij daar moest zeggen. Hij moest dreigen met een faillissement van Saul en vooral niet toegeeflijk zijn. De volgende dag kwam mijn vader in een uitstekende stemming terug. Alles was goed verlopen en om dat te vieren had hij maanzaadgebakjes en andere joodse lekkernijen uit Antwerpen voor ons meegebracht. Hij vertelde dat de vader van Saul een bijzonder aardige man was, met wie hij het heel goed had kunnen vinden. Blaugrund kwam uit dezelfde streek van Rusland als mijn vader. Ze hadden als oude vrienden jeugdherinneringen zitten ophalen. Pas veel later waren ze tot zaken overgegaan. Blaugrund had mijn vader beloofd dat hij zijn uiterste best zou doen om zijn zoon tot inkeer te brengen. Hij zat er zelf verschrikkelijk mee in. Hij zou Saul nog dezelfde avond een brief schrijven van vader tot zoon, waarin hij hem de les zou lezen. Wanneer Saul niet binnen de kortst mogelijke tijd zijn schuld zou aflossen, zou zijn vader hem niet meer in zijn huis ontvangen. Dat laatste dreigement had diepe indruk op mijn vader gemaakt. Dat was het ergste dat je als joodse vader je zoon kon aandoen. Dat zou voor Saul wel voldoende zijn. Mijn moeder bleef wantrouwig. Ze was lang niet zo optimistisch als mijn vader, maar ze vond dat er wel iets bereikt was. Ze zei er verder niets meer over.
Er veranderde na mijn vaders reis niet zo veel. Saul maakte een afspraak, maar kwam niet opdagen. Bij een volgende afspraak in een café liet hij mijn vader anderhalf uur wachten. Toen hij eindelijk kwam, had hij geen geld bij zich. Hij kwam weer met een uitvlucht. Het zou natuurlijk kunnen dat Saul niet kòn betalen, omdat hij niets had. Maar dat was niet zo. Theo vertelde thuis dat hij hem tot drie maal toe in de stad in taxi's had zien rijden. Ook wanneer hij had afgesproken met mijn vader, kwam hij steevast in taxi's voorrijden. Theo was een keer bij hem aan de deur geweest - hij was op eigen initiatief gegaan om Saul tot betalen te bewegen. Hij voelde sterk mee met mijn moeder en wilde haar helpen. Saul was zelf niet thuis bij die gelegenheid en Theo was opengedaan door een jonge blonde vrouw. Saul woonde met haar samen. Het zag er binnen piekfijn uit. Er stonden dure meubelen en er lag een zwaar tapijt op de grond. Allemaal van ons geld gekocht, dacht Theo. Omdat er niets veranderde, werd besloten om nog een tweede brief naar België te sturen. Deze brief was nog dreigender dan de eerste en er werd een boekje opengedaan over het luxe leventje dat | |
[pagina 71]
| |
Saul leidde. Was het soms geen schande dat Saul van ons geld in taxi's reed? Sauls vader antwoordde dit keer veel korter. Hij schaamde zich diep voor zijn zoon, schreef hij. Ondanks zijn slechte gezondheid zou hij naar Amsterdam komen om met zijn zoon te praten. Wij zouden wel van hem horen. Dat gebeurde ook. Twee weken later belde Saul op om te zeggen dat zijn vader was overgekomen. Hij kon maar één dag blijven en wilde voordat hij weer terug ging met mijn vader praten. Of mijn vader meteen kon komen? Bij Saul thuis vertelde Blaugrund dat hij de hele dag met zijn zoon had gepraat. De zaken stonden er lang niet zo slecht voor, als hij gedacht had. Integendeel - er moesten wat investeringen worden gedaan, en als dat eenmaal gebeurd was, zag het er hoopvol uit. Als Saul bepaalde moeilijkheden had overwonnen, zou hij ontzettend veel geld gaan verdienen. Hij zou in korte tijd zijn schulden kunnen betalen. Er was eigenlijk maar één probleem; Saul moest dringend nieuwe stoffen hebben en daar was geld voor nodig. Alleen, hoe moest hij daaraan komen? Blaugrund zelf zou zijn zoon alles geven wat hij had - maar dat was helaas niet genoeg. Als mijn vader hem verder op weg kon helpen, dan zou Saul er in korte tijd bovenop zijn. Blaugrund begreep dat dit voor mijn vader een moeilijke beslissing was. Hij had lang geaarzeld of hij dit wel kon vragen. Maar mijn vader had dan de zekerheid dat hij àl zijn geld terug zou krijgen. En anders wist hij het niet. Dan zou Saul met zijn handel moeten stoppen - en daar was mijn vader ook niet mee gebaat. Zelf stond hij volledig in voor de eerlijkheid van zijn zoon. Wilde mijn vader zijn zoon deze laatste kans niet geven? God zou hem er voor belonen. Mijn moeder was sprakeloos, toen zij van mijn vader hoorde wat er gebeurd was. Niet voor lang, want ze begon gelijk tegen hem uit te varen: ‘Hoe kan iemand zo stom zijn?’ Had hij dan helemaal geen hersens? Begreep hij niet wat erachter had gestoken? In die trant ging ze nog een hele tijd door. ‘Als ik er bij was geweest’, zei ze, ‘was het niet gebeurd’. Waarom had hij haar ook niet meegenomen? Zij wilde dadelijk naar de Blaugrunds toegaan om de laatste lening ongedaan te maken. Dat kon niet meer, want het geld was al gegeven. Bovendien was Sauls vader al naar België teruggegaan. ‘Ik kan nu al niet meer met het huishoudgeld uitkomen’, bleef mijn moeder klagen. ‘In plaats van dat je het geld aan mij geeft, gooi je het zo in het water.’ Als ik mijn moeder mocht geloven, zouden we over een paar maanden niets meer te eten hebben. De zaken van mijn vader gingen slecht en er moest elke maand geld bij van wat hij over had van vroeger. Ik had dit al zo vaak gehoord dat ik me er niet meer erg druk om maakte. Als ik voor school een nieuw boek nodig had, kreeg ik te horen dat er geen geld was. Mijn moeder wilde niet geloven dat ik het boek echt nodig had. Ze wilde het geld niet geven en ik moest er dagen lang om zeuren. Wat ik het ergste vond, was dat er elke dag ruzie was. Mijn moeder kon er niet over ophouden en bleef mijn vader met verwijten achtervolgen. Ik begreep niet wat ze daarmee opschoot. Er was nu toch niets meer aan te doen. Mijn vader had misschien een fout gemaakt, maar daar hoefde ze toch niet elke dag opnieuw over te beginnen. Daar veranderde niets door - ze maakte alleen mijn vader het leven zuur. Tegen mij was mijn moeder net zo. Ik was een keer op school een nieuwe vulpen kwijtgeraakt en | |
[pagina 72]
| |
daar was ze vreselijk kwaad om geworden. Ik kon er niets aan doen, maar mijn moeder stelde het voor alsof ik het expres had gedaan. Ik moest van haar alle klassen rondgaan, om te kijken of ie soms ergens was blijven liggen. Maar daar waren ondertussen al zoveel leerlingen geweest, dat dat weinig zin had. Ik was bij de claviger geweest; die had hem niet gevonden. Het was jammer, maar er was gewoon niets meer aan te doen. Mijn moeder bleef er weken over doorgaan. Dat ik niet besefte wat geld was en dat ik geen moeite wou doen om te zoeken. Ze wilde zelfs dat ik in etuis van klasgenoten zou kijken om te zien of die hem soms hadden.
Over Saul begon ze ook elke dag weer opnieuw. Ze had een advocaat willen nemen, maar van dat idee was ze door mijn broers afgebracht. Mijn vader had niets op papier, dus dan kon je toch niets beginnen. Toen kwam zij met het plan om samen met mijn vader naar België te gaan. De vader van Saul was nog de enige, dacht zij, met wie te praten viel. Tenminste, wanneer zij er bij was. Ze zouden Blaugrund zover moeten krijgen dat hij hem zou dwingen om te betalen. Saul had respect voor zijn vader en daar moesten ze van profiteren. Mijn vader voelde niet veel voor zo'n reis. Hij wachtte liever tot Sauls handel zou gaan bloeien en hij over enige tijd al zijn geld zou krijgen. Hij had geduld. Mijn moeder geloofde daar niet in en vond dat ze beter meteen achter het geld aan konden gaan. Sauls vader zou wel overtuigd kunnen worden, als hij maar krachtig werd aangepakt. Mijn moeder kreeg haar zin. Er werd besloten dat mijn ouders allebei naar België zouden gaan. Theo en ik mochten mee. Wij huurden voor een dag een auto en Theo, die pas zijn rijbewijs had gehaald, moest rijden. Onderweg herhaalde mijn moeder een paar keer wat zij tegen Blaugrund zou gaan zeggen. Zij was van plan hem hard aan te pakken en hem precies te vertellen wat zij van Saul dacht. Blaugrund had volgens haar een veel te goede dunk van hem. Hij moest maar eens weten wat voor een leven zijn zoon in werkelijkheid leidde. Dat hij de hele dag in taxi's rondreed en overal met geld smeet. Hij kwam vast ook in dure nachtclubs. Dat Saul met een sjiekse samenwoonde, mocht zijn vader ook best weten. Daar zou hij goed van schrikken. ‘Bemoei jij je er straks maar niet mee’, zei ze tegen mijn vader. ‘Laat het maar aan mij over. Jij laat je toch door hem ompraten.’
In Antwerpen kostte het ons de grootste moeite om het huis van Blaugrund te vinden. Hij woonde in een arme buurt, waar de straten niet eens huisnummers hadden. Wij moesten aan mensen op straat vragen waar hij woonde. Erg rijk kon hij, zo te zien, niet zijn. Bij hem binnen, zag ik even later, was het nog armoediger. Een kale kamer, waar alleen een tafel en een paar stoelen stonden. Geen bank of zware crapauds, zoals ik van kennissen van mijn ouders gewend was. Het was zo kaal, dat het net leek alsof hij alles had laten weghalen om ons te laten zien hoe weinig ḣij bezat. Blaugrund leek niet in de verste verte op zijn zoon. Hij was mager en nog kleiner dan ik. Niet iemand om bang van te worden. Blaugrund was verrast door ons bezoek. Hij deed erg zenuwachtig, maar misschien was hij altijd wel zo. Hij had mijn ouders bij hun binnenkomst omhelsd en zei nu een paar maal achter elkaar dat het een grote eer voor hem was dat wij op bezoek waren gekomen. Of wij maar voor lief wilden nemen dat het er niet zo sjiek bij hem uitzag. Hij werkte de laatste jaren niet meer en ze hadden maar weinig geld om van te leven. Hij kon ons niet veel bijzonders aanbieden, verontschuldigde hij zich. Er was nog iets waar hij | |
[pagina 73]
| |
mee inzat. Hij wou ons graag kennis laten maken met zijn dochter, maar die was net naar een vriendinnetje toegegaan. Na even denken, stelde hij voor, dat zijn vrouw haar zou gaan halen. Mijn ouders zeiden dat dat helemaal niet nodig was, maar hijzelf vond van wel. Mirjam moesten we zien. Zij was een prachtkind, begon hij te pochen. Hij was erg trots op haar. Zij was intelligent en op school een uitblinkster. Ze was ook erg mooi om te zien. Mirjam kon Theo en mij gezelschap houden en met ons gaan wandelen. Dat zou zij graag willen doen volgens haar vader, want zij was een kind dat met iedereen goed kon opschieten.
Mirjam wàs mooi - haar vader had niet overdreven. Toen zij binnenkwam, zag ik dat Theo diep onder de indruk was. Ik niet, ik vond haar onecht. Zij vertelde aan mijn vader dat ze altijd al zo graag kennis met ons had willen maken, omdat ze van haar broer zulke enthousiaste verhalen over ons had gehoord. Even later vertelde zij uit eigen beweging aan Theo, hoe fijn ze het op school vond. Ze zat op het lyceum en ze legde Theo uit wat voor een school dat was. Ze haalde zelfs haar schoolboeken erbij om Theo te laten zien wat ze allemaal leerde. Het interesseerde Theo niet veel, maar hij begon toch al haar boeken door te bladeren. Mijn ouders praatten nog niet over zaken. Blaugrund vertelde aan mijn moeder dat hij vanaf de tijd dat hij in België kwam wonen, in een fabriek had gewerkt. Een paar jaar geleden was hij ziek geworden. Het was iets met zijn wervels, maar de doktoren konden niet precies vinden wat het was. Sinds die tijd had hij niet meer gewerkt en hadden ze ternauwernood kunnen rondkomen. Gelukkig had hij zijn beide kinderen een goede opvoeding kunnen geven en dat was voor een joodse vader toch het voornaamste. Mirjam was zo goed op school dat de leraren haar elke dag prezen. Zij hadden hem verteld dat hij trots op haar mocht zijn. Zij kon misschien wel met een beurs gaan studeren. Alleen met zijn zoon ging het de laatste tijd niet zo goed. Dat maakte hem erg verdrietig. Ik zat te wachten tot mijn moeder met háár verhaal zou komen. Daar was ze tenslotte voor gekomen. Zij had de hele middag bijna niets gezegd. Ze kreeg er ook de kans niet voor. Blaugrund bleef over zijn zoon praten. Er was geen speld tussen te krijgen. Het was in zijn hart een lieve jongen, die ook veel voor zijn ouders over had, maar wat hem de laatste jaren bezielde? Hij hoorde uit Amsterdam alsmaar slechte berichten. Terwijl hij over zijn zoon sprak, kwamen er tranen in zijn ogen. Een tijd geleden had hij gehoord dat Saul niet meer orthodox leefde. Hij at niet meer kosjer en hij hield de sjabbath niet. Maar dat was allemaal nog niet zo erg als wat hij nu pas van vrienden had gehoord. Dat was zo verschrikkelijk...Blaugrund begon te stotteren. Saul woonde samen met een sjiekse en hij wou zelfs met haar gaan trouwen. De tranen liepen hem over de wangen toen hij dit laatste vertelde. Mijn ouders hadden met hem te doen. Mijn moeder keek strak voor zich uit en zei geen woord. Er was een lange stilte gevallen.
Mirjam, die daarmee inzat, zei tegen Theo dat ze ons de stad wilde laten zien. Theo had haar verteld dat wij nog nooit eerder in Antwerpen waren geweest. ‘Jullie kunnen niet teruggaan’, zei ze, ‘voordat ik jullie wat van de stad heb laten zien.’ Zij was zelf stapelgek op Antwerpen, vertelde ze. Een fijnere stad bestond niet. Onderweg praatte Mirjam zonder ophouden. Meestal had zij het tegen Theo, maar soms pakte ze mij bij de arm en wees me iets aan dat ik beslist moest zien. ‘Je moet ook een keer naar Amsterdam komen’, | |
[pagina 74]
| |
zei Theo. ‘Dan kun je bij ons logeren.’ Theo was, geloof ik, een beetje verliefd op haar geworden. Dat kon je aan alles merken. Hij wilde bij voorbeeld met haar gaan corresponderen. Mirjam praatte ook nu weer over haar school. Over hoe fijn ze het daar had en wat voor een mieterse leraren daar waren. Ze had ook zulke aardige vriendinnen. Het was vreselijk jammer dat we die niet konden zien. Als we langer waren gebleven, had ze ons aan hen voorgesteld. Ik begreep niet hoe iemand zo vervuld kon zijn van zijn school. Ze praatte zowat over niets anders. Zelfs toen wij weer bij haar thuis waren, kwam ze nog met een schoolboek aanzetten. Het was een boekje dat ze met Engels had gelezen: Pygmalion van Bernard Shaw. Het hing half uit elkaar en het omslag was bedekt met in inkt getekende hartjes. Dat was het mooiste boekje dat ze ooit had gelezen, vertelde ze. Dat moest ik ook lezen van haar. Ik zei dat ik nog maar net met Engels was begonnen en het dus nog niet kon lezen. Dat gaf niet, want dan kon Theo mij wel helpen. Toen wij weggingen, gaf ze het mij mee. ‘Je moet mij schrijven, hoe je het vindt. Ik ben erg benieuwd. Of anders schrijft Theo het me wel’, zei ze met een knipoog naar Theo.
In de auto zei mijn vader dat hij in de joodse buurt wilde gaan eten. Hij kende Antwerpen nog van vroeger en wist zich een paar goede restaurants te herinneren. Je kon in Antwerpen dingen eten die je nergens anders kon krijgen. Mijn vader legde Theo uit, hoe hij moest rijden. Hij kende zelfs de weg nog. Bij het zien van het menu begon mijn vader te stralen. Allemaal gerechten die hem aan zijn jeugd herinnerden. Hij vertelde Theo en mij wat het allemaal was, want wij hadden nog nooit dit soort dingen gegeten. Zijn moeder, vertelde hij trots, kon alles wat op het menu stond, zelf klaarmaken. Jammer dat wij nooit bij onze grootmoeder hadden kunnen eten. Ze was nooit in Holland geweest. Mijn moeder keek lang niet zo opgewekt als mijn vader. Ik vermoedde dat zij niet veel bij Blaugrund hadden bereikt. Toen Theo er even later naar vroeg, begon zij opgewonden te vertellen, hoe het gegaan was. ‘Die pisjer’, zei ze vol afschuw. ‘Hij heeft aan een stuk door zitten huilen. Hij werd ziek als hij aan zijn zoon dacht, zei hij. Hij zat te jammeren’ - mijn moeder deed hem na - ‘dat God hem zo zwaar had gestraft. Hij hield zijn hand aan zijn borst en zei dat hij het benauwd kreeg. Alsof hij elk moment een hartaanval kon krijgen. De aansteller...’ ‘Heeft u helemaal niet over het geld gepraat?’ vroeg Theo. Mijn moeder keek naar mijn vader. ‘Hij had erover moeten beginnen.’ ‘Er was toch afgesproken, dat u het woord zou voeren’, kwam Theo mijn vader te hulp. ‘Jij hebt je door zijn dochter laten inpalmen’, gaf mijn moeder terug. ‘Gewoon niet om aan te zien, zoals jij achter haar aanliep. Wat is ze nou helemaal - een kind van zestien jaar en een vreselijke aanstelster. Ik vind het zo geweldig om u ook eens te ontmoeten’, bauwde ze Mirjam na, ‘ik heb zoveel over u gehoord.’ ‘En jij ook’, ging mijn moeder tegen mij verder. ‘Jij was ook niet van haar weg te slaan.’ ‘Ik heb tenminste nog een boekje van haar gehad’, zei ik. ‘Dat krijgt ze nooit meer terug.’ ‘Jullie hebben geen trots’, zei mijn moeder. ‘Dat jullie je voor zo iemand uitsloven.’ ‘Ze komt met de vakantie bij ons logeren’, zei Theo. ‘Als je maar niet denkt dat ik haar binnen laat’, zei mijn moeder woedend. ‘Laten we nu geen ruzie gaan maken’, zei mijn vader. ‘We zitten hier gezellig te eten. We spreken er nog wel over in Amsterdam.’ En tegen mij: ‘Heb je de kasje al geproefd? Die is heerlijk.’ |
|