De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||
G.P. Hoefnagels
|
1. | Een klein aantal daders; |
2. | Een groot aantal slachtoffers; |
3. | Relatieve onzichtbaarheid van de dader en ondoorzichtigheid van de totstandkoming van de daad; |
4. | Machtsongelijkheid tussen dader en slachtoffers; |
5. | Relatieve onbereikbaarheid van de dader; |
6. | Lokalisering van het probleem tot de groep directe slachtoffers; |
7. | Het is een onderdeel van de ‘white collar crime’; |
8. | Welzijnscriminaliteit ligt nu meer nog in de rechtsvorming dan in de rechtshandhaving. |
Ik zal deze kenmerken nader bespreken.
1+2: Een klein aantal daders maakt een groot aantal slachtoffers. Eén industrie, één vliegveld kan tienduizenden slachtoffers maken. Door lucht-
en waterverontreiniging kan dit zelfs in een daad die slechts enkele uren duurt. De reikwijdte van welzijnscriminaliteit is zeer groot. Niet alleen wordt het milieu van de tienduizenden in de omtrek van een vuil spuitende fabriek onleefbaar, een waterverontreiniging kan honderden kilometers verderop nog zijn effecten hebben. De vissers die hun beroep of sport zien verdwijnen zijn de voorlaatsten in de schakel. De eter kan ‘verkwikt’ raken (W. Boost). Van de reikwijdte in de tijd weten we nog weinig. Een aantal mensen moest reeds vanwege het inademen van vuile lucht naar dokter of ziekenhuis.
Men kon in het cabaret ‘De twijfelaar’ de volgende dialoog over de Rijnmond horen:
‘Er is in Vlaardingen een acuut geval van te diep ademhalen gesignaleerd’.
‘In Rotterdam kun je best ademhalen, als je maar niet inhaleert’.
Wanneer de invloed van de vuile lucht zich in de gezondheid van de mensen in de toekomst zal openbaren, weten we nog niet. Over de nervotiserende invloed van lawaai op gezinssituaties kunnen we slechts de meest ongunstige voorspellingen doen. Geluidshinder werkt op het centraal zenuwstelsel. Geluidshinder maakt agressief. Het is zeker niet uitgesloten dat in de toekomst bij geweldsdelicten als een van de factoren vermeld zal worden: groeide op in de buurt van een vliegveld.
3. De dader is relatief onzichtbaar.
De Zwanenburger zal moeilijk de directeur van Schiphol ‘de’ verantwoordelijke kunnen noemen. Nu en dan, zoals bij de stankverspreidende industrie in Naarden, is de dader aanwijsbaar. Maar wie is verantwoordelijk voor het vuil in de Rijnmond? Het lijkt moeilijk administratieve apparaten of fabrieken - als zodanig - strafrechtelijk verantwoordelijk te stellen, maar het zijn juist die apparaten en die fabrieken die de daders onzichtbaar maken. Men komt, ook als men keelaandoeningen krijgt van het vuil van aanwijsbare fabrieken, zelfs niet toe aan overweging aangifte wegens mishandeling te doen.
Het lijkt zelfs nog steeds lastig om civielrechtelijk de juiste milieuvervuilers aansprakelijk te stellen. De schipper die loost, de reder die opdracht gaf, of de industrie erachter? De piloot, de directeur van het vliegveld, de overheid? Het is overigens niet ècht moeilijk als men wìl, maar zolang het welzijnsnormbesef van de rechter laag is, liggen hier moeilijkheden. Al is de dader relatief onzichtbaar, er vindt soms, als bij ieder conflict, ‘object-substitutie’ plaats. ledere plaatselijke actiegroep heeft op een goed of kwaad moment met meer of minder reden wel zijn zondebok gevonden. Zo is de Rotterdamse wethouder voor vliegveld-aangelegenheden een fraai voorbeeld van object-substitutie in het conflict tussen de wensen van de burgerij en zijn voorstellen tot vliegvelduitbreiding, zodat hij inderdaad de kans loopt in de toekomst tot welzijnsmisdadiger nummer 1 benoemd te worden. Toch zijn de processen van plan, voorstel en besluitvorming voor de burgerij niet erg doorzichtig. Welke verantwoordelijkheid heeft deze wethouder in feite? Welke rol speelt de directeur van het vliegveldje? Deze schreef een rapport tot uitbreiding, dat lange tijd geheim kon worden gehouden maar ten slotte aan de burgerij bekend werd. Nu kan men niet zonder recht en reden stellen, dat reeds die geheimhouderij tegenover de bewoners een verwijt is dat de burgerij aan de wethouder kan maken. Maar het is onder de druk van een ambtenarenapparaat altijd de vraag in hoeverre de strafrechtelijke verantwoordelijkheid dezelfde is als de politieke verantwoordelijkheid van zo'n wethouder. Anders gezegd: de bewoners, de slachtoffers, kunnen voor de wethouder even onzichtbaar zijn als de wethouder dat is voor de bewoners. Al zou men de wethouder weer kunnen verwijten dat hij meer op het vliegveld en tussen zijn ambtenaren vertoeft dan onder de bewoners. Zo'n wethouder kan met Tijl Uilenspiegel zeggen: weer de schuld, maar ik heb het ernaar gemaakt.
Die geheimhouding en ondoorzichtigheid van allerlei voorstellen, opdrachten, beslissingen isnamelijk een van de grootste bedreigingen van welzijn. Welzijn is een dynamisch begrip, waartoe de medezeggenschap van de burger over zijn fysieke leefmilieu behoort. Wanneer die medezeggenschap op zulke belangrijke punten ontbreekt, wanneer er een gevoel ontstaat dat er gemanipu-
leerd wordt, ontstaat er een voortdurende dreiging die met het welzijn zelf in strijd is. Goed functionerende wijkraden zouden hiertegen een grote rol kunnen spelen. Maar hun bevoegdheden zijn nog zo klein dat de gemeentebesturen hun wensen aan hun laars kunnen lappen. In Rotterdam worden van gemeentewege zogenaamde ‘hearings’ georganiseerd, waarin de bewoners van de ambtenaren te horen krijgen dat alles al vaststaat, hetgeen de bewoners nog woedender maakt dan de plannen zelf al deden.
De wensen betreffende het fysieke leefmilieu komen hierdoor nog te veel in de klachtensfeer te liggen. In een bespreking met het gemeentebestuur van Rotterdam en enkele genodigden over de welzijnsnotaGa naar voetnoot1. heb ik voorgesteld naast de klachtencentrales, wensencentrales te doen ontstaan. Een burger kent namelijk bepaalde ‘details’ van het eigen leefmilieu beter dan het gemeentebestuur. Een boomgroep is door een liniaal op een kaart zo weggevaagd, ook wanneer dat niet nodig is. Een lawaaibron in eigen omgeving is door de burger gemakkelijker te ontdekken. En in alternatieve oplossingen kan de burger die tevens bewoner ter plaatse is inventiever zijn. Kortom: we moeten gaan ontdekken dat de bewoner inzake zijn woning en omgeving deskundig is.
4. Er bestaat meestal grote machtsongelijkheid tussen dader en slachtoffer. En zonder op het terrein van de ambtelijke en niet ambtelijke corruptie te komen, behoren directie en commissarissen eerder tot de in-group van de overheidsfunctionarissen dan de burgers. De oud-burgemeester van Meppel Prof. Mr. A. Klein, heeft eens gesteld dat tijdens de zakenlunch van een lid van het gemeentebestuur en een industrieel nu eenmaal geen hap gestampte pot gegeten wordt. En de overheid heeft bevoegdheden, dat is macht. Door bepaalde vergunningen van de hinderwet en dergelijke kan zij delen van die macht geven aan industrieën. Die overheid kan via haar bevoegdheden ook de slachtoffers beschermen. Zij kan ten slotte ook bemiddelen. Er is door die machtsongelijkheid meermalen sprake van een conflict, zoals vaker bij criminaliteit. De partijen in het conflict zijn meestal: de overheid, de burger - als - bewoner en de burger - als - producent, de ondernemer, de industrie, het bedrijfsleven. De gegevens voor een conflict zijn aanwezig als er sprake is van verschil in macht, verschil in oriëntatie en doelstellingen. Juridisch gezien staan er dus twee groepen burgers tegenover elkaar met eigen belangen, een kleine groep en een grote groep. Juridisch staat de overheid dan ‘boven de partijen’ als bemiddelaar en desnoods als beslisser. In feite echter is de positie van de overheid meer en meer naar die van een ‘belanghebbende’ getrokken. Daarna, als er kritiek komt, zien we de overheid als ‘redder van eigen gezicht’, sprekende over fouten in presentatie en dergelijke of de klachten van de bewoner afzwakkend. De burger reageert hier weer op door de overheid inzake milieubeheer steeds meer als ‘de vijand’ te zien. Ik beschreef boven reeds een geval van object-substitutie als kenmerk van een conflict. Zo worden meerdere leden van het College van B. en W. Rotterdam vanwege hun plannen als stadsgevaarlijke mensen gezien. De overheid geeft meermalen aanleiding tot een ‘vijandpositie’, door vaker voor de industriële belangen dan voor de burger als bewoner te kiezen, maar vooral door ondoorzichtige en geheimhoudende procedures waarin de burger als bewoner geen zeggenschap kreeg. Zo zijn er, volgens berichten in de N.R.C. van juli 1971, tussen een plaatselijke industrie in Eindhoven en de centrale regering over verbeteringen van het vliegveld ‘Welschap’ geheime besprekingen geweest, waarna de gemeenteraad Eindhoven slechts enkele weken de tijd kreeg om nog te zeggen in welke richting hij de startbanen gelegd wilde zien.
Is het reeds ernstig dat de overheid in de meeste gevallen van milieubeheer door de burger als vijand wordt gezien, het is rondweg te dol als de mensen hun eigen overheidsfunctionarissen ook als vijand gaan accepteren. Zo'n aanvaarding isoleert de onmachtigen van hun bescherming en creëert situaties waarin het recht zelf in handen wordt genomen.
De burger-bewoner is in het welzijnsprobleem als slachtoffer de meest emotioneel betrokkene van de drie partijen in het conflict. Zijn oriëntatie als slachtoffer en zijn positie van onmachtige zijn rationele gronden voor die emotionaliteit. Het is dan ook doorzichtig als overheid of industrie de protesterende emotionaliteit verwijt. Een voorbeeld hiervan gaf de AKZO na het protest van Noorwegen tegen zeshonderd ton chemisch afval in de open zee. Hoewel emotionaliteit aan de positie van slachtoffer en onmachtige
[Commentaar]
De Wet op de Industriële goederen
(Volledige naam: Regelen met betrekking tot het voorkomen van het in omloop brengen van eindprodukten (industriële goederen) waarvan de externe kosten niet opwegen tegen het maatschappelijk nut. Staatsblad 146, juli 1973) Deze wet voorziet in een vergunningenstelsel voor het op de markt brengen van nieuwe produkten. De fabrikant dient hiertoe een aanvraag in, waarin onder meer het volgende wordt aangegeven. Enerzijds de aard en de hoeveelheid benodigde grondstoffen; de vervuiling per eenheid produkt; zo nodig de te verwachten milieueffekten bij het gebruik door de konsument (elektriciteitsverbruik, waterverbruik, chemikaliën, geluidshinder); de hoeveelheid energie nodig voor a) het transport van de grondstoffen, b) de distributie, c) eventueel recycling; de voorzieningen die voor deze recycling zullen worden getroffen; het te verwachten rendement van de recycling; de aard en het gedrag van de te verwachten (dat wil zeggen niet in de recycling opgenomen) afvalstoffen.
Anderzijds: een gemotiveerde omschrijving van het te verwachten nut van het artikel voor een of meer kategoriën van konsumenten, waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag hoe, en met behulp van welke goederen, bedoeld nut tot nu toe werd verkregen, c.q. in bedoelde behoefte voorheen werd voorzien.
Een raad van onafhankelijke deskundigen, benoemd door verschillende maatschappelijke organisaties, bestudeert de aanvragen en adviseert de minister met betrekking tot het al of niet verlenen van de vergunning. Aan de vergunning kunnen voorschriften verbonden worden. Onder meer met betrekking tot het opnemen van eventuele beperkende gebruiksvoorschriften in de reklame, ten aanzien van de produktie, voorschriften tot recycling, en dergelijke. Ontwikkelingskredieten en premies kunnen gegeven worden, maar uitsluitend wanneer het zich laat aanzien dat door de introduktie van het produkt (en uiteraard het gelijktijdig van de markt verdwijnen van een ander produkt) de milieubelasting zal afnemen. - (vdL)
eigen is, vindt het verwijt in Nederland nogal eens steun omdat in onze cultuur, in iedere geval boven de grote rivieren, emoties in strijd met de rede worden gezien, ook als die emoties op de rede gegrond zijn.
Toch zijn ook de beide andere partijen in het conflict vaak niet zonder emoties. De overheidsfunctionaris kan, wanneer hij partij in het conflict wordt, zijn emotionele impulsen beter verbergen, omdat hij macht heeft en geen slachtoffer is. Een voorbeeld in het Rotterdamse is de prestigezaak:
‘Rotterdam omhoog in de vaart der volkeren’. Alleen uit deze impuls is het dwaze verlangen tot uitbreiding van het vliegveld bij de wethouder te verklaren, te meer daar het vliegveldje jaarlijks enige miljoenen guldens kost en ook het veel geprezen economisch voordeel niet in zicht is.
Er is in het conflict over welzijn trouwens zelden een tegenstelling tussen welvaart en welzijn, zoals men vaak voorstelt. Alle industriële wensen en belangen zijn nog lang geen welvaartsbelangen. De tegenstelling welvaart en welzijn is zeer vaak een schijntegenstelling, die de eigenlijke tegenstellingen zoals prestige tegenover belangen van de bewoners camoufleert. We zullen zelfs zien dat welzijnsafkalving binnen niet al te lange tijd welvaartsafkalving tot gevolge kan hebben.
5. Naast de genoemde relatieve onzichtbaarheid van de dader, komt de relatieve onbereikbaarheid van de dader.
Ook als er zichtbaarheid is of verondersteld wordt, kan menige actiegroep beschrijven hoe moeilijk het is om de verantwoordelijke directie of ambtenaar te pakken te krijgen en - als dit al gelukt - om dan weer met hem te kunnen praten. Er zijn slechts weinig mensen met grote macht die hun eigen ambt de baas blijven. Je gaat het anders bekijken in zo'n positie. Het is het ‘Lammerseffect’ van de machtspositie. Maar wethouder Lammers is niet de enige. De wethouder onder wie het vliegveld van Rotterdam ressorteert staat bekend als een zeer aimabel mens. Maar in zijn functie maakt dit hem des te gevaarlijker. Men ziet hem als persoon aan dat hij volhardt in plannen voor een startbaan die vele tienduizenden mensen gewelddadig ongelukkig zal maken. Over de stad Schiedam, de dichtstbevolkte stad van Europa. zwijgen we dan maar vanwege het oorverdovend lawaai. Men kent hem als persoon ook te veel gezond verstand toe om het voor mogelijk te houden dat in het verlengde van die door hem zo smartelijk gewenste startbaan het land wordt opgespoten om huizen neer te zetten. Dat gebeurt in het dorp Kethel. Met de kennis van de ‘lastige’ Zwanenburger wordt de ‘lastige’ Kethelaar geconcipieerd. Een soort verkrachting op de toekomst. Intussen zal die ‘lastige’ Zwanenburger allang ‘gewelddadige’ Zwanenburger zijn geworden. Een maatschappij krijgt de welzijnscriminaliteit die zij verdient. En zij verdient zoveel als zij tolereert. Men acht overheidsfunctionarissen in die machtsposities ook vaak te eerlijk om rapporten over geluidshinder te vragen aan deskundigen van wie zij tevoren weten dat zij het gewenste antwoord krijgen. Een soort buikspreken via experts.
Toch is het zeer de vraag of de oorzaak van die verandering van een persoon als hij machthebber wordt, door die macht zelf ontstaat. Het apparaat waarvoor hij verantwoordelijk wordt geacht, kan een machtig wapen tegen hemzelf zijn. Weinig leiders kunnen op tegen hun ambtenaren. Pas na jaren halen enkelen het om niet door het apparaat overspeeld te worden. Apparaten zijn sterker dan mensen totdat mensen ontdekken dat apparaten sterker zijn. De actiegroepen die dàt ontdekten hielden stand. Die ontdekking behoedt hen voor het fatalisme dat zij toch niet tegen de machthebbers op kunnen. Men zei mij wel: ‘Een dubbeltje kan toch niet tegen een kwartje op’. Ik antwoordde dan dat tien dubbeltjes meer is dan een kwartje.
Onmacht hoeft geen machteloosheid te zijn. Onmacht is het ontbreken van bevoegdheden, in casu door de wet gesteunde mogelijkheden om de milieuschending te voorkomen, te beperken en de milieuschender te stoppen. Er zijn trouwens mogelijkheden omrechtens te procederen tegen overheid en vervuiler. Maar ook waar deze juridische mogelijkheid zou ontbreken is nog geen machteloosheid. Er liggen voor de onmachtigen nog mogelijkheden op drie terreinen: het gesprek met overheid en vervuiler, de publiciteit en het contact met de politieke fracties.
Het eerste doel van het gesprek met de overheid en vervuiler is: vaststellen of men het feit van de vervuiling erkent, de werkelijke redenen te ontdekken waarom tot vervuiling van het milieu werd overgegaan, vaststellen welke overeenkomst en welk verschil in normbesef er is ten aanzien van het milieu. Het tweede doel van dat gesprek kan zijn: de overheid inzicht geven in de positie van de bewoner, een andere oriëntatie bijbrengen en haar
- indien nog mogelijk - uit haar positie van ‘belanghebbende’, althans uit haar industrieidentificatie te halen. De publiciteit, de tweede mogelijkheid, kan handelen en nalaten van overheid, vervuiler en bewoner toetsen aan de sociale normen. Door de publiciteit kan de legitimiteit in rechtsvormende zin zeker gesteld worden. Heel nuttig is dat het gesprek tussen de overheid, de bewoner en de vervuiler in de publiciteit komt, zoals iedere publieke rechtskwestie in woord en wederwoord openbaar is.
Het derde terrein van mogelijkheden is het contact met een politieke partij en een fractie in gemeenteraad en tweede kamer. Milieubeheer hoeft weliswaar geen partijpolitieke zaak te zijn, - het is namelijk gewoon een zaak van leven of niet leven - maar het is voor de burger van belang om van geval tot geval te ontdekken welke fractie in welk tijdsbestek antwoord geeft en tot resultaten komt.
6. Al zijn de sociale normen inzake welzijn aan het groeien, te veel nog zien we dat het probleem geïsoleerd wordt tot de groep die het aangaat. Er is protest en actie tegen stank in Naarden, er is protest tegen stank en gif in Vlaardingen, in Vlaardingen; er is actie tegen Schiphol, in Zwanenburg; er is actie tegen de bulderbaan van Rotterdam, in Schiebroek, Schiedam en Kethel; er is actie tegen het vliegveld Welschap, in en bij Eindhoven.
Maar er is weinig of geen contact dat het probleem gemeenschappelijk maakt. Naarden vecht voor Naarden, Zwanenburg voor Zwanenburg. Oorzaak van deze probleem-lokalisering ligt wellicht mede in de existentiële kracht van de nabijheid van het probleem. Als het water aan je lippen staat, ga je eerder naar je buurman dan naar je verre vriend. Er is wel enige uitzondering: Schiebroek heette destijds Zwanenburgers welkom op zijn vergadering. Maar het feit dat het welzijnsprobleem een gezamenlijk probleem is, wordt nauwelijks benut. Laat staan het feit dat het een van de weinige problemen is die Nederland voor een groot deel zelf kan oplossen, door eigen wetgeving, door eigen techniek, maar voorlopig nog vooral door eigen publieke opinie. Ik ontken overigens niet dat daarnaast internationale oplossingen nodig zijn. Als de zee dood zal zijn, zullen wij het ook zijn. De tijd echter dat de man uit Drente, Overijssel en de Gelderse Achterhoek zich druk zal maken voor het milieugeweld in de randstad lijkt nog ver weg.
Toch kan welzijnsafkalving, welvaartsafkalving tot gevolg hebben. Het Rotterdamse onderwijs wordt bedreigd door een toenemend tekort aan docenten bij het voortgezet en basisonderwijs. Het is bekend dat onderwijzers en leraren vertrekken naar milieu-onbedreigde streken in andere delen van Nederland. Exit-intervlews zouden hier goede informatie kunnen geven, indien het onderzoek niet is opgezet door belanghebbenden. Ook is al enige beweging oostwaarts van geschoolden, vakmensen die elders ook terecht kunnen, zichtbaar. Meer en meer zoekt men eerst een huis en een omgeving, daarna een baan.
7. Welzijnscriminaliteit is een variant van ‘white collar crime’, Zij het dat het witte boord wat vervuild is en men bij welzijnscriminaliteit beter van vuile-boorden-criminaliteit kan spreken. Het begrip white collar crime (af te korten: w.c.c.) werd door de Amerikaanse criminoloog Sutherland in de dertiger jaren geponeerd als het vermogensmisdrijf gepleegd door mensen met een hoge sociale status, in hun beroepsuitoefening. Dit begrip is in de loop der tijden wel wat verruimd en ook voor andere terreinen geoperationaliseerd. Sutherland ontdekte door onderzoek dat grote fraudes van ondernemingen zelden vervolgd werden. Of zoals een vroegere directeur van de Sing-Sing-gevangenis in New York zei: ‘wie een spoorwegbiels steelt is een dief, wie de spoorwegmaatschappij steelt, milionair’.
We zien hier nu nog: overheid, justitie, kranten en maatschappij maken zich druk over inbrekers die enkele honderden tot enkele duizenden guldens in de wacht slepen, maar de grote belastingfraudes, het strafbare vluchtkapitaal, steekpenningen aan ambtenaren, onjuiste reclame, overtreding van fusieregels, overtredingen betreffende bepalingen over opruimingsartikelen en dan nu de normschendingen inzake lucht- en waterveront-
reiniging, het wegnemen van stilte, de vervuiling via auto's, ook als deze vrachtauto's zijn die een dikke walm stank en rook verspreiden op de openbare weg, hetgeen strafbaar gesteld is in artikel 66c van het wegenverkeersreglement, worden niet of nauwelijks vervolgd. Ik stelde dan eerder ook reeds voor om in elk arrondisement een speciale welzijnsofficier van justitie, belast met opsporing en vervolging van welzijnscriminaliteit, aan te stellen. De politie zou zich dan per wijk met de bewoners kunnen formeren tot een welzijnspolitie. Want de bewoners zijn de deskundigen van hun leefmilieu.
Een groot deel van de welzijnscriminaliteit (met een niet te onduidelijk symbool af te korten tot w.c.) is tevens vermogenscriminaliteit: door lawaai en vervuiling verminderen de woningen in waarde. Het merkwaardige is nu dat deze waardeverminderingen in concrete bedragen zijn uit te drukken als bij onteigening gebeurt, maar niettemin zelden of nooit in rechte worden vastgesteld. Het recht is in deze nogal onderontwikkeld. Inzake de zogenaamde immateriële schade, de gewelddadige inbreuk op privacy en gezondheid door stank, gif, lawaai demonstreert het Nederlandse recht in het algemeen geen hoog normbesef.
De w.c. heeft de kenmerken van vele soorten criminaliteit: vermogenscriminaliteit, geweldscriminaliteit, criminaliteit in veelvoud en structuurcriminaliteit.Ga naar voetnoot2. Het merwaardige is dan weer dat zowel justitie als de kranten veel werk maken van een ernstige mishandeling door de ene burger de andere aangedaan, maar de dagelijks terugkerende mishandeling van tienduizenden wordt vrijwel genegeerd. De slachtoffers van smog (door doktoren geconstateerde keelklachten, aantasting van de longen en stijging van het aantal doden onder astmapatiënten) deden zelfs geen aangifte bij de politie van de mishandeling hun aangedaan. Wanneer hun tijdens een caféruzie de keel zou zijn dichtgeknepen met dezelfde gevolgen zouden zij merendeels reeds lang aangifte wegens mishandeling hebben gedaan. Het incident wordt opgeblazen en ‘erg’ gevonden, de ernstige criminaliteit wordt, indien hij al vermeld wordt, niet op zijn dubieuze merites gewaardeerd.
Ook in deze zin krijgt de maatschappij de criminaliteit die zij verdient. Door een bepaald opsporings- en vervolgingsbeleid krijgen we dan ook slechts een zeer klein deel van de criminaliteit in de criminele statistiek. Deze statistieken geven dan ook niet de criminaliteit weer, maar het normbesef van politie, justitie en voor een deel de maatschappij die zij vertegenwoordigen.
In deze zin krijgt de maatschappij de criminele statistiek die zij verdient.
Ik onderscheid:
a. de ernst van criminaliteit als de schade, het aantal slachtoffers en de mate van schade. Deze is tot op zekere hoogte een rationele factor die voor een aantal delicten objectief meetbaar is en voor andere delicten subjectief gewogen kan worden;
b. de ergheid van criminaliteit als de emotionele toeschrijving van negativa aan bepaald crimineel gedrag. Welzijnscriminaliteit is in deze onderscheiding wel ernstig (grote schade, veel slachtoffers), maar wordt door anderen dan de slachtoffers (overheid, justitie en ook wel door de burgers die niet door het probleem getroffen zijn - zie boven probleemlokalisering) niet erg gevonden.
Voorbeelden: een onschadelijke pedofilie wordt ‘erger’ gevonden dan een aanhoudende luchtverontreiniging. Aan een inbreker met een buit van f 400,- worden emotioneel meer negativa toegeschreven dan aan een belastingfraudeur met een vluchtkapitaal van f 400 000,- of een lawaai-veroorzaker die een aantal woningen in een wijk f 4 000 000,- in waarde doet dalen. De reacties van de maatschappij en haar officials lijken nog irrationeel, of liever onredelijk. Tenminste, als men het recht onder meer ziet als een middel om schade aan mensen te beperken.
De grondslag van die emotionele toeschrijving zit dieper in onze maatschappij. In gesprekken met juristen bleek mij dat velen een dergelijke stigmaverdeling verdedigen. Het lijkt als-
of men het strafrecht ook wil gebruiken om de ‘bleu colour criminals’ te onderscheiden van de ‘nette mensen’.
Het stigma bereikt wel het diefje maar niet de grote vervuiler, wel de individuele moordenaar, niet de structurele moordenaar. De criminologie heeft hieraan zelf meegedaan. Zij heeft data en kenmerken verzameld van de blue criminals, handboeken
Bij verdwijning van het vliegveldje Zestienhoven dient de bestemming ten goede te komen aan de oorspronkelijke gebruikers. Het verdient dan ook aanbeveling op de voormalige startbanen golfvelden aan te leggen. - (Ho)
boeken en carthotheken vol kenmerken, intelligentiequotiënten, lichaamsmetingen naast vingerafdrukken en foto's verzameld. Lombroso is de eerste die van de blue colour criminal een verwetenschappelijkt boemanconcept heeft gemaakt. Nog in de vijftiger en zestiger jaren hebben de Gluecks in Amerika, zij het op subtieler niveau, dat concept voortgezet. Zo heeft de criminologie meegedaan aan de stigmatisering van een bepaalde groep. ‘Lower class’ wordt door de politie ook eerder gepakt dan hogere klasse.Ga naar voetnoot3.
Toch weten we dat juist deze criminaliteit een symptoom is van een bepaalde maatschappij. Het gaat erom ervoor te zorgen dat criminologie geen symptoomwetenschap wordt die zijn best doet wat eigendom te beschermen, wat seks te beheersen en de openbare orde te handhaven als men protesteert tegen het doodgemaakt worden door oorlog of milieuvervuiling. Wat doen we met het feit dat de overheid er nog steeds veel justitiële energie en veel geld voor over heeft om een bankrover met een buit van enige duizenden guldens te vangen en te straffen, een ongeknipte militair en gitaar spelende jongelui te vervolgen?
De Duitse banken hebben berekend dat voor de bank de schade van valse cheques voordeliger is dan de betaalorders op speciaal papier laten drukken. Een zelfde financiële berekening doet hen geen haast maken met het aanleggen van een alarmsysteem tegen bankovervallen. Een soortgelijke berekening maakt het kijk-grijp-warenhuis door te constateren dat kijk-grijp met warenhuisdiefstallen winstgevender is dan het warenhuis met beschermde goederen.
Armand Mergen, hoogleraar te Mainz, gaf een typologie van de white collar criminal die door Kuitenbrouwer in een informatief artikelGa naar voetnoot4. als volgt werd samengevat: ‘de witte-boorden-delinkwent’ gedraagt zich sociaal aangepast, hij speelt tennis op nette clubs. Een vitaal mens, inventief en vol overtuigingskracht - maar blind voor risoko's. Zijn persoonlijkheid is primitief, kontaktgestoord en egocentrisch. Hij leeft in koude eenzaamheid'.
‘Een prachtig portret van de geëerde grondleggers van de amerikaanse economie bij voorbeeld’.
‘Robber Barons’, zeggen de Amerikanen.
Persoonlijk houd ik niet van typologieën als het om individuele mensen gaat, dus ook niet als die mensen ondernemers zijn. Maar het geschetste beeld van de white collar criminal klopt wel met het beeld dat in advertenties over managers wordt geschetst.
Men projecteert daarin zijn eigen ideaal: de welvarende uitgekookte jongen. Gelukkig beantwoordt niet iedere ondernemer aan dat ideaal. Wel zal hij dan eerder door de mand kunnen vallen als white collar criminal. Want ook hij leert met de overheid aanpappen en berekenen hoe hij straffeloos vuil kan spuiten. Ook de w.c. is een berekening geworden. De vervuiler kàn zindelijk worden, maar hij zal het uitstellen totdat de overheid hem de wet stelt of totdat de vakbond of het publiek hem ertoe dwingt. Nu immers zou persoonlijke moraal hem geld kosten dat de concurrent met
minder zindelijkheidsmoraal niet zou hoeven uit te geven.
Wat deed de overheid? Enige wetgeving.
Er is verbrokkeld enige wetgeving maar lang niet genoeg en niet genoeg bewaakt (zie bijlage).
De uitvoering van de hinderwet, de luchtvaartwet, de wet op de luchtverontreiniging, de mijnwet, de kernenergiewet, de wet verontreiniging oppervlaktewateren, de natuurbeschermingswet, de wet gevaarlijke stoffen, staan of vallen goeddeels met de vergunningen die door de gemeentelijke of provinciale besturen worden uitgegeven, met de voorwaarden die ze daarbij stellen en de controle die zij en de politie daarop uitoefenen. Meestal is de gemeente trouwens ‘belanghebbende’, als zij maar al te graag industrie binnen haar grenzen heeft. Wanneer de burger krachtens de hinderwet of anderszins aangifte doet, zal hij vaak weerstand ontmoeten bij de gemeentelijke instantie tot wie hij zich wendt of bij de politie en zo mogelijk met een kluitje in het riet gestuurd worden. Door de aard van de bepalingen is het toepassen van de wet goeddeels aan het normbesef van de rechter inzake milieubeheer overgelaten en de politie wil bij dit soort delicten nogal eens een laag normbesef bij de rechter veronderstellen, zodat het ook na aangifte in het geheel niet aan rechterlijke beoordeling toekomt. Er bestaat trouwens een nog onevenwichtige energieverdeling bij de opsporing. Dit blijkt bij voorbeeld uit het feit dat in juli 1971 vijfentwintig man rijkspolitie gemotoriseerd en wel des morgens om 0.05 uur een overval deden bij een boer die drie caravans had staan, welke, aldus de autoriteiten ‘het Leklandschap verstoorden’. Ondertussen kunnen burgers vrijwel nooit politie vinden die het strafbaar vliegen vanaf Zestienhoven wil constateren, noch politie die overtredingen van de hinderwet controleert. De politie komt hoogstens in actie wegens hinder van buren of bromfietsen.
Ook bij civielrechtelijke acties van de burger - schending van milieubeheer kàn vrijwel steeds als een onrechtmatige daad worden beschouwd - zullen we nog een flinke groei van de norm mogen verwachten. De juridische norm heeft hier nog niet de hoogte bereikt van het sociale normbesef.
Welzijnscriminaliteit is meer nog dan andere white collar crime een misdaad in rechtsvormende zin.
Rechtsvorming.
Alida Bos onderscheidt het begrip strafbaar feit in de rechtshandhaving en in de rechtsvorming.Ga naar voetnoot5. Welnu, op het gebied van de rechtshandhaving op het niveau van de wetgeving tot wering van milieugeweld is er weinig. Er is sprake van underlegislation.Ga naar voetnoot6. Ook de strafmaxima lijken niet erg doordacht: tienduizend gulden boete voor een overtreding tot voorkoming waarvan het bedrijf een veelvoud hiervan zal moeten spenderen, lijkt een schot met een losse flodder.
Een vorm van underpunishment. Weer een merkwaardige indicatie voor speciale behandeling van white collar crime, want ten aanzien van de blue collar crime komt underpunishment niet of vrijwel niet voor.
Tot de rechtsvorming behoren ook de keuzen die gemaakt worden bij de energieverdeling van politie en justitie in de rechtshandhaving. We gaven reeds het voorbeeld van de politieoverval op drie caravans.
Misdaad is tot strafbaar feit benoemd gedragGa naar voetnoot7., en willen we ook de nog noodzakelijke wetgeving binnen het begrip brengen, dan is misdaad ook tot strafbaar feit te benoemen gedrag. Benoeming van gedrag tot misdaad kan wel door de maatschappij - de direct betrokkenen of mensen van-horenzeggen-en-kranten-lezen - gebeuren en ook wel door de slachtoffers.Ga naar voetnoot8. Zij noemen dat: ‘Het is misdadig’ of ‘het kan zo niet langer met dat gedrag’. Hiermee wordt tegelijkertijd een sociale
norm uitgesproken op een specifieke manier. De norm is hier niet alleen een opvatting over wenselijk gedrag, maar tevens een opvatting over noodzakelijk gedrag: ‘stop het doden van zeehonden in de Waddenzee!’; ‘stop je oorverdovend lawaai!’; ‘stop je gifgassenfabriek, waardoor we - als er iets fout gaat - vergiftigd worden!’; ‘stop je vernielingen van de landbouw’. De norm wordt op een concreet gebied uitgesproken, de probleemlokalisering waarover we spraken, is ingebouwd. De waarde die erachter ligt is ruimer:
het gaat hier om behoud van leven en gezondheid.
Een sociale norm is echter nog geen rechtsnorm (over het omgekeerde, dat een rechtsnorm niet steeds een sociale norm vertegenwoordigt, spreken we op dit moment niet).
Voor een rechtsnorm is nodig dat wetgever, parlement en minister de norm tot wet formuleren. Dit kan als men wil tamelijk vlug gebeuren, meestal duurt dit langer. Om goede redenen: men wil iedereen gehoord hebben, alle kanten bekeken, de relatie tot andere wetgeving bezien. Om andere redenen: de overheid wil niet, in het krachtenspel van machten worden tegenkrachten gebruikt omdat er bepaalde belangen van bepaalde groepen op het spel staan. Voorbeelden: waarom is er nog geen wet die alle vervuilers verplicht tot maatregelen ter voorkoming? Technisch is veel mogelijk. Het is voor een belangrijk deel een zaak die binnen Nederland zelf besloten kan worden.
Ondernemers zeggen zelf dat zij het pas zullen doen, als ze er allemaal wettelijk toe verplicht worden.
Waarom is er nog geen wet die uitlaatgassen van auto's voorkomt? Er bestaat de mogelijkheid om geen lood aan de benzine toe te voegen. toch blijft de reactie van de oliemaatschappijen beperkt tot wat reclame dat ze minder vies zijn dan ze zijn.
- In dit verband laat ik even rusten de mogelijkheid om het openbaar vervoer als primair verkeersmiddel voor iedereen gemakkelijk bereikbaar te maken.
Waarom is er nog geen wet tegen het lawaai van vliegtuigen? Zelfs het vliegen in lesvliegtuigen moeten Amstelveense en Rotterdamse burgers verduren, in het eerste geval ondanks het Amstelveense gemeentebestuur, omdat de centrale overheid niet ingrijpt, in het tweede geval omdat het Rotterdamse gemeentebestuur niet tijdig heeft willen ingrijpen.
De wetgever en de uitvoerende lichamen laten door hun lage normbesef inzake welzijn de burger meestal in de steek. Rechtsvorming hoeft niet alleen plaats te vinden via wetgeving. Zij kan ook plaatsvinden in de rechtspraak. Met name in deze zaken zou een actie wegens onrechtmatige daad (art. 1401 B.W.) waarbij de rechter de sociale norm tot rechtsnorm kan bekrachtigen, succes kunnen opleveren voor de burger-bewoner. Zonderland was hierover in 1966 minder optimistisch dan Timmenga thans in 1971.Ga naar voetnoot9.
Zagen Govaerts en Timmenga meer mogelijkheden omdat zij hun artikelen enkele jaren later schreven en het sociale normbesef toen reeds verhoogd was?
In het algemeen acht ik de civielrechtelijke actie tegen onrechtmatig gedrag te verkiezen boven de strafrechtelijke. Het is reeds voor de bestolene aanmerkelijk gunstiger als de dief hem het ontvreemde moet terugbetalen dan dat die terugbetaling door gevangenisstraf onmogelijk wordt gemaakt.
Voor onrechtmatig gedrag inzake welzijn is dat niet anders: schadevergoeding en stopzetting van het onrechtmatig gedrag zijn eerste vereisten voor het slachtoffer. Zij beantwoorden aan de bedoeling van de wet. Maar de rechter moet voor een onrechtmatige daad de hinderlijke gedragingen zien als een inbreuk op subjectief recht en als onbetamelijk. Dat wil zeggen dat we van het normbesef van de rechter afhankelijk zijn. Hel-
slootGa naar voetnoot10. concludeert dat de informatie over de beoordeling der feiten door de rechter nog in de kinderschoenen staat en dat de maatschappelijke ontwikkeling op dit terrein nog geen vaste voet kreeg in wetgeving en rechtspraak.
Dat is geen reden om niet te procederen in welzijnszaken. Integendeel: mede door die procedures kan de rechter de wensen en normen van de burger leren kennen en het recht daaraan aanpassen. Die aanpassing hoeft voor de rechter juridisch geen ommezwaai te zijn. Bij onteigening geeft hij schadeloosstelling. Een woning met draaiende jumbo-jets ervoor is even onbruikbaar als een woning waar een weg doorloopt. Rechtsvorming ligt voor de hand. De leer der onrechtmatige daad geeft daarvoor alle kans.
Maar effectiviteit vereist meer. De tijd dringt. Het zal niet mogelijk zijn de verbrokkelde wetgeving onder één wet op het milieubeheer te brengen. Het is ook de vraag of het wenselijk is. Nodig is: de terreinen waar mens en dier thans veelvuldig bedreigd en beschadigd worden, door wetten beschermen. Noem het noodwetjes. Strafwetten kunnen vooralsnog naast het civiele recht en het administratieve recht effectief zijn omdat: Ten eerste dan de opsporingsorganen ingeschakeld kunnen worden zodat de burger minder onmachtig staat; ten tweede het civiele recht vaak te ontoegankelijk en te duur is voor het slachtoffer; bovendien hebben niet alle advocaten het gewenste normbesef inzake welzijn, reeds omdat zij in een conflict kunnen zitten als de vervuilers hun voornaamste handelsrechtelijke cliënten zijn; ten derde de burgers in het administratieve recht te vaak van het kastje naar de muur worden gestuurd en niet alle overheidsfunctionarissen het gewenste normbesef inzake welzijn hebben; ten vierde er van toepassing van de strafwet en het openbare strafproces in deze een krachtiger norminprenting en normprogressie kan uitgaan dan van het civiele recht; ten vijfde het onrechtvaardig lijkt kleine mishandelingen, diefstallen en vernielingen strafrechtelijk te vervolgen en te stigmatiseren en de grote structurele mishandelaars en vernielers-inveelvoud het strafrecht en het strafproces te onthouden; ten zesde we bij deze welzijnsmisdaden niet de suggestie in stand moeten houden dat het hier gaat om een soort van ‘herenwetgeving’ tegenover de ‘lower-class-delicten’. Duidelijke misdrijfbepalingen en openbare strafprocessen zullen niet alleen mee kunnen werken aan een verdeling van de stigmalast over meer van de bevolking, zij zullen ook bestaande misdaadstigma's kunnen relativeren.
Wetten kunnen worden onderscheiden in norm-affirmerende en norm-progrediërende wetgeving. Norm-affirmerende wetten bevestigen reeds bestaande sociale normen. De meeste wetten beperken zich hiertoe: Eerst vindt een maatschappelijke ontwikkeling plaats, daarna pas bevestigt de wet de ontstane normen. Het gevaar van zulke affirmerende wetgeving is vooral het tempo waarin zo'n wet verouderen kan. Bovendien is in een polynorme maatschappij als de onze een wet zelden of nooit een bevestiging van de sociale normen van iedereen.
Er zou overigens inzake milieubeheer weleens een overgrote meerderheid, zo niet een eenstemmigheid over de norm kunnen bestaan. Frisse lucht, schoon water en stilte zijn - in letterlijke zin - elementaire levensbeginselen. Alleen een kleine, overigens machtige groep ondernemers zal afwijken in normbesef; zij wonen trouwens meestal in milieu-beschermde plaatsen. Maar zij vragen als ondernemer zelf reeds om wetten op dit gebied, zodat ook de concurrent aan de norm van milieubescherming zal moeten voldoen. Normprogrediërende wetten werken een verandering van sociale normen in de hand of lopen erop vooruit. Men vindt deze wetten wel in de zogenaamde sociaal-economische wetgeving, zoals de c.a.o.-bepalingen (die norm-progrediërend waren voor de werkgevers) en in zekere zin ook in de belastingwetgeving: pas na de wet gaan mensen sociale normen creëren achter de belastingwet die de staat hen oplegt. Inzake milieubeheer waren norm-progre-
diërende bepalingen enkele jaren geleden mogelijk geweest. En nodig, zoals we nu kunnen constateren. De overheid had namelijk over de gegevens kunnen beschikken waaruit de toenemende vervuiling was te voorspellen en de gevaren die mens en dier daarbij zouden lopen. Waar de overheid centraal over gegevens kan beschikken die de burger niet heeft, is het haar taak die burger te informeren, en dit kan een voorbereiding zijn op norm-progediërende wetgeving. Dit is niet gebeurd, Hoewel het milieurecht eigenlijk een uitwerking is van het recht op leven, gezondheid en welzijn, is dat rechtsgebied weinig ontwikkeld.
We zijn voortgesukkeld met de oude hinderwet en de onrechtmatige daad. Maar de toepassing hiervan en van andere welzijnsbepalingen is ten slotte afhankelijk van de normen van de rechter inzake welzijn. Helsloot zei dat hier weinig informatie over bestaat. Het gaat hier niet alleen om de jurisprudentie zoals die verschijnt (die zou met veel moeite nog wel uit de zeer uiteenlopende rechtsgebieden waarop welzijnskwesties spelen, te verzamelen zijn) maar ook om de wijze waarop de rechter de feiten beoordeelt. Het is de vraag of de rechter een aan hem voorgelegde zaak wel als een welzijnskwestie herkent. Voor hem kan in de rechtzalen het lawaai van een buurman hetzelfde betekenen als het lawaai van een fabriek of vliegveld, onder andere omdat hij het met dezelfde wettelijke bepaling moet beoordelen. De wijze waarop de rechter de feiten beoordeelt, komt eigenlijk alleen aan de oppervlakte voor wie een zaak van nabij volgt
We geven een voorbeeld waaruit optreden en normen mogen blijken van overheidsfunctionarissen, politie, openbaar ministerie en rechter.
Enige tienduizenden bewoners van Rotterdam klagen sinds jaar en dag over het lawaai van de sportvliegerij vanaf het vliegveldje Zestienhoven.
Er wordt na veel druk op het gemeentebestuur door de Rijksluchtvaartdienst een andere vliegroute vastgesteld. Bij een protest van een van de gebruikers van het vliegveld trekt de Rijksluchtvaartdienst de nieuwe vliegroute weer in, maar door de aanhoudende klachten werd zij drie maanden later dan toch weer ingevoerd. Op overtreding hiervan staat een strafbepaling in het luchtvaartreglement.
Vele sportvliegers blijven de vliegroute echter overschrijden. B. en W. die het vliegveld beheren, worden benaderd. De burgemeester verwijst naar de wethouder. De wethouder verwijst naar de politie. De politie verwijst naar de rijkspolitie voor de luchtvaart op het vliegveld. De politie op het vliegveld verwijst naar een tweetal rijkspolitiemensen van de luchtvaart die op Schiphol zitten. Deze verklaren dat zij slechts een of twee dagen op Zestienhoven zitten. Als zij er die dagen ook niet zijn, zijn zij op pad. Ten slotte komen de politiemensen met de burger samen om te constateren of de vliegers fout vliegen. In plaats van de voorgeschreven route boven het weiland zien zij inderdaad boven de huizen vliegen. Toch meent een van de politiemensen nog dat het ‘een twijfelgeval’ is. Hij constateert niettemin twee ook voor hem duidelijke overtredingen, de burger doet aangifte maar de politieman zegt dat hij liever geen procesverbaal maakt, en gaat praten in de kantine van de sportvliegers. Na dit gesprek erkent de politieman weliswaar dat de overtreding plaatsvond, maar hij wijst de burger erop dat de vlieger psychologisch een groot vrijheidsgevoel in de lucht krijgt zodat men hem de overtreding niet kan verwijten. Hierna gaan de overtredingen gewoon door en de burger gaat samen met een andere burger als getuige een aantal sportvliegtuigen noteren die te laag vliegen (anders konden zij de nummers van de vliegtuigen niet met het blote oog lezen en noteren) en de vliegroutevoorschriften overtreden.
Samen doen zij schriftelijk aangifte bij de officier van justitie en verzoeken om antwoord. Na een aantal maanden hebben zij niets gehoord en zij schrijven de minister van justitie. Na nog een aantal maanden komt de rijkspolitie van de luchtvaart hun aangifte in een proces-verbaal opnemen. Intussen houden zij een Tweede Kamer-fractie op de hoogte. Dan belt een van hen de officier van justitie. Deze belooft dat de zaken met andere luchtvaartovertredingen op een zitting zullen komen.
Een jaar na de aangifte bij de officier van justitie worden zij opgeroepen als getuigen voor de zaak tegen de sportvliegers Een aantal van deze wordt veroordeeld. De officier had tevoren met de vliegers gesproken en was met hen de route gaan vliegen. Met de slachtoffers had de officier verder niet gesproken. Op de zitting vroeg de kantonrechter aan een functionaris van het vliegveld of
het mogelijk was de vliegroute zonder afwijking te volgen. De functionaris antwoordde dat dit inderdaad mogelijk was. Hierop vroeg de kantonrechter of de afwijking normaal te verwachten was. De functionaris van het vliegveld kon hierop geen antwoord geven. De kantonrechter vroeg hem voorts of de afwijking van de route niet erg klein was zodat de vliegers toch erg gemakkelijk konden afwijken en men hen dit niet kwalijk kon nemen. Na enige aarzeling ging de functionaris van het vliegveld ten slotte door de knieën en zei dat de afwijking erg klein was, en dat een overtreding erg gemakkelijk kon plaatsvinden. De officier zei ten slotte dat hij moeilijk tot een veroordeling kon komen. Hij achtte het te laag vliegen niet bewezen. Hij meende ook dat er bewoners waren die geen hinder hebben.
Bovendien waren de sportvliegers er eerder dan verschillende getuigen die er woonden. Hij vond dat de geluidshinder van verkeersvliegtuigen ook voor de rest van Rotterdam belangrijker was en verzocht om vrijspraak voor beide telasteleggingen. De kantonrechter overwoog dat het niet mogelijk was met een sportvliegtuig zo snel te stijgen. Dus voor te laag vliegen wenste hij vrij te spreken. Voorts meende de kantonrechter dat het aanhouden van de vliegroute die door de rijksluchtvaartdienst was voorgeschreven slechts een richtsnoer was. Ze mochten een beetje afwijken. Hij was er wel van overtuigd dat ‘de heren het niet goed gedaan hadden’, maar kwam voor beide telasteleggingen tot een vrijspraak.
Uit deze casus, waarin geen economische belangen tegenover het welzijn staan, blijkt onder meer het volgende:
1. | De verantwoordelijke overheidsfunctionarissen schuiven een deel-verantwoordelijkheid af, in casu naar de politie. |
2. | Ze geven de burger niet het juiste adres van de politie maar noemen ten onrechte ‘de’ politie. |
3. | De gemeentepolitie blijkt evenmin ingeschoten en geeft evenmin het juiste adres van de gewenste politiefunctionaris. |
4. | De politie die dit recht moet handhaven blijkt op het vliegveld meestal niet aanwezig te zijn. |
5. | De hiermee belaste politie blijkt een laag normbesef inzake het welzijn van de burger te hebben en weert aangifte af. |
6. | Mede door de plaats van de politie, op het vliegveld, blijkt deze geheel volgens de leer van Sutherland, meer gevoel te hebben voor de daders dan voor de slachtoffers. |
7. | Het openbaar ministerie antwoordde niet op brieven. |
8. | De minister van justitie antwoordde niet op brieven. |
9. | De officier van justitie ging voor de zitting ‘een vluchtje’ maken met de gewraakte vliegtuigen; Hij participeerde niet op vergelijkbare wijze met de slachtoffers. |
10. | Zowel rechter als officier bleken in vraagstelling, in het toestaan van afwijkingen van de norm die het welzijn moest beschermen en in eis en uitspraak een laag normbesef inzake welzijn te hebben, casu quo een aanmerkelijk groter begrip voor de ‘white collar criminal’ dan voor de slachtoffers. |
11. | Ook na strafbaarstelling tot welzijnscriminaliteit bestaat er bij de overheid een tendens om de wetten niet te handhaven. |
12. | Soortgelijke vrijspraken komen ten aanzien |
van verkeersovertredingen en diefstallen niet voor. |
Kortom: op het terrein van de white collar crime en de welzijnscriminaliteit in het bijzonder, geldt: justitie is blind, de politie éénogig.
Klachten, onderzoek en normomkering.
Waarom is er nog geen overheidsvoorlichting aan de burger omtrent wie bevoegd is, waar hij in beroep kan en waar hij melding kan doen van klachten over milieubeheer? Waarom is er nog geen verplichting om plannen door welke het milieu verontreinigd kan worden, onmiddellijk openbaar te maken? De overheid lijkt een lager normbesef te hebben voor het milieu dan de burger. Er bestaat wel een soort ‘brandweervoorlichting’ voor het saneringsgebied de Rijnmond, voor wat de burger moet doen en laten als hij acuut gevaar loopt (evacueren en zo). We komen er nog op terug: voor de burger heeft de overheid slechts gedacht aan calamiteiten, niet aan zijn dagelijks leven.
En de Rijnmond heeft een meldkamer. Deze is bereikbaar op een nummer waar men hoort dat er een ander nieuw nummer is waar men buiten kantooruren (dus de voor de burger relevante uren) meestal te horen krijgt dat men een particulier nummer moet bellen. Dit nummer is dan meestal in gesprek. Op deze basis publiceert de Rijnmond het aantal klachten dat de burger gedurende een bepaalde periode gedeponeerd heeft. Wat dit toch tot gevolg heeft, krijgt de burger - ook als hij het vraagt - niet te horen. Dat is een instructie voor de klacht ontvangende ambtenaar (gesteld dat deze het te weten komt, als er wat gebeurt).
We zitten hier midden in het terrein van de wijze waarop het overheidsbeleid op de burger overkomt en de mate waarin de burger mee kan werken aan zijn fysieke milieuverbetering. Dit is, zoals we zagen de dynamische kern van het begrip welzijn. Bij erkenning van deze dynamische kern wordt een klachtencentrale vanzelf een wensencentrale.
We zitten hier ook midden in het begrip vervuilingstolerantie. Er wordt van tijd tot tijd op bepaalde gebieden door de overheid een ‘objectieve’ vervuilingstolerantie vastgesteld. De Rijnmond weet precies te vertellen hoeveel vuiligheid de Rijnmonder mag inademen. Daarna komt van tijd tot tijd een waarschuwing. De commissie Kosten heeft vastgesteld hoeveel oorverdovend lawaai we mogen verdragen: bij vijfenveertig Kosten-eenheden ondervindt slechts zesenzestig procent van de bevolking communicatiestoornissen en angstgevoelens. Het hoofd van de afdeling besmettelijke ziekten in Rotterdam heeft gesteld dat het open water in en rond Rotterdam weliswaar niet fris is om in te zwemmen, maar verwacht mag worden dat men er geen besmettelijke ziekten van krijgt. H. van Gelder, hoogleraar toxicologie, stelde dat het kwik in de vis nog niet gevaarlijk is omdat de hoeveelheden die wij in Nederland gewend zijn te eten nog gering zouden zijn. Denkt hij dat alle Nederlanders gemiddeld vis eten? Dat het vis eten at random over Nederland verdeeld is? Ik zei reeds dat de overeheid de norm heeft omgedraaid, omdat zij een andere prioriteit van waarden heeft. Dit is nu precies waar de w.c. in alle perversie begint.
De norm is omgekeerd. De antisociale norm is gepreciseerd. Eén stap verder en de overheid stelt dat er maar tien kinderen per jaar aan vuiligheid mogen sterven. Of dat er jaarlijks maar duizend kilo medicinale drugs per startbaan méér gebruikt mogen worden. Bovendien kan men met de norm van een objectieve vervuilingstolerantie alleen incidenten te lijf; zij creëert geen beleid maar ‘trouble shooting’.
De objectieve vervuilingstolerantie is namelijk voor het dagelijks leven niet operationeel. Voor het dagelijks leven is alleen van waarde de subjectieve vervuilingstolerantie van de burger.
Deze subjectieve vervuilingstolerantie is ook meetbaar.
Wanneer één burger last heeft (nota bene, ik zeg niet: klaagt, want dat doet slechts een fractie van wie last hebben) van een bepaalde hinder en vele anderen hebben van diezelfde hinder geen last, dan zullen aan het voorkomen van die hinder enige eisen mogen worden gesteld, maar toch niet zoveel als wanneer deze vervuilingstolerantie ook bij anderen klein wordt. Subjectieve vervuilingstoleran-
tie is een intersubjectief begrip. Het gaat in het welzijn om het óverkomen op het subject. ‘Het’ welzijn bestaat namelijk niet, er bestaat alleen een welzijn van de burger. De objectieve vervuilingstolerantie geeft slechts een grens aan voor noodgevallen, incidenten, niet voor een dagelijks beleid.
Een ander voorbeeld van normomkering via hantering van ‘objectieve’ vervuilingstolerantie is het volgende. Het Openbaar Lichaam Rijnmond meldt begin 1971 dat over de laatste periode het aantal klachten over geluidshinder met ongeveer tweeduizend gestegen is. De conclusie die het Lichaam hieruit trok was dat nu overwogen zou worden om apparatuur aan te schaffen om lawaai te meten. Deze conclusie laat allerlei interpretaties toe. Eén ervan zou kunnen zijn een merkwaardig dédain van de overheid voor de burgers die vrij veel moeite doen individueel een klacht te deponeren. Ook methodologisch is de conclusie interessant. Zou het Openbaar Lichaam denken dat die duizenden burgers een samenzwering hadden om ieder individueel naar het Lichaam te bellen? Harry Alpert, Amerikaans socioloog, zei ‘Measure by all means measure, and count, by all means count. But let us count and measure the things that count’.
Wat telt, is niet het aantal decibellen, maar de burger.
Maar de overheid gaat decibellen blazen.
Vrij kras wordt de normomkering nu de overheid in de Rijnmond wil gaan onderzoeken of de mensen door grotere geïrriteerdheid meer ‘klachtbereid’ zijn geworden. De keuze van zo'n onderzoek lijkt ingegeven door de onwil om de situatie te verbeteren. De meldingen van mensen over hun eigen milieu worden niet gezien als serieuze wensen, maar als overprikkeldheden, abnormaliteiten. Men vraagt zichzelf niet af of er een grond is voor die ‘abnormaliteiten’. De overheid lijkt een dokter die de patiënt liever laat sterven dan dat hij naar hem luistert. Mens en milieu worden uit elkaar gehaald in plaats van als een eenheid erkend. Bij weinig klachten deden de mensen er niet toe. Bij veel klachten doen ze er weer niet toe. Dat is geen onderzoek, dat is buikspreken. Dat is geen overheid, dat is de vijand.
Een ander voorbeeld van normonkering is de aanvraag van de Rotterdamse wethouder inzake vliegveldaangelegenheden om een ‘deskundigen-rapport’ dat de gemeenteraad zou voorlichten omtrent de te verwachten geluidshinder bij uitbreiding van het vliegveld op Zestienhoven. Deze deskundigen gingen uiteraard weer decibellen blazen. Hieruit moet dan worden afgeleid of bewoners last hebben. Het is omkering van de methode. De wethouder had bij voorbeeld een enkele reis naar Zwanenburg en omstreken kunnen nemen en veertien dagen later kunnen terugkeren. Hij had om heel zeker te worden, nog een paar daagjes in Kethel, Berkel en Schiebroek kunnen doorbrengen, waar thans de verkeersvliegtuigen overvliegen die de wethouder er met grote frequentie wil doen overvliegen. Hij had daarbij een boek kunnen lezen, een gesprek kunnen voeren. Hij had nog enkele raadsleden of ander gezelschap dat niet fysiek doof is kunnen meenemen. Hij had zelfs rapporten over de psychische werking van lawaai kunnen lezen en het uitbreidingsplan van Kethel bij wijze van illustratiemateriaal. Hij had eens uitgebreid met de plaatselijke artsen kunnen gaan praten.
Kortom: Hij had de subjectieve vervuilingstolerantie kunnen meten. Nu blijkt ook wel dat de wethouder helemaal niet van lawaai wil weten. Hij vroeg het ‘deskundigen-rapport’ namelijk aan een bedrijf dat bestaat van het aanleggen van vliegvelden. Omkering van methoden en omkering van normen staan in nauwe relatie. Het lijkt een reële vraag of de wethouder zo'n rapport door de gemeenschap kan laten betalen. Mensen willen niet bedot worden, zeker niet uit eigen zak.
De mythe van de werkgelegenheid.
Normen ontstaan uit sociale impulsen. Normen ontstaan niet uit het niets of uit een zo maar bedachte moraal. Sociale normen groeien uit feitelijke sociale verhoudingen. Met de snelle groei van het welzijnsnormbesef in Nederland is dat niet
anders. Algemene structurele impulsen liggen in overbevolking en industrialisatie. Deze beide staan overigens in nauw verband met elkaar, zoals we in de randstad Holland kunnen zien. Maar al wordt er aan de geboortebeperking gewerkt, de industrialisering is een grote bevolkingsophoper en die industrialisering gaat nog door. En als er protest komt, wordt de mythe van de werkgelegenheid aangevoerd. Het is deze mythe die nog door geen van de politieke partijen of vakbonden doorbroken is. Toch zal dit moeten gebeuren. Het is niet mogelijk te automatiseren en zonder uitbreiding of nieuwe industrieën dezelfde aantallen mensen hetzelfde aantal uren werk te verschaffen.
De mythe van de arbeid zal dan ook vervangen moeten worden door de werkelijkheid die uit vrije tijd zal bestaan en nu reeds voor velen zou moeten bestaan. Ik weet dat hiervoor vele structurele en culturele veranderingen nodig zullen zijn. Dan zullen vragen van inkomensverdeling die van de Bijstandswet moeten vervangen. Maar voor een zo
[Commentaar]
Leve de defensie!
G De regering Van Duijn maakt bekend, dat gezien de steeds betere verhoudingen tussen Oost en West Europa en gezien de absurde vernietigingskracht van moderne wapens, geen redelijk argument meer bedacht kan worden om een militaire defensie te handhaven.
Daarom zal in het komende zittingsjaar van de Tweede Kamer een vierjarenplan voor de omschakeling van de beroepsmilitairen worden ingediend. De regering meent dat de technische vaardigheden van de beroepsmilitairen niet onbenut mogen blijven. Daarom zullen leger, luchtmacht en marine, voor zover niet ter beschikking van de Verenigde Naties gesteld, worden omgevormd tot het Korps milieudefensie. De dienstplicht wordt voorlopig niet afgeschaft. Er zijn een groot aantal sociale taken, die te onaangenaam en mensbedervend zijn om een heel mensenleven aan te wijden. De regering zal eveneens een plan indienen voor de organisatie van een sociale dienstplicht. Daarin zullen zoveel mogelijk keuzemogelijkheden aan de dienstplichtigen worden geboden. Dat zal in ieder geval gelden voor de tijd waarin de dienstplicht wordt vervuld. Dat behoeft geen aaneengesloten periode meer te zijn. De dienstplicht zal ook voor vrouwen gelden. Tijdens de vervulling van de dienstplicht zal ook onderricht worden gegeven in organisatie en uitvoering van geweldloos verzet. - (vdB)
dichtbevolkt en dicht-geïndustrialiseerd gebied als het onze leek het mij onontkoombaar dit probleem in zijn algemeenheid te stellen. Er is geen tijd te verliezen. Maar een andere verhouding tot arbeid en vrije tijd zou een nieuw begrip ‘winst’ van de industrialisatie kunnen zijn.
Achter de vraag naar erkenning van welzijnscriminaliteit als een ernstiger criminaliteit dan de blue collar crime ligt een ideologie. De ideologie namelijk dat aan het leven voorrang moet worden gegeven boven de dood, een gewelddadige dood.
Voorts een democratische ideologie die om gelijke toepassing van recht vraagt.
Gelijkheid van normen in het bestaande en in het groeiende recht. Een democratisering van de misdaad. Niet opdat meer mensen slachtoffer worden van strafrecht, maar opdat het strafrecht gerelativeerd wordt en de energie van de strafrechtelijke apparaten naar de reële ernst van de zaak effectief verdeeld wordt.
Hiervoor zijn welzijnspolitie evenals een wel-
zijnsofficier van justitie nodig zijn. Zwitserland kent reeds een anti-lawaaipolitie. Een wat evenwichtiger inzet van de politie zal een wenselijker energieverdeling kunnen doen ontstaan. Als leven en dood op grote schaal met zo'n energieverdeling gemoeid zijn, wordt het vreemd om met vijfentwintig man voor drie caravans uit te rukken die ‘het landschap’ verstoren, om voor gitaar spelende jongelui het apparaat van politie en justitie in werking te zetten, om tienduizenden guldens aan manuren uit te geven om een militair met lang haar te berechten, om weigeraars van de volkstelling te vervolgen, terwijl er ondertussen tonnen vuil, gif en gas in water en lucht gepompt worden en vergunningen worden verstrekt voor nieuwe lawaaibronnen. Geregeld toezicht kan de vervuilers opsporen en vervuiling voorkomen. Dan wordt het weer goed dat er politie is. Dan kan de politie afzien van haar taak in kruimelarijen, maar gemotiveerd en met groot idealisme Nederland helpen redden. Dan hoeft zij haar gezag niet te ‘handhaven’, maar krijgt zij gezag toegewezen. Dan vraagt de democratie erom.
De criminologie is ten aanzien van ons welzijn een signaalwetenschap, dat wil zeggen zij gaat uit van het rode sein waar de norm overschreden wordt. Criminologie en rechtssociologie kunnen signaleren waar de sociale vorm en de rechtsnorm moet ontstaan.
De wèrkelijkheid van leven en dood signaleren kan de bioloog veel beter dan de criminoloog. Want de bioloog kan ons waarschuwen vóórdat we op de fles gaan. Die waarschuwing heeft hij reeds laten horen. De norm is er, de overschrijding ook. De criminologie is aan bod.
- voetnoot+
- G.P. HOEFNAGELS. Geb. 1927. Hoogleraar in de criminologie, penitentiair recht en kinderrecht aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. Publiceerde onder andere Beginselen van criminologie, Anderen dan daders, Rituelen ter terechtzitting en Een nieuw plan voor de kinderbescherming.
- voetnoot1.
- Op weg naar welzijn. Discussienota over het welzijn. Mei 1970. Aangeboden door het gemeentebestuur van Rotterdam.
- voetnoot2.
- De begrippen criminaliteit in veelvoud en structuurcriminaliteit beschreef ik op blz. 110 e.v. van mijn Beginselen van criminologie, Deventer 1969.
- voetnoot3.
- James F. Short, Jr. en F.J. van Nye: ‘Extent of unrecorded juvenile delinquency: tentative conclusions’. In: Becoming delinquent. Ed. by Peter G. Garabedian en Don C. Gibbons, Chicago 1970.
- voetnoot4.
- Mr. F. Kuitenbrouwer in N.R.C., 21 november 1970.
- voetnoot5.
- Alida M. Bos, Het begrip strafbaar feit in de rechtsvorming, Deventer 1971.
- voetnoot6.
- Idem, blz. 17.
- voetnoot7.
- Zie mijn Beginselen van criminologie, blz. 117 e.v., Deventer 1969.
- voetnoot8.
- Ik spreek dan respectievelijk van derden, vierden en tweeden; zie Beginselen, blz. 45 en 46.
- voetnoot9.
- P. Zonderland, ‘Geluidshinder als uitdaging van het recht I en II’, Nederlands Juristenblad, 1966, blz. 433 e.v. en blz. 473 e.v. S.J. Timmenga, ‘De grens der toelaatbaarheid der geluidshinder door vliegtuigen’, Nederlands Juristenblad, 1971, blz. 762 e.v. Ik verwijs ook nog naar C.H. Govaerts, ‘Rechteloos tegenover geluidshinder door vliegtuigen?’, Nederlands Juristenblad, 1969, blz. 14 e.v.
- voetnoot10.
- Het recht en de verandering van het leefmilieu; preadviezen voor de Rechtskundige Afdeling van het Thijmgenootschap door A.N. Helsloot en J. Witsen. Deventer 1970.