De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 444]
| |
Verwonderlijk is de geestdrift geweest waarmee het actieve deel van het volk de afzetting heeft begroet van de aristocratie en de regenten, die bij de restauratie der reactie (in 1787, met hulp van Pruisische troepen) de zijde van Oranje hadden gekozen. Waar dan ook de talloze vrijheidsbomen, de dansende menigten, de in het wit geklede maagden, de gewapende patriotten en de nieuwe magistraten vandaan mochten komen, zij waren er en verzetten de wet, praktisch zonder fysiek geweld nodig te hebben. In de wijk- en grondvergaderingen, de politieke clubs en de redactielokalen vlamde ‘het vuur der vrijheid.’ Het ‘ijselijk Oranje-Boven’ en oranjevlaggen waren verboden, de driekleur was het symbool der omwenteling. De volksbewapening was een realiteit: ‘de gewapende arm der brave burgers.’ In de hoofdstad was de Dam, natuurlijk getooid met een hoge vrijheidsboom en het centrum van ‘ontzaglijke menigten’, herdoopt in Plein der Revolutie: voor de latere provo's en hun tere plantjes om van te watertanden. Van het bordes van ‘het achtste wereldwonder’ hoorden de massa's zich toeroepen: ‘Gij zijt vrij!’ Toen later de omwenteling stagneerde en er te veel oranjeklanten nog in het stadsbestuur bleken te zitten, trokken oproerige kanonniers (een ‘burgermacht’) in mei 1796 op naar de Dam. Zij bezetten het stadhuis, drongen de raadszaal binnen (met gemak, want de wacht verbroederde zich met hen) en dwongen inwilliging van hun eisen af, al zou die zege weinig gevolgen hebben. Het was geen sociale revolutie van wijde strekking, want haar leiders waren verlichte burgerlijke intellectuelen en ontwikkelde middenstanders. Het ‘grauw’ werd gewantrouwd omdat het te vaak aan de kant van Oranje en de orthodoxe predikanten had gestaan. Gevreesd werd ook de ‘plunderzucht’ ener losgeslagen menigte. De omwenteling moest plaats vinden ‘zonder haat, partijschap of wraakzucht’, de nieuwe elite was ‘wars van eigendunkelijke rechts- of strafoefening.’ Mocht er al geroepen zijn ‘Tous aristocrats à la lanterne’, dat gebeurde nergens. De eigendomsverhoudingen werden gerespecteerd, en wat zou men anders hebben verwacht, bijna twee eeuwen geleden? Maar antifeodaal was het nieuwe bewind wel: de adel verloor zijn voorrechten. Afgekeurd werd het dat familiewapens in kerken en op grafzerken werden stukgeslagen, maar verwijderd of bedekt moesten zij wel. Er waren natuurlijk driftige extremisten van het wakkere woord, zoals Gerrit Paape: ‘De gewone rechtsgeleerdheid, de oude constitutionele wetten en gewoonten, zijn niet anders dan zovele verschansingen waarachter de Land- en Volkverdervers zich veilig verschuilen kunnen!’ In het algemeen echter was het een omwenteling met weinig excessen.
Maar toch: hoevele ideeën en idealen hebben toen onuitroeibaar post gevat in het brein des volks! De Franse voogdij, het koningschap van Lodewijk Napoleon, de inlijving bij Frankrijk, maar vooral de orangistische en calvinistische restauratie van 1813-1815 hebben de ontplooiing van de Verlichting ten slotte geschaad, geremd of verhinderd. Niettemin is er veel gebleven of teruggekeerd, zoals de idee van ‘de onschendbaarheid, eenheid en ondeelbaarheid’ van volk en staat; de emancipatie van niet-calvinisten, zoals katholieken, doopsgezinden (die een aanzienlijke rol in de omwenteling hebben gespeeld) en joden; de principiële gelijkstelling voor de wet van alle burgers, afgezien van stand of afkomst, en hun benoembaarheid of verkiesbaarheid tot alle ambten, mits zij daarvoor de deugden en bekwaamheden bezaten. Veel dromen zijn onvervuld gebleven, tot heden toe. De innerlijke tegenstellingen waren niet gering. De (feitelijk rechtse) ‘moderaten’, en nog veel meer de aristocraten, spraken bloemrijk van ‘woedende razernijen van een schrikbewind’, terwijl radicale democraten hun tegenstanders beschuldigden van ‘het smoren van de stem des volks’, verre ‘verwijderd van de beginselen der ware vrijheid.’ Zo erg was het allemaal niet. Maar de tegenstellingen en de internationale situatie hebben deze omwenteling wel verkracht. Nochtans: welk een verrassende opleving van vernieuwende energie! Toen in het begin van 1798 de revolutie een hoogtepunt leek te beleven, begon zij tegelijk in te storten. Zij was een zichzelf snel verbrandend | |
[pagina 445]
| |
vuur. Niemand ontkomt echter aan de bekoring van ‘grote waarheden...tevoren niet dan met een beneveld oog gezien’ (Jacob Blauw) en aan de bijna ontroerende verwachting van Hahn inzake ‘de grote Revolutie in Europa, wier ochtendstond wij beleven...’ |
|