Correspondentie
De ‘bomaanslag’ op Pengel
Naar aanleiding van een biografische notitie in het Suriname-nummer van De Gids.
Het is nog niet zo erg lang geleden, dat Bea Vianen tijdens een openbare discussie, waarbij de situatie van de Surinaamse schrijvers ter sprake kwam, in een felle uitval Ed. Hoornik verweet dat er voor hen in de Nederlandse tijdschriften geen plaats werd ingeruimd. De Gids werd genoemd, het woord discriminatie viel. De aanval was niet helemaal terecht, het woord discriminatie was misplaatst. Het ging eigenlijk om het ballotagebeleid van de redactie, om de maatstaven, die daar werden gehanteerd. ‘Wanneer achten jullie ons goed genoeg, zullen wij dan nooit eens gehoord kunnen worden?’
Bea drong inmiddels door in De Gids en Avenue; Podium heeft Surinaamse dichters opgenomen, Contour had al in 1966 een belangrijke plaats ingeruimd voor een ‘Surinaams perspectief’. De erepalm komt toe aan De Tsjerne, die al in 1952 met een Suriname-nummer, geheel in het Fries, uitkwam.
Nu hebben we dan in november '70 het Suriname-nummer van De Gids gekregen. Omdat dit nummer door een bij uitstek deskundige, Sylvia W. de Groot, is samengesteld en in de toekomst wel vaker aangehaald zal worden, acht ik het nuttig om op een bepaalde historische vertekening te wijzen.
In de bibliografie van de dichters in het nummer komt achter de naam Kwame Dandilo (pseudoniem van Pieter Polanen) onder meer voor:
‘Pater - intellectualis van de “bomaanslag” (vuurwerk in een blik gesoldeerd) op toenmalige minister-president J.A. Pengel’.
Hiermee is deze affaire ietwat lachwekkend weergegeven en deze weergave wordt gemakkelijk overgenomen en leidt tot legendevorming. In het proefschrift van mr. M.R. Wijnholt, Strafrecht in Suriname vinden we hierover het volgende: ‘De daders, onder wie oorlogsveteranen en een advocaat wilden de regering omverwerpen en daarna zelf de macht in handen nemen. Bij het zoeken naar mogelijkheden om aan wapens te komen fabriceerde men ook zelf enkele bommen, d.w.z. conservenblikjes, gevuld met stukken vuurwerk en een groot aantal driehoekige stukjes ijzer met scherpe randen en punten, waarvan de deskundigen unaniem de gevaarlijkheid in het licht stelden. Het was de bedoeling het toenmalige statenlid Pengel en een of meer ministers te doden, althans zoveel geweld tegen hen uit te oefenen, dat de regering tot aftreden zou worden gedwongen.’ (blz. 148 en 149)
Dobru, de revolutionaire nationalistische schrijver, wiens autobiografisch politiek pamflet Wan monki fri 1969 voor een overgroot deel in het Suriname-nummer van De Gids is afgedrukt, heeft deze aanslag een coupe genoemd. Ik citeer van bladzijde 70: ‘Toen Bruma niet samen met Arthur Blom werd opgepakt tijdens de bom-affaire, dachten wij, dat hij er wel wat mee te maken had, maar dat hij door die groep in bescherming was genomen. Blom is één van zijn grote vrienden. Op zestienjarige leeftijd hadden zij al samen in de cel gezeten. In de oorlogstijd. De tijd van Bos Verschuur. Later leerden wij dat in hoogste instantie revolutie iets is van verandering van denken bij het volk. Dat het volk dan vanzelf de maatschappij, haar maatschappij, zal veranderen. Dat ding van Blom, als er iets van was gekomen, zou een doodgewone coupe zijn geweest.’ Tussen haakjes? Wan monki fri is in De Gids vertaald met ‘een brok vrijheid’. Ik geloof dat een brok bevrijding juister was geweest, de geestelijke bevrijding uit de benauwenis van het koloniale denken. Nu Dobru onlangs, na een reeks voordrachten in Nederland, in Curaçao niet werd toegelaten en met de boeien aan en geflankeerd door twee rechercheurs in het vliegtuig naar Suriname zijn reis moest vervolgen, is het goed om op deze geestelijke bevrijding, waar zijn geschrift over gaat, nog eens de nadruk te leggen. Het is niet meer dan billijk om ook het woord te geven aan Kwame Dandilo zelf, die in 1962 in Nederland een bundel gedichten deed uitkomen Reti feti (rechtvaardige strijd). In het gedicht ‘Het
beeld’ komt een couplet voor dat als volgt begint:
Een bom werd later ook gesmeten
maar ook toen is het niet gelukt