De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Percy Lehning
| |
[pagina 64]
| |
De huidige minister van Binnenlandse Zaken, Alfonso Albuquerque Lima, gaf toe dat de S.P.I. op grote schaal volkerenmoord had gepleegd op de inheemse stammen van het Amazonegebied en de Mato Grosso. In deze gebieden zou ongeveer de helft van de zevenhonderd ambtenaren van de S.P.I. zich sinds 1948 hebben verrijkt door voor honderdzestig miljoen dollar grond, die aan de Indianen toebehoorde, te verhandelen.
Hoewel de verontwaardiging, na het publiceren van dit rapport, groot was (Le Monde schreef: ‘Deze schanddaden herinneren aan de methoden der vroegere slavenhandelaren’) en de regering herhaaldelijk aankondigde dat de schuldigen gestraft zouden worden, is het tot nu toe niet tot een proces gekomen. In tegendeel: het regeringsrapport heeft intussen slechts geleid tot een aanklacht tegen een aantal functionarissen der S.P.I., die er slechts van beschuldigd worden misbruik van hun positie te hebben gemaakt. Sinds het (toenmalige) staatshoofd Costa e Silva in december 1968 een decreet uitvaardigde waarbij het de pers verboden werd problemen aan te snijden die de binnenlandse rust zouden kunnen verstoren, werd ook in de pers niet meer op vervolging aangedrongen. Deze poging om de zaak in de doofpot te stoppen deed Norman Lewis, journalist van The Sunday Times besluiten om zelf een onderzoek in te stellen om de juistheid der bewering van volkerenmoord na te gaan. Bij zijn terugkomst meldde Lewis: ‘Niemand weet hoeveel Indianen het overleefd hebben. De stammen zijn praktisch uitgemoord - niet ondanks alle bemoeienissen van de beschermingsdienst, maar vaak zelfs met zijn medewerking.’ Het verslag van Lewis is door vele andere bladen overgenomen, hoewel niet altijd onmiddellijk, ‘Der Spiegel’ bij voorbeeld vond het verhaal van Lewis zo ongeloofwaardig, dat zij eerst ter verificatie een eigen man naar Brazilië stuurden: ‘leider mit Erfolg’. (De Tijd van 29 maart ‘69 en Der Spiegel, 27 oktober en 3 en 10 november, namen Norman Lewis’ reportage integraal over.) Sinds 1934 garandeert de Braziliaanse wet aan de Indianen het duurzame bezit van de gebieden die zij bewonen, waarbij hun tevens het gebruik van de natuurlijke rijkdommen wordt gelaten. Indien echter iemand in staat is om aan te tonen dat een bepaald gebied door de Indianen verlaten is, vervalt dat grondgebied weer aan de Braziliaanse staat, waarna het op de gebruikelijke manier aan derden kan worden verkocht. Grootgrondbezitters, rubberplantagehouders, makelaars in onroerende goederen en grondspeculanten hebben er dan ook voor gezorgd dat de door hen begeerde gebieden inderdaad Indianenvrij werden gemaakt. Dit gebeurde door òf de Indianen te verdrijven òf het gebied direct te verkopen, waarna de ‘eigenaars’ het gebied zelf Indianenvrij maakten. De middelen die daarvoor gebruikt werden waren onder andere alcohol, machinegeweren, met arsenicum doordrenkte suikerklontjes, inentingen met pokkenvirus, napalm en dynamietbommen. De grootgrondbezitters wisten altijd de benodigde eigendomscertificaten te verkrijgen via medeplichtigen die op de betrokken ministeries werkzaam waren. Tot 1964 heeft president Joao Goulart geprobeerd paal en perk te stellen aan de praktijken der Grileiro's (specialisten in twijfelachtige landtransacties). Hij deed een poging om drie procent van het particuliere grondbezit, dat toch niet in cultuur gebracht was, opnieuw te verdelen. Bovendien was hij van plan een oude wet weer in te voeren, die aan de regering de bevoegdheid zou geven alle land dat gelegen was binnen tien kilometer afstand van alle wegen, spoorwegen en waterwegen te nationaliseren. Een dergelijke maatregel zou alle grondspeculatie de nek omgedraaid hebben, omdat de speculanten erop rekenden hun grond tegen hogere prijzen te kunnen verkopen, zodra nieuwe wegen deze gebieden voor exploitatie opengelegd zouden hebben. Maar in 1964 werd Goulart ten val gebracht en kort daarop werd in Amerika een campagne gevoerd waarin reclame werd gemaakt voor het kopen van ‘avontuurlijk grondbezit’ in het Amazonegebied. Deze campagne sloeg aan en in april 1968 kon een Braziliaanse gedeputeerde onthullen dat het grootste gedeelte van het gebied rondom de Amazone in buitenlandse handen was overgegaan. | |
[pagina 65]
| |
Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft na het bekend worden van het rapport gepoogd de daardoor ontstane verontrusting via sussende verklaringen weg te nemen: ‘Er moet handelend worden opgetreden tegen machtige groepen, die zich de facto in het bezit gesteld hebben van het gebied door een invasie.’ En: ‘Deze ernstige problemen kunnen slechts worden opgelost door rechterlijke beslissingen inzake teruggave van het grondbezit in Parana, Pernambuco, Paraiba en Bahia...een zeer moeilijke taak.’ Grote waakzaamheid is geboden in gebieden die zeer rijk zijn aan delfstoffen.’ Stel dat ooit aan het eind van dergelijke processen land wordt ontnomen aan de grote banken, de corporaties, de grootgrondbezitters, de hout- en mijnbedrijven, wie zouden dat land dan nog moeten bewonen? Van de Munducuru-stam zijn er nu nog twaalfhonderd van de negentienduizend over. Van de Guaranis van de vijfduizend nu nog driehonderd. Van de Carajas van de vierduizend nog vierhonderd. Het Cintas Largasvolk kromp in van tienduizend tot vijfhonderd. Van veel stammen resteren slechts enkele families of een paar individuen. Darcy Ribeiro raamt dat er in 1953 nog honderd vijftig duizend Indianen waren, terwijl het er op het ogenblik minder dan honderdduizend zouden zijn. Zijn conclusie is dan ook dat er in 1980 geen enkele Indiaan meer zal leven als er aan de huidige praktijken geen halt wordt toegeroepen.
Het is echter niet alleen het geweld van de blanken dat tot de ondergang van de Indianen leidt. De komst der blanken in gebieden die door Indianen bewoond werden, leiden tot epidemieën onder de inheemse bevolking, omdat de blanken ziekten met zich meevoerden die onbekend waren aan de Indianen en waar zij geen weerstand tegen konden bieden. Bovendien werd door de komst van missionarissen en zendelingen een diepgaande verandering aangebracht in het levenspatroon der Indianen. Wat de grootgrondbezitters met geweld trachtten te bereiken, werkten de missionarissen en de zendelingen in de hand door het ondergraven van de sociale structuur en het cultuurpatroon der Indianen. In de Europese pers is de uitroeiing der Indianen afgedaan als een incidenteel verschijnsel. Maar in werkelijkheid gaat het hier om een uitgesproken geval van genocide. Genocide bestaat niet alleen uit het gewelddadige uitmoorden; een langzame dood, veroorzaakt door ondervoeding, honger, ziekten is evenzeer een vorm van genocide. De personen die de onrechtvaardige structuren waarbinnen deze excessen kunnen plaatsvinden, desnoods met geweld in stand houden, zijn niet minder schuldig dan diegenen die in het rapport als de schuldigen worden aangewezen. Om dit soort excessen te voorkomen moet de werkelijke oorzaak geëlimineerd worden. Wil men een einde maken aan de uitroeiing der Indianen, dan moet allereerst de op gewelddadigheid gebaseerde orde, waarvan dergelijke excessen een symptoom zijn, omver geworpen worden. Zolang men niet inziet dat de maatschappelijke orde de wezenlijke oorzaak is, kan men niet anders verwachten dan dat bepaalde misdaden als op zichzelf staande gebeurtenissen gesignaleerd worden, hetgeen slechts in het belang is van diegenen die een algehele en verstrekkende maatschappelijke omwenteling wensen te voorkomen. |
|