[Gidscommentaar]
Worden in Latijns-Amerika contrarevolutionaire generaals... revolutionair? Zij wekken gaarne die indruk. Er is wel bijna geen partij die zich niet op de een of andere wijze bedient van de magische term ‘revolutie’. Braziliaanse fascisten, Mexicaanse reactionairen, Argentijnse dictators - en wie al niet - zweren, zo zou men zeggen, bij de revolutie. Maar ditmaal is er reden van de wijs te raken. De militaire junta, die op 3 oktober 1968 in Peru aan het bewind is gekomen, heeft een Amerikaanse oliemaatschappij van de Standard genationaliseerd en grote landgoederen en plantages (ook wanneer zij aan vreemdelingen toebehoren) aangewezen om verdeeld te worden onder coöperaties van kleine boeren. Op 26 september 1969 heeft daarna in Bolivia generaal Ovando Candia zijn lang verwachte staatsgreep gepleegd en onmiddellijk aangekondigd dat hij aan de kant stond van de kleine boeren en de mijnwerkers, en dat hij het de Amerikaanse oliemaatschappij van Gulf-Company moeilijk zou maken. Daarna heeft hij wel gezegd niet aan nationalisatie te denken, maar op 17 oktober ging hij daartoe toch over.
Er zijn in Latijns-Amerika beroepsmilitairen die inderdaad tegenover de feodale grootgrondbezitters staan, nationalisten en ‘populisten’ zijn, en een eind willen maken aan de exploitatie van buitenlandse ondernemingen, die overmatige winsten maken. Zij worden leerlingen genoemd van de Turkse generaal Kemal Pasja, van de Egyptische president Nasser, soms van de Braziliaanse staatsman Getulio Vargas of de Argentijnse kolonel Juan Perón. Allemaal voorstanders van ‘revoluties van bovenaf’. Maar in Latijns-Amerika is een werkelijke omwenteling van deze aard nooit geslaagd, óf door het verworden der idealen, óf doordat te veel officieren omzwaaiden naar de klassieke, semifeodale praktijken. En in Peru en Bolivia hebben radicalen niet eens de leiding. De generaals daar hebben alles gedaan om guerrilla's in bloed te smoren en in Bolivia wordt Ovando beschouwd als de man die opdracht heeft gegeven om de gewonde en gevangen genomen Che Guevara te vermoorden.
Er is dus alle reden wantrouwend te staan tegenover de bedoelingen der dictators in deze landen. Het meest hoopvolle dat men kan zeggen is, dat bij het volk het anti-yankee-sentiment zo sterk is, de drang naar verdeling van het grootgrondbezit zo krachtig, en de nationalisatie van buitenlandse bedrijven zo populair, dat zelfs deze militairen concessies moeten doen aan de druk van arme massa's en opstandige intellectuelen. Maar in het verleden zijn in Latijns-Amerika zoveel landhervormingen in de beginfase blijven steken, zijn zovele nationalisaties uitzonderingen gebleken, dat men ook hier moet zeggen: ‘Wait and See!’
Daarbij komt nog een andere overweging: lang niet altijd is nationalisatie gelijk aan socialisatie. Wanneer de staat in handen is van een kaste of kliek kunnen de baten van een staatsbedrijf zeer wel ten goede komen aan een kleine bevoorrechte minderheid. In Peru is dit stellig mogelijk. In Bolivia is door de revolutie van 1952-'53 veel land verdeeld (drie miljoen hectaren) en zijn de drie grootste tinmijnen genationaliseerd. Aanvankelijk is toen een grote medezeggenschap verleend aan de mijnwerkers. De contrarevolutie onder leiding van Barrientos en Ovando in 1964 ontnam hun die zeggenschap, waarna de militairen samenwerking zochten met buitenlands kapitaal, om voor henzelf de baten der exploitatie te verhogen. Na de dood van Barrientos in april van dit jaar is Ovando de sterke man achter de schermen gebleven, die streefde naar het presidentschap door middel van verkiezingen in het komende jaar. Allerlei gebeurtenissen hebben hem ertoe gebracht het zekere voor het onzekere te nemen en die verkiezingen niet af te wachten. Iemand die onder zulke omstandigheden de macht grijpt moet er wel van worden verdacht, linkse leuzen aan te wenden om zijn eigen gezag te versieren. De manipulatie is nu in Latijns-Amerika in volle gang. Misschien zal Ovando een linkse koers gaan varen, maar de onzekerheid veroordeelt tot wantrouwen. - (Co)