De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Rudolf Geel
| |
[pagina 142]
| |
Het had geregend, daarna was er storm gekomen. Toen de storm voorbij was, maar de wind niet helemaal ging liggen, trok de stroming grijsgroene sporen door het water. Tomas stond op een kleine kaap. Linksachter hem, boven het strand van de baai, groeide het huis. Het werd een opmerkelijk huis, gebouwd volgens de door een architectenhand geleide grillen van een miljonair. Wat waren in Tomas' geval trouwens grillen? Het huis kreeg twee patio's en een atrium, zoals Romeinse huizen. Er kwam ook een pluvium (het regende hier overigens zelden). In een nis van het atrium borg Tomas de huisgoden, de penaten. (Laat het één keer per jaar regenen. Breng de vrouwen hier. Jullie kunnen ze in het dorp vinden. Maak hun tongen los, niet al te los. Zegen mijn ouders.) Zo stond Tomas op de kaap. Wrakhout was zijn strand tot op enkele meters genaderd. De baai werd voorzien van een vangnet en de bodem gepolijst en schoongemaakt van krabben, kwallen, de ongemakken van de natuur. Hij dacht erover op welke wijze hij de journalisten van woningbladen zou vergasten op de wonderen die hij door het samenvoegen van culturen en tijden had verkregen. Nu had hij het echter koud, en hij besefte dat het onmogelijk zou zijn die twee keer per jaar de regen te ontlopen anders dan door zijn totale afwezigheid. Onder het huis in aanbouw en erboven groeiden de palmen die zijn dromen bevolkt hadden. Tomas vroeg de tuinman om advies voor de aanplant van perzikbomen. (Plotseling besefte hij dat de man voor hem stond, achter hem werd het dorp wakker, de vogels krijsten, de baai schudde de laatste regendruppels af, eerst werden de kleuren zacht, toen gloeiden ze op. Het werd dag.) Tomas stond op zijn kaap. Hij had hem gekocht, en elk stuk steen was zijn eigendom. Hij had nog nooit op eigen rots gestaan en hij trok zijn schoenen uit. Dit viel tegen, even hard als andermans rots. De zon kwam achter de wolken vandaan. Tomas stond daar in zijn eigen stukje van de ochtend.
Hij zat op de rand van zijn pluvium en keek over het atrium naar de porticus, waar metselaars bezig waren. De voordeur stond open, en hoewel er weinig wind was, tochtte het langs Tomas' been. Buiten scheen de zon. Het was maar goed dat de storm was gaan liggen. Als het stormt laten de bomen los. Dat is op zichzelf geen ramp. Maar wanneer de bomen omvallen als flessen, hebben de elementen weinig medelijden. En Tomas wilde dat de elementen hem met rust lieten. De metselaars werkten zich gedreven door fooien een ongeluk. Buiten kwamen de vissen naar adem snakkend omhoog en Tomas zag zijn vistuig liggen - maar eerst moest het huis af. Een man verscheen in de open deur en zei ‘goedemiddag, de schilderijen’, en moderne meesters betraden wiebelend het atrium, en een volgende man stond alweer klaar met behang, terwijl de metselaars metselden en het pluvium vol water stond en de weerschijn van arbeid en haar beoefenaars zijn ogen uitputten. Overal lagen flessen, peuken, lege blikken waaruit na twee dagen een verrotte stank opsteeg, en nieuwe ploegen werklieden stampten het huis binnen. Tomas stapte in zijn renwagen en racede naar huis. - Ik heb rekeningen ontvangen Tomas, liefje, zei z'n vrouw. Wil je graag dat ik die betaal? Zo werd hij ook zelf aan het werk gezet ten behoeve van zijn paleis, dat onder hamerslagen oprees als de pagode van een uitgezakte boeddha, waarmee de miljonair weinig gelijkenis vertoonde.
De slaap zij ons genadig. Witte jachthonden jagen over de onmetelijke velden achter ons huis. In de bossen, die dieven en ander ge- | |
[pagina 143]
| |
spuis beveiligen, klinkt de ongeduldige roep van de eland. Jij die de geiten hoedt in dit uitgestrekte sprookje en plotseling tot leven komt wanneer een met achttien paarden bespannen koets over de bemoste paden dendert - en jij pannonische fluitist: sta op. Dit is een fresco vervaardigd door een eersteklas kunstenaar en ook de plafonds, de Amerikaanse keuken in dit huis zijn superdeluxe en gekocht voor keiharde contanten. En de wijnkelder waar de kenners samenzweren bij het licht van een kaars. St. Emilion! Die de tong wurgt en de slokdarm als de maagdelijke betasting van een roodharig jong meisje beroert. St. Emilion. Het jargon van wijnkenners en gourmets, boerend opgeborreld uit een op de mesthoop gegooide tijd, hangt van drab en ranzige poëzie aan elkaar. Een snelle wagen. Terwijl hij - als gril - de laatste stoffeerder persoonlijk terugbracht naar zijn dorp, vleide hij zich met het idee dat dit huis nu nog alleen een bewoner nodig had. Die bewoner was hij.
Tomas betrok zijn nieuwe huis. (Inderdaad was het al dagen bladstil, het strand lag helder en vlekkeloos aan zijn voeten, het zand toonde een aangeharkte indruk, alsof er rozen in getekend waren - de welkomstgroet van de tuinman aan zijn meester. Tussen de struiken speelden de hagedissen en de roep van bontgekleurde vogels maakte het dat de god van dit gebied zich behaaglijk voelde, terwijl hij het puntje van een havanna afbeet.) Helaas zwommen er twee goudvissen in het pluvium. Dit was je reinste kitsch. Tomas riep de tuinman ter verantwoording. Maar deze had geen begrip voor de nagedachtenis der Romeinen. Hij had begrip van arme vertrapte plantjes en zijn vrouw was ziekelijk, zodat hij maar zelden tot de geslachtsdaad kwam, die de natuur hem zo dikwijls onverhuld aanbood, wanneer hij uit de ligging van konijnekeutels poogde op te maken hoe de wind zou waaien. De tuinman had evenmin begrip voor de plastieken in de huiskamer en hij vond zijn baas een opgeblazen plebejer. Maar dat wist Tomas niet. Tomas vond zichzelf een joviale werkgever. De tuinman verkeerde in de mening dat rijkdom zijn werkgever tot krankzinnigheid gebracht had. Tomas was niet in het minst gestoord. Hij had alleen veel geld. De tuinman had een hekel aan mensen met veel geld. Zelf bij voorbeeld had hij weinig. Hij hield van zichzelf. Hij was een bundel vakmanschap. En vakmanschap is meesterschap. Zijn grootvader was de grootste kenner van konijnelabyrinten. En in een vijver horen goudvissen. - Gooi ze maar in de soep! riep Tomas kwaad, in het water graaiend. - Weet u dat zeker? vroeg de tuinspecialist. - Zeker! schreeuwde Tomas. 's Avonds zaten er daarom twee goudvissen in de soep. Uit voorzorg had de tuinman ze eerst door de vleesmolen gehaald. Dezelfde avond ontving Tomas voor het eerst gasten. Dit waren de dokter en de burgemeester van het dorp onder welks gebied zijn landgoed ressorteerde. De burgemeester was overdag verzekeringsagent, en waarschijnlijk hoopte hij via Tomas zijn bescheiden omzet op te stuwen in de vaart die hem al bij voorbaat doodmoe maakte. - Mijnheer, zei de dokter nadat hij had rondgekeken. Als u er van binnen net zo uitziet als dit huis, dan biedt u een extravagante aanblik. Dit stukje grond zou ik zelf hebben uitgekozen. De burgemeester richtte begerige blikken op de cognacfles, die opzichtig bij de koffiekoppen stond. Het waren porceleinen koppen. De burgemeester omklemde het zijne alsof hij een gans wurgde, zijn plompe lichaam weggezakt in een zacht leren stoel. Zijn voeten zochten hulpeloos naar de vastheid die zijn geest zo node miste. To- | |
[pagina 144]
| |
mas rinkelde bedrijvig met de huisbel en de butler (de tuinman was zijn achterneef) schonk de heren drank in en haastte zich met hartige lekkernijen die het gesprek een basis verschaften. - Hoe is het nu om miljonair te zijn? vroeg de dokter. Laat mij eens uw eigen diagnose horen. - Maar ik ben niet ziek! riep Tomas. De dokter woog het glas in zijn hand. De burgemeester dronk met de stille onverbiddelijkheid van een zandloper. In de verte, in de kamer van de tuinman, sloeg een klok. Eerst hoorde Tomas nog het zware zuchten van de burgemeester. Maar de stilte viel en alleen het druppelen van water op de achtergrond, geruis vanuit het donker, als zijde, en opeens verlangde Tomas naar een vrouw. De burgemeester kuchte. Langzaam aan vielen zijn ogen dicht. Drank liep langs zijn kin, zijn mond zakte open. - Bezit, fluisterde de dokter. Wat heeft het voor ons te betekenen? Tomas luisterde naar het getik van water, naar de schuifelende voetstap van zijn butler, naar het ruisen van de bomen dat door de glaswand van de kamer drong. - En wat betreft het uur van onze dood! zei de dokter met stemverheffing. Al had hij geschreeuwd. Tomas wees op de tafel. De burgemeester sliep. De butler sloot een deur. De bomen bogen naar de grond en het ruisen was een vrouw die zich ging baden in het pluvium. Snel goot hij de inhoud van zijn glas naar binnen. Zweet liep langs het voorhoofd van de dokter. Nog één ogenblik leek het alsof de vrouw haar been ophief en sierlijk in het water stapte. Toen trok zij haar been terug. Haar lichaam loste op. Iets dergelijks. Zij paste er niet in. Opeens voelde hij zich ontevreden en de angst dat dit alles niet van hem was maakte de omgeving broos. - Bezit, herhaalde de dokter. Met welk een welbehagen staat men op de eigen bodem. Ik hield mijn voet bij wijze van spreken slechts op lijken. Gezwellen en hartinfarcten zijn de kwalijke bloemen in mijn tuin. Prosit. Gezondheid. - Gezondheid, murmelde de burgemeester. De dokter raakte in vervoering bij de ontmanteling van zijn bestaan. - Mijn god! riep hij. Ik ontken de nietsnut. Hij is een ontkenning van zichzelf. Maar u ontkent uzelf niet in het minst. Op deze bouwgrond heeft het paradijs gelegen, maar is er één engel der wrake die u afweert? U? Hij houdt zijn hand op voor een fooi. Zo gaat dat toch immers! - Ik geloof dat u de dingen te rooskleurig voorstelt, zei Tomas met een glimlach. - Wie bent u? vroeg de dokter. Met uw atrium dat herinnert aan een wereldrijk. Wat weet u over uzelf? U bent alleen, u zit in uw paleis zoals ik zit in mijn spreekkamer, en niet eens kunnen wij de brand van onze stad bezingen. - Zo is dat, zei Tomas. - Wij zijn alleen, zei de dokter. Onze bedienden zijn oude mannen zonder smaak. U zit op uw stoel. Wat weten wij van elkaar. Wat weet u van mij? Hij stond op en liep snel naar het raam. Buiten was de avond zonder sterren. Het was alleen warm. De zee hield zich onzichtbaar, de dokter keerde zijn hoofd naar links en naar rechts, grinnikte, draaide zich om. - Neem mij niet kwalijk, zei de dokter. Ik houd het hier niet langer uit. Het is broeiend en branderig. Hij gaf Tomas een hand. - Misschien mag ik u spreken over een verzekering? zei de burgemeester met een dronken stem. | |
[pagina 145]
| |
De morgen na het bezoek van de dokter ving Tomas drie zalmen. Dit is ongehoord, vertrouwde de tuinman hem toe met haat in zijn stem. Zelfs vis zwom op de grote hoop. Zelf ving hij jaren al niets beters dan tarbot. Tomas zag er op toe hoe de vis werd bereid. Terwijl in de keuken de tuinman en de butler het grootste deel van de visvangst naar binnen smakten, besefte Tomas opeens hoezeer de dokter hem de werkelijkheid had voorgeschreven. Een advertentie voor een kamermeisje loste vooralsnog weinig op. De miljonair verslikte zich in een graatje. Vanuit zijn raam keek hij hoestend over de oneindig blauwe zee; zijn ogen vulden zich met tranen, en sentimentele wijsjes in ouderwetse arrangementen maakten van zijn hoofd een feestlokaal waar hij in zijn eentje rondwalste. In de verte voer een schip. Door zijn scheepskijker zag een lichtmatroos hem misschien aan tafel zitten (Tomas hief zijn glas). Dit was het eind van de zomer. De avond bleef niet lang meer weg. De zon stond precies in het verlengde van zijn raam. Uiteindelijk werkte alles en iedereen mee het hem naar de zin te maken. Hij verliet het huis. Aan zijn voeten lag het kraakheldere strand. Een roze schelp was door de mazen van het net geglipt. Misschien had de tuinman hem daar neergelegd.
De enige sollicitante was de dochter van de burgemeester. Zij kwam nog dezelfde avond waarop de advertentie werd geplaatst. Blond trippelde zij achter haar boezem aan, zonder deze een ogenblik uit het oog te verliezen. Zij heette Rosalie. - Lieve Rosalie. Ik vind je vader een aardige man. Een soort gewichtheffer op het gebied van gevuld glaswerk. Doe hem mijn hartelijke groeten. - Dat is goed mijnheer. - Lees je veel Rosalie? Luister eens, mag ik een cadeau voor je kopen. De verzamelde werken van Proust, voor bij je uitzet. - Ik ben nog niet verloofd mijnheer. - Dat is jammer Rosalie. Je moet een man nemen die van lezen houdt. Kun je mij helpen met het schrijven van een boek? Twee keer in de week schoon beddegoed lijkt mij meer dan voldoende. Het meisje kwam een stukje dichterbij; ze boog zich zelfs voorover. Tomas glimlachte naar haar en als een ouderwetse minnaar nam hij haar hand in de zijne. Het lieve kind droomde intussen van bontjassen en boerenzoons die met giftige messen achter haar aan zaten. Voor het ogenblik pakte een schatrijke minnaar haar speels bij de schouder en duwde haar met ernst en toewijding achterover. Tomas' humeur bewoog zich schoksgewijze omhoog. Terwijl hij al voor de tweede keer bezit van haar nam (hij liet haar voor de afwisseling bezit nemen van hem), bedacht hij dat hij nu voor minstens twee personen zalm kon vangen. De tuinman zag in de slaapkamer van zijn meester het gordijn gesloten. Doem en donder over u en uw ongelukkige huisgezin. Hierna snoeide hij driftig een pas geplante heg. Tomas dacht aan zijn vrouw. Zij zou er zeker zijn als hij in de stad terugkwam. De stad was vol van haar aanwezigheid, omdat zij zich daar bevond waar Tomas elke dag naartoe ging. Rosalie hing over hem heen. - De dokter is een zwijn, hijgde het meisje. Hij heeft mijn moeder doodgemaakt.
Rosalie had weinig oog voor de schoonheid van de baai. Ook wilde zij niet samen met Tomas gaan zwemmen, omdat een onbepaald godsdienstig rudiment haar dat verbood. Waarschijnlijk was ze bang voor water. Het spoelde blauw en ogenschijnlijk zonder gevaar over het strand, waar zeesterren en grote schelpen zich dag na dag een centimeter, soms twee, verplaatsten, en waar de schaduwen van palmen zich | |
[pagina 146]
| |
traag voortbewogen. Tomas voer de zee op in zijn motorboot, en vanaf een kilometer zag hij zijn eigendom liggen en links en rechts daarvan de kartelingen van de kust; zo bleef hij lange tijd op het water, heen en weer varend voorbij het strand. Rosalie nam steeds meer de vorm aan van een kamermeisje. Op een dag bracht de dokter hem een bezoek. Rosalie had juist haar vrije dag. De komst van de dokter bracht Tomas op de een of andere manier in opwinding. (Buiten begon een verdwaalde specht een gat te hakken in een boom; de tuinman ving de eerste zalm sinds zijn verloving.) - Hoe gaat het met u? vroeg de dokter. - Dank u, antwoordde Tomas. Dat gaat best. - Ik moet met u praten, zei de dokter. Ik heb mij aangesteld. - Dat is een tijd geleden, zei Tomas. De dokter zat onbeweeglijk. Hij keek langs Tomas heen, naar buiten, waar hij een stukje van de zee kon zien. - Toen ik hier voor het eerst kwam, zei de dokter, was de streek ruw, en geen gek had er zijn droompaleisje durven neerzetten. - Dank u, zei Tomas. - De baai was een vogelkolonie, vervolgde de dokter. Vlinders dwarrelden boven de dichte struiken. Tomas keek naar buiten. Toen hij hier aankwam was het stil en vredig. Vlinders, noch rupsen, slangen of elanden kruisten zijn pad. Een makelaar ontmoette hij als eerste. Buiten maakte damp het strand nu langzaam los van de zee; in de verte klonk een misthoorn. - Zeevissers, zei de dokter toonloos. Op haaienvangst. - Haaien? informeerde Tomas afwezig. - Haaien, beaamde de dokter. De belastinginspecteurs van de zee. Tomas belde om de butler. Mist veegde langs alle ramen en tekende figuren die verwaaiden en andere figuren die hun plaats innamen. Tomas keek recht in het gezicht van de dokter. Zijn opwinding verdween. Ook zijn prettige humeur. Hij werd moe en verlangde hevig naar een bar en naar trams en auto's die bijna een ongeluk veroorzaakten, naar opstoppingen en vrienden die hem sinds zijn huwelijk uit het oog hadden verloren. Hij zag uitsluitend witte vlinders voorbijgaan. En vogels die bij elke windvlaag werden neergeslagen. De wind veegde de mist weg. - Ik herinner mij Rosalie's moeder, zei de dokter toonloos. Hier, ter hoogte van de badkamer, rolde zij mijn auto uit. God weet hoe ik haar achtervolgde door het hoge gras. Tomas knikte. - Wij staan elkaar dus heel na, zei de dokter. Moeder en dochter vinden op dezelfde plaats hun minnaar zonder dat zij dat van elkaar komen te weten. De moeder is dood en de dochter denkt dat iemand haar van het leven heeft beroofd. - Is daar een reden voor? vroeg Tomas. De dokter haalde zijn schouders op. - Ik heb lang nagedacht over de coïncidentie, zei hij. Maar waar een zandpad naar beneden liep heb jij een stenen trap gebouwd. Zo gaat het: de moeder begint haar carrière en hoopt dat haar dochter het beter zal hebben. - Het is toevallig, zei Tomas. - Het is jammer dat Rosalie mij niet mag, zei de dokter. Tomas stond op en liep naar het raam. Hij had het warm gekregen, alsof de optrekkende mist elke ventilatie onmogelijk maakte. - Weet u, zei de dokter. Plotseling was Rosalie's moeder dood. Tomas legde zijn hand tegen het glas; het voelde weldadig koel. - En haar vader? informeerde hij. | |
[pagina 147]
| |
- Die leeft! riep de dokter. Herinnert u zich hem niet? Tomas bewoog zijn hoofd niet. - U kunt veel last krijgen met Rosalie, zei de dokter. Ik heb zelf veel last met haar gehad. Zij probeert mij hier en daar zwart te maken. - Dat weet ik, zei Tomas. - Rosalie is zwanger, zei de dokter glimlachend. En zij beweert dat het van u is. Wat kan ik daar aan doen? Wat wilt u dat ik daaraan doe? - Ik weet het niet, zei Tomas, uit alle macht proberend onaangename gedachten uit zijn hoofd te verbannen. - Kom vanavond op mijn spreekuur, bood de dokter aan. - Hoeveel zou mij dat gaan kosten? informeerde Tomas. - Dollars, zei de dokter met een prettige klank in zijn stem. Vijfduizend dollars om dit meisje haar verdriet te laten vergeten.
Toen Tomas alleen was, overdacht hij alle consequenties. Voor vijfduizend dollar kon je heel China van zijn overbevolking afhelpen. Hij had geen trek in eten en roeide met zijn hand door het warm geworden water van het pluvium. Voor een preventieve bescherming tegen parasieten was het nu te laat. Tomas liep naar de telefoon en draaide het nummer van de burgemeester. - Hallo, zei hij toen de hoorn van de haak werd genomen. Hallo Rosalie. Ik zal een eis tot echtscheiding indienen tegen mijn vrouw. Zij is trouwens toch in de vijftig, dus ik verlies alleen haar geld. Wij zullen het huis verkopen en samen bijzonder gelukkig worden. Lijkt je dat niet aardig? Heb je daaraan niet je hele leven liggen denken, aan gelukkig worden? Wat doet het ertoe wat je hebt of liever niet hebt om aan te trekken. Het gaat erom wat je van binnen bezit Rosalie. De regering denkt er trouwens niet anders over. Zo blijft het ook nog wel een eeuwtje kind. Ik kom je met de auto tegemoet en we gaan terug met de fiets. Tomas hing op. De dokter belde tien minuten later. - Het gaat er niet om dat u trouwt, zei hij. Rosalie vreest dat u tamelijk gewelddadig bent. Het is erg ingewikkeld. Daarin lijkt zij op haar moeder. Desondanks hoop ik u op mijn spreekuur te ontmoeten. Goedenavond.
Tomas slenterde door het atrium. Binnenin hem waren de vergezichten opgelost. Hij dacht er een ogenblik aan zijn huis te verbranden, maar het was hem duidelijk dat hij daarna niet kon wegkruipen in het nirwana van hen wier banksaldo niet opvalt. Wat viel er eigenlijk te vrezen? Buiten stond een victoria regia in bloei en de vogeltjes, de zandkorrels, het metselwerk, de schepen in de verte waren geruststellender dan ooit. Toch had Tomas het gevoel dat hij naar zijn auto liep. Terwijl hij door de heuvels die achter zijn huis lagen reed, rolden nieuwe vergezichten in hem naar voren - hoe gemakkelijk ging dat. Er stonden telegraafpalen in het landschap, eigenlijk was het krankzinnig dat berichten door zo'n draadje konden. Stel dat zijn vrouw aan de andere kant van de lijn zat en vernam wat hij hier uitvrat. Hallo Tomas (het telegraaftoestel begon kwaadaardig te tikken), weet je psst psst psst hoe je dit zaakje moet opknappen? Tomas stapte uit, plaste tegen een boom en voelde zich leeg als een vierkante fles, van onder en van boven. Het was avond, het liep tegen half acht, en een stapel dollarbiljetten tekende zich af tegen de avondhemel als een vlucht zwaluwen die de stad achter zich lieten en zich begaven naar het zuiden - het zuiden - en niemand wist welk paradijs zij voor de winter hadden uitgezocht. |
|