De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Peter Schat
| |
[pagina 235]
| |
derland en Oranje te honoreren met vier weken onvoorwaardelijk. De met veel publiciteit omgeven insluiting, respectievelijk veroordeling van Hans Metz en Herman Amptmeyer liggen ver weg in een snel vervagend verleden. Het precedent dat zij schiepen maakte het echter bijna onmogelijk om de zaak tegen andere bij God, Nederland en Oranje betrokken personen te seponeren. Waarom dan zo lang met de behandeling ervan gewacht? ‘Het komt’, zei de Officier, ‘omdat het vooronderzoek buitengewoon langzaam vorderde. In het milieu van de verdachten lijdt bijna iedereen aan geheugenzwakte. Bovendien is iemand die ons veel inlichtingen had kunnen verschaffen vertrokken naar Nepal.’ Deze laatste informatie bracht de mens achter de magistraat te voorschijn. ‘Als hij daar ook zulke blaadjes gaat verspreiden zien we hem nooit meer terug’, zei de president bezorgd. (Zou dit ongeloof in de clementie van koning Mahendra - ‘Mahendra moordenaar’ - belediging van een bevriend staatshoofd zijn?) Het Nepalese recht bleek de Officier echter koud te laten. Hij hield zich aan zijn onderwerp. Daarbij bleek al spoedig dat de openbare aanklager het althans op één punt roerend met beklaagde Schat eens was. Beiden vonden het karakter van de tekeningen beledigend. Moesten ze dan toch gepubliceerd worden? Naar het oordeel van de verdachte wel. Hij wilde, ondanks het feit dat de rust in Amsterdam allang is weergekeerd, uitleggen waarom hij de karikaturen toen zowel als nu nuttig en nodig vond. Gebruik makend van zijn recht op het laatste woord zette Peter Schat deze mening uiteen aan het einde van zijn proces. Hij had de zaak inderdaad serieus genomen. Zijn betoog bleek dermate belangrijk dat de redactie van de Gids besloot de tekst volledig, en voorzien van deze inleiding, te publiceren. Natuurlijk betekent dit niet dat de rede van Peter Schat foutloos is of boven elke kritiek verheven. Sommigen zullen zijn denktrant te emotioneel vinden, anderen zijn vertrouwen in de jeugd overdreven, terwijl derden misschien menen dat een zo absolute afwijzing van de huidige politieke structuren slechts kan leiden tot anarchisme of isolement. Maar daar gaat het ook niet om. Dank zij Peter Schat had de strafvervolging tegen God, Nederland en Oranje kunnen uitgroeien tot één van de weinige ogenblikken in onze rechtspleging dat men zich niet beperkt tot de letter of de geest van de wet, maar dat men tevens ingaat op de sfeer van de maatschappij. Een soort politieke momentopname dus. En het nut daarvan was, voor De Gids althans, niet twijfelachtig, twee jaar nadat ons bestuursapparaat als eerste in Europa in botsing kwam met de - sindsdien overal - in opstand gekomen jeugd.
De verdediging van Peter Schat is geschreven in een stijl, en opgebouwd vanuit een visie, die discussies onvermijdelijk maakt. Mede daardoor is het een poging tot plaatsbepaling van niveau. Er zijn, of er waren tot voor kort, weinig politiek geëngageerde kunstenaars in ons muziekleven. Nu stapt opeens een componist naar voren die de moeite neemt (naar aanleiding van zoiets zots als een beschuldiging van majesteitsschennis) om na te denken over zijn conditie, die van zijn omgeving, van zijn land, van de wereld. Hij heeft weinig redenen tot optimisme. Hij ziet de vereenzaming van het individu in onze samenleving, een sociale orde die succes belangrijker acht dan solidariteit, een blanke welvaart die gebaseerd is op gekleurde onderdrukking. Peter Schat stelt deze problemen agressief aan de orde. Hij is bezeten door het gevoel dat er iets zéér mis is in de westerse samenleving, dat onze civilisatie bezig is dol te draaien. Zijn formuleringen hebben dan ook de intensiteit waarmee iemand zich uitdrukt die zich niet solidair acht met zijn omgeving, maar wel de schuld ervan deelt. De auteur van het Labyrint heeft misschien niet genoeg politieke scholing om feilloos alle oorzaken aan te wijzen van de situatie waarin wij verkeren. Maar dat geeft niet. De lieden die verondersteld worden wèl deze kennis te bezitten, brengen het er niet beter af. De onmacht en het gebrek aan visie die onze nationale leiders (en de met hen bevriende staatshoofden) tentoonspreiden wanneer ze geconfronteerd worden met een problematiek die de dagelijkse bestuursbesognes te boven gaat, | |
[pagina 236]
| |
loopt als een rode draad door het betoog. Maar ook de oppositie weet niet meer te doen dan te praten over het recht van manifestatie, de noodzaak van versnelde wegenbouw, of het deficit van de handelsbalans. Noch de groeiende ‘ochtendbladen met een fascistisch verleden’ noch de ‘avondbladen met een fascistische toekomst’ vormen de oorzaak van de vervlakking en de daarmee gepaard gaande onderwerping (‘horigheid’) die Schat aan de kaak stelt. Ze zijn er een gevolg van. Een blad als De Telegraaf wordt niet alleen gelezen omdat het rechts is, simpel is, gezellig is. Zo'n krant fungeert óók als katalysator voor de ontevredenheid van al degenen die het staatsapparaat zien als een Kafkaïaans universum ‘dat maar an doet’, die hun agressie uiten in zinnetjes als ‘ze houden nooit rekening met de gewone man’. Natuurlijk is het fijn voor de handhavers van de gevestigde orde dat dergelijke kranten en een dergelijk publiek bestaan. Maar deze enorme groep lezers is daarom niet alleen (of zelfs voornamelijk) samengesteld uit potentiële fascisten en imbecielen. Een groot aantal onder hen zijn eenvoudigweg lieden tegenover wie de gevestigde linkse partijen hebben gefaald. Dat is het veel besproken ‘gebrek aan duidelijkheid’. Peter Schat is zich bewust van het feit dat de bestaande partijstructuren geen alternatief bieden, noch voor a-politieke krantenlezers, noch voor zeer politieke progressisten zoals hijzelf. De vooruitstrevende P.v.d.A.-leiders praten te veel over hun geweten om betrouwbaar te zijn, de P.S.P. is gestruikeld over de eigen goede bedoelingen, de C.P.N. heeft niet alléén door ‘objectieve omstandigheden’ zijn dynamiek verloren. Wat dan wel? Peter Schat - die inderdaad zijn proces serieus genomen heeft - probeert deze problematiek onder de ogen te zien. Hij komt niet uit zijn labyrint natuurlijk. Dat is niemand van de jongere generatie in Europa gelukt. Ze zoeken naar nieuwe wegen. Maar ze beseffen tegelijkertijd, evenals Peter Schat, dat het marxisme, ondanks al zijn onvolkomenheden, het beste analyse-instrument vormt van onze maatschappij dat tot hun beschikking staat. Ze weten ook dat, indien men van deze analyse uit tot efficiënte actie wil overgaan, manifestaties onvoldoende zijn. Politieke actie vraagt stille, stugge arbeid, koppig voortgezet in georganiseerd verband. Maar hoe? Buiten de oude partijvormen of alleen zonder de oude partijleiders? Peter Schats vertrouwen in de intelligentie en het verantwoordelijkheidsbesef van de jeugd is groot. Hun energie vormt het voornaamste lichtpunt in zijn betoog. Hoe die energie gericht moet worden weet hij ook niet. Nog niet.
Voor het eerst is er in een Amsterdamse rechtszaal een poging gedaan om het diepgaande, structurele conflict te verwoorden dat bestaat tussen een deel van de Europese jongeren en hun omgeving. Het is niet meer mogelijk, zoals twee jaar geleden, om de onrust in de grote steden van de blanke wereld af te doen als een botsing tussen generaties. De manifesterende jongeren van Praag tot Washington stellen de grondslagen van hun samenleving aan de orde. Zij twijfelen zowel aan de civilisatie van de ijskast als aan het goulashcommunisme. Amsterdam heeft eerder dan de meeste hoofdsteden zijn ontevredenheidsexplosie gehad. Sindsdien is een fragiele kalmte teruggekeerd. Politieke processen, hoe informatief ook, die deze rust in gevaar kunnen brengen, zijn het laatste wat onze bestuurderen wensen. Daarom werd de zaak God, Nederland en Oranje zo'n bagatel. Daarom werd de waarschuwing van Peter Schat in de rechtszaal zo weinig beluisterd. De rattenkoning maakt zijn post niet open. | |
[pagina 237]
| |
Mijnheer de rechter,
Er is hier al veel gezegd over deze zaak en over Provo, maar er is ook veel niet gezegd. Het is anderhalf jaar geleden dat God, Nederland en Oranje voor het eerst verscheen. In die tijd is er veel veranderd. Dit proces valt precies tussen de hete Provo-tijd en de koudegolf die ons van rechts te wachten staat. Na de verwachte bijdrage van de officier van justitie aan de discussie, wil ik iets over dit perspectief zeggen, en wel zo, dat u precies weet wat u aan mij heeft. Voor de helderheid van het recht in dit zoveelste politieke Provo-proces is het noodzakelijk dat ook ik mij volledig kan uitspreken over mijn motieven. Toen in september '66 het eerste nummer van God, Nederland en Oranje verscheen was inmiddels in de hele wereld de speelse guerrillatactiek van Provo bekend geworden. Even bekend als het antwoord van onze overheid, politie en justitie hierop. De autoriteiten waren toen al ruimschoots in paniek, namen vervolgens een ferme houding aan, en dit gecombineerd resulteerde in een paar historische beslissingen, waarvoor een enkeling later de laan uit gestuurd zou worden. Nadat het hele land op de televisie gezien had hoe dapper onze politie tekeerging, werd deze ten slotte door de filmcensuur in bescherming genomen. Ook de justitie bleef niet achter en provoceerde met een paar snelle gerechtelijke wraakoefeningen vijfhonderd ongeruste intellectuelen tot grote advertenties, waarin deze hun bezorgdheid uitten. Ondanks de zware klappen van wapenstokken en vonnissen was de stemming in Provo intussen opperbest. Er werd, en niet alleen door provo's, heel wat afgelachen om het wereldsucces van dit gezelschapsspel en niet minder om de opzienbarende moeilijkheden die onze autoriteiten kennelijk met satire en provocatie bleken te hebben. Intussen weten wij allemaal, meneer de rechter, dat deze tijd voorgoed voorbij is. Er wordt nu alleen nog stiekem door een zwart groepje boven- en onderdanige ochtendbladlezers gelachen, nadat met vereende hysterie Zo is het... van de televisie was weggehetzt, en je sindsdien iedere satirische speld met een dreun kunt horen vallen in dit land. Het lachen is ons op de lippen bestorven, en het ziet er naar uit - met het oprukken van de rechtse concentraties in de hele ‘vrije wereld’ - dat ons het lachen allemaal nog vreselijk vergaan zal. Tijd dus voor de ernst. Als dan het delict waarvoor ik hier terechtsta, met alle justitieel geweld ernstig genomen moet worden, welnu: dan zal ik niet achterblijven. Ik moet u zeggen dat mij dat nu ook veel juister lijkt. Niet omdat ik in het vooronderzoek tot drie maal toe in bedekte termen bedreigd werd door de rechter van instructie, Mr. Jansen, die mij voorhield dat ik in het licht van de maximumstraf van vijf jaar op een dergelijk delict maar beter de namen van de initiatiefnemers en tekenaars - van mijn vrienden dus - kon noemen, wat ik beantwoordde met te zeggen dat het verraad van een vriend voor mij honderd maal erger is dan een veroordeling wegens majesteitsschennis. Maar wel omdat het lachend afreageren van je ergernis door middel van een prent, die terecht solt met onwezenlijke begrippen als ‘majesteit’ en ‘gezag’, inmiddels door de politieke werkelijkheid grimmig achterhaald is. Nu ik in deze situatie door dit proces opnieuw geconfronteerd word met de gewraakte prent, moet ik zeggen dat er helemaal niet meer om te lachen valt. Integendeel, door de politieke ervaringen van de afgelopen anderhalf jaar wijzer geworden, zie ik nu hoe die prent toen al in wezen de meest dominerende karakteristiek van ons politieke klimaat weergaf, namelijk de horigheid. Onze staatsleiding gedraagt zich als een hoer, en hoe meer ik mij bewust werd van dit feit, hoe minder ik om die prent kon lachen. Want het begrip ‘majesteit’ is voor mij te onwezenlijk om enig houvast aan te hebben, maar de horigheid van onze officiële politiek knaagt onmiddellijk en in toenemende mate aan mijn politiek geweten. Deze prent is nu, in 1968, heel wat serieuzer te nemen dan bij zijn publikatie, al zal de officier dat om heel andere redenen doen als ik.
Men kan zeggen dat het nog niet direct nodig is scandaleuze, beledigende middelen te gebruiken in de politieke strijd. Maar | |
[pagina 238]
| |
het is door de werking van Provo heel duidelijk geworden dat er met de heersende machten niet te praten valt over wezenlijke veranderingen van ons maatschappelijk systeem. En met ‘wezenlijk’ bedoelde Provo, en bedoel ik, iets heel anders dan het pseudo-socialistisch bijslijpen van de scherpste kantjes van ons free enterprise-systeem. Dat het wanhopig provo-geweld van een hekelprent nog niet heeft plaats gemaakt voor wapengeweld betekent respijt voor de heersende kasten. Maar Provo heeft zich nooit veel illusies gemaakt over het effect van de waarschuwing en over de mogelijkheid die fatale combinatie van horigheid en hardhorendheid bij de autoriteiten te doorbreken. En achteraf blijkt dat pessimisme meer dan gerechtvaardigd. Want hoe heeft het establishment, met politie en justitie aan de arm, gereageerd op de ideeën en technieken van Provo? Wat was het antwoord op Provo's solidariteitsdemonstraties met de Vietcong, haar waakzaamheid tegen rechtse dictaturen, de veroordeling van ons koloniaal verleden in de persoon van Van Heutz, de geëngageerdheid met de problemen van de ook door ons uitgebuite Derde Wereld, die Provo op straat uitdroeg? Wat hebben de heersende machten gedaan met de idealistische, creatieve impuls die deze systematisch verkeerd begrepen avant-garde van de jeugd bewoog, en hoe was hun reactie op een nieuwe generatie, die duidelijk te verstaan gaf genoeg te hebben van de gangbare politieke ideologie, die nauwelijks die naam waard is, omdat ze alleen maar speculeert op onze angstige gewoonte ons bestaan te willen uitdrukken in geld en bezit en Nato-veiligheid, in plaats van in menselijke relaties? Hoe was de reactie op een beweging die in de beschamende politieke verwording van ons land het enige lichtpunt was en die voldoende elan en idealisme bezat om te pogen een verdoofde, door hete en koude oorlogen vergiftigde, omwille van commerciële belangen horige generatie machthebbers duidelijk te maken hoezeer zij daarvan genoeg had, en hoezeer hun politieke waardigheid was verkracht? Ook dit is een proces tegen Provo, een politiek proces, waar een groep terechtstaat - al worden om welke reden dan ook niet alle 35 uitgevers van God, Nederland en Oranje vervolgd. Daarom is het nu, terwijl alles ogenschijnlijk weer rustig is, de tijd, en hier voor dit gerecht de plaats, om er aan te herinneren hoe de reactie, en met name de rechterlijke macht terugsloeg. Daarom is het hier de plaats om te herinneren aan het soort snelle standrecht waar onder andere Tuynman en Stolk het slachtoffer van waren; het grove onrecht dat tegen Bronkhorst, Van Duyn, Metz, Koosje Koster, de ‘Johnson moordenaar’-roepers, de pamfletten- en krentenuitdelers, de witte fietsers, de ‘Republiek’- roepers, en tegen wie niet al gesproken is. De rechterlijke macht, en met name het gerecht te Amsterdam, pleegde een aantal afschuwelijke gerechtelijke wraakoefeningen, waaraan wij een levendige herinnering bewaren, en die ons maar één keuze laat: die tussen conformisme of de illegaliteit. En conformisme betekent in ons Nato-land: collaboratie met genocide in Vietnam en met economische misdaden in de hele Derde Wereld. Tegen deze achtergrond zal het u duidelijk zijn dat ik meer dan ooit voor de publikatie van deze prent insta en mijn verantwoordelijkheid nadrukkelijk handhaaf. Ik wil echter een onderscheid maken tussen de functie van koningin en de persoonlijkheid van Juliana van Oranje Nassau. Dat in die prent de persoon van de koningin als onvermijdelijk hulpmiddel dienst moet doen, betreur ik. Maar evenzeer betreur ik het dat wij, als volk, onzedelijk genoeg zijn om uit ons midden een vrouw - om wat voor irrationele redenen dan ook - te bestemmen om een functie te bekleden die behalve overbodig ook voor de betreffende persoonlijk een mensonwaardige klemsituatie moet betekenen. Dat een dergelijke situatie vergoed zou kunnen worden door een aantal privileges en door een fortuin dat alleen buitenlanders kunnen uitspreken, geldt misschien voor haar echtgenoot; voor Juliana van Oranje Nassau geloof ik dat niet. Zij demonstreert tenminste af en toe nog een - zij het wat apocrief - soort idealisme. Maar gaat het hier wel om een persoon? Heeft de koningin persoonlijk deze prent gezien en zich gekwetst getoond? Zij is toch ook | |
[pagina 239]
| |
niet als klagende partij hier in de zaal aanwezig? Het gaat hier integendeel toch om een instituut en daarvan de ‘majesteit’? Als het waar is dat, zowel voor onszelf als voor de wereld, onze koningin ons volk als politieke en sociale eenheid symboliseert, dan drijft deze prent niet de spot met Juliana van Oranje Nassau, maar met onze staat, waarvoor dit gerechtshof de onpersoonlijke rechtsnormen handhaaft. De officier herkent in deze tekening Juliana van Oranje Nassau en daarin onze koningin. Ik ga een stap verder en herken er de mentaliteit van ons politieke systeem in, de horigheid daarvan. Iedereen weet dat wij door economische afhankelijkheid gedwongen worden tot collaboratie met de Amerikaanse wereldpolitiek. Deze is misdadig. Het Nederlandse volk slikt dit omdat het ideologisch dom gehouden wordt, en gebrek aan ideologie werkt altijd in het voordeel van de reactie, die dit heel goed weet. Deze met dollars afgekochte horigheid, deze meest wezenlijke kern van het kapitalisme, is exact gesymboliseerd in de prostitutie. En van horigheid naar hoerigheid is dan ook precies de drempel die een politieke hekelprent moet overschrijden om effectief een boodschap over te brengen. Een boodschap die in dit geval kennelijk aankomt, omdat hij precies raak getroffen is.
Het tweede punt van de aanklacht betreft een spotprent die een agent als een hakenkruis in actie laat zien. De toespeling op het fascisme is evident en ook mij niet ontgaan. Om de vondst en de manier van tekenen heb ik gelachen. Dat betekent nog niet dat ik om het fascisme kan lachen. Integendeel. Het fascisme, en zeker dat van Hitler, is een misdaad tegen de mensheid, alleen nog te vergelijken met de oorlog tegen Vietnam. Maar het fascisme is geen demonische zaak die met taboes in de tang gehouden moet worden. Een dergelijke demonisering is zelfs gevaarlijk omdat die het fascisme in onze eigen situatie onherkenbaar maakt. Fascisme heeft onmiddellijk te maken met de liefde voor het geweld van een autoritaire persoonlijkheid. De gewone staatsburger tolereert het geweld van de overheid als iets onvermijdelijks. De fascist daarentegen identificeert zich met dat geweld. Hij houdt ervan. Met zijn rug naar de toekomst zal hij altijd en overal schreeuwen om het geweld van de bestaande orde. Onophoudelijk doet hij een beroep op het zogenaamde ‘gezonde volksgevoel’ en hij zal de eerste zijn om u te verzekeren dat de mens altijd een kapitalistische egoïst geweest is, en blijven zal, en dat er natuurlijk niets nieuws onder de zon is. Zijn pessimisme over de mogelijkheid de mensen te veranderen, ziet hij het liefst met overheidsgeweld er bij iedereen ingehamerd. Zo zal ten slotte een door en door fatsoenlijke, ordelijke en ‘gezonde’ wereld zijn levensangst opheffen en hem bevestigen in zijn wezenlijkste karakteristiek: zijn ontzaglijke lafheid zal geïnstitutionaliseerd zijn. Men kan uit een zeker ochtendblad met een fascistisch verleden, en uit een paar avondbladen met een fascistische toekomst, deze met een beroep op het algemeen fatsoen gelegitimeerde lafheid iedere dag weer proeven. En hoe goed hebben politie, justitie en bedoelt ochtendblad elkaar niet begrepen en gesteund in Provo-zaken! Nu weet iedereen wel dat onze politie nog geen Gestapo is, al hebben velen gezien hoe sommige agenten zwelgden in het geweld dat hen toegestaan was te gebruiken. Maar heeft ooit de justitie laten blijken in te zien dat dit fascistoïde genot nu juist het grootste gevaar is dat de politie bedreigt? Integendeel! Het merendeel van de klachten van slachtoffers hiervan werd onontvankelijk verklaard! Wanneer dit Hof, inplaats van naar de tekenaar te luisteren en hem te prijzen voor de signalering van dit gevaar, doorgaat deze gevaarlijke situatie te helpen ontwikkelen door een vervolging vanwege deze prent, zal zij mede verantwoordelijk zijn voor een fascistoïde degeneratie van onze politie.
Een derde punt op de dagvaarding ontbreekt. Toch bevat het gewraakte nummer van God, Nederland en Oranje ook een bittere spotprent op de christengod. Acht de officier deze hoge instantie niet beledigd? Of speelt hier op de achtergrond de vrijspraak in een treurig en nutteloos godslasteringsproces te- | |
[pagina 240]
| |
gen een burgerschrijver een rol? Toch gaat het in dit proces om een belediging van ‘majesteit’ en ‘gezag’, en de ‘majesteit’ van onze koningin wordt door velen rechtstreeks afgeleid uit de ‘majesteit Gods’. Of is de officier met leidende theologen van mening dat God dood is en dus niet meer beledigd kan worden? In dat geval is het een vreemde figuur dat een instituut, dat zijn gezag uitoefent in naam van een dode, dus niet bestaande grootheid, wèl beledigd kan worden. De formule luidt immers dat ons koningshuis ‘regeert bij de gratie Gods’. Het Hof zou misschien zijn licht kunnen laten schijnen op deze duistere paradox, waar niet ik, maar mogelijk vele anderen mee worstelen.
Ongetwijfeld moet de trots van ons politieke systeem, de vrije meningsuiting, in dit proces ter sprake komen. Ik wil dit hier niet in verband brengen met die andere pijler van onze beschaving: het recht van vrije onderneming, of liever: free enterprise, een recht dat het economisch dooddrukken van een concurrent als een eervolle prestatie beschermt. Want waarom zou ik uit dit recht op economisch geweld niet het recht op geestelijk geweld in de vorm van een belediging afleiden? Dat doe ik niet, en wel vooral omdat ik het recht op vrije meningsuiting zeer hoog acht, en inderdaad niet bedoel als vrijheid van beledigen. Maar ik ben me naar aanleiding van dit proces wel gaan afvragen hoe dit recht op vrije meningsuiting bij ons eigenlijk functioneert, en stuitte daarbij direct op het begrip ‘hofnar’. Men weet dat de hofnar een betaalde functionaris was, die de schuldgevoelens van zijn broodheer, de koning, moest prikkelen met soms nog heel wat gewaagder uitingen dan in God, Nederland en Oranje voorkomen. Als afreageringsmechanisme voor de heersende klasse hield de hofnar zo alles emotioneel keurig in evenwicht, en er veranderde natuurlijk niets wezenlijks door hem. De officieel-progressieve, linkse pers vervult bij ons die functie ten opzichte van de bourgeoisie, die overigens heel wat kleinzieliger en een stuk hardvochtiger is tegen haar hofnarren dan eertijds de koningen. Dat heeft Zo is het... wel aangetoond. Wezenlijke veranderingen hebben ook de intellectuelen niet tot stand kunnen brengen, hoe progressief zij soms ook waren. Toen Provo tot de hofnarrenstand verheven dreigde te worden, heeft het zichzelf terecht opgeheven. Beter een niet-bestaan dan een oneigenlijk bestaan. Provo bestaat pas als het serieus genomen wordt, zoals op dit proces, en niet wanneer intellectuelen het ten slotte wagen zich ermee te compromitteren op het moment dat Provo al ongevaarlijk lijkt geworden. Het recht op vrije meningsuiting functioneert bij ons slechts zolang niemand het waagt het maatschappelijk systeem zèlf in de wortels aan te tasten. Maar dat was nu juist de ambitie van Provo, en daarom gingen ze de straat op en veroverden ze de communicatiemiddelen, die tot die tijd uitsluitend toegankelijk waren voor de heersende kasten. Omdat dit op wereldschaal lukte, en vooral daarom, sloeg de reactie fel toe. In deze strijd gebruikte zij, behalve haar macht en geweld, vooral het wapen van de vervreemding. Door een systematische des-identificatie met de politieke idealen van Provo gelukte het de autoriteiten bijna om ons volk van deze idealen te vervreemden; door Provo voor te stellen als gewone jeugdcriminaliteit, door ze ‘ratten’ te noemen ‘die uit de riolen te voorschijn kruipen’ - zoals een officier van dit overigens eerbiedwaardig college zei. De ideologisch onvoldoende training van jonge provo's werd bliksemsnel uitgebuit door de tegenpartij, die zo hun nog ongevormde idealen aan ons volk ontvreemdde.
Er heerst nu een soort wapenstilstand. Intussen verschaft zich het beste deel van de jeugd ideologische wapens. Die zijn niet verkrijgbaar bij de leiders van onze partijpolitieke spelletjes. Want zij zijn er alleen maar op uit iedere wezenlijke, en dat wil in dit geval zeggen: marxistisch-leninistische analyse van de vernietigende en onoplosbare paradoxen | |
[pagina 241]
| |
van ons free enterprise-systeem te frustreren, omdat een dergelijke analyse een dodelijk oordeel en het einde van hun carrière inhoudt. Nee, die wapens worden ons geleverd door de revolutionaire volken van de Derde Wereld, en met name door het heldhaftige Vietnamese volk, dat voor zijn vrijheid - en misschien zelfs voor de onze - ontzaglijke offers brengt. Wanneer wij gedwongen zijn te kiezen tussen conformistische collaboratie met het systeem, of buitenparlementaire, ja zelfs illegale acties, dan kan er over onze keuze geen twijfel bestaan. Bij alles wat ons tot die keuze dwingt, bij enerzijds onze verantwoordelijkheid voor onze eigen gemeenschap in verhouding tot de wereld, en anderzijds de ondoordringbare doofheid van onze autoriteiten, zullen wij af en toe een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Europese geschiedenis in herinnering roepen: onze eigen zeventiende-eeuwse revolutie, ontworpen en uitgevoerd door wat nu een gevaarlijk subversief activist genoemd zou worden: door Willem van Oranje. |
|