De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Hans Ramaer
| |
[pagina 217]
| |
die geleid werd door Albert Parsons en zich tegen het meedoen aan verkiezingen verzette, de wind in de zeilen kreeg. Een ander strijdpunt was het al of niet toepassen van geweld in de klassenstrijd. Vooral in Chicago speelde deze kwestie een belangrijke rol. In de jaren na 1878 vestigden zich hier grote groepen Duitse arbeiders. De militante socialisten onder hen, door de invoering van Bismarcks Socialistenwetten gedwongen Duitsland te verlaten, vormden verenigingen waar men zich in het wapengebruik bekwaamde (Lehr und Wehr Verein, Jägerverein). De toch al losse organisatorische eenheid van de S.L.P. verzwakte na 1880 nog meer door de oprichting van zogenaamde sociaal-revolutionaire clubs, welker ledental voor een groot deel uit immigranten bestond. Hoewel officieel binnen S.L.P.-verband werkend, volgden deze lokale verenigingen steeds meer een eigen politieke koers, die een anti-gezagskarakter had. Verscheidene van deze sociaal-revolutionaire clubs waren vertegenwoordigd op een anarchistisch congres dat in juli 1881 te Londen gehouden werd. Hier werd besloten een nieuwe Internationale op te richten, die de naam van International Working People Association verkreeg. Dit congres deed een beroep op alle anti-autoritaire socialisten en anarchisten om ‘de revolutionaire idee en de geest van rebellie door middel van daden te verbreiden’. In oktober 1881 nam de sociaal-revolutionaire club van New York het initiatief een congres te organiseren om de ideeën van de I.W.P.A. of Zwarte Internationale, zoals de algemene benaming was, te verbreiden in de Verenigde Staten. Een der belangrijkste van de op dit congres aangenomen resoluties riep op tot steun aan en vorming van progressieve vakverenigingen. In een andere resolutie werd verklaard dat het tijdschrift Liberty voortaan als een der ‘partijorganen’ beschouwd diende te worden.
Liberty was het in Boston verschijnend, voornamelijk filosofisch gerichte tijdschrift van Benjamin Tucker. Aanvankelijk was Tucker, een individualistisch anarchist uit de ‘school’ van Thoreau en Warren, een geestdriftig medestrijder van de sociaal-revolutionairen. Op het in 1883 te Pittsburg gehouden anarchistisch congres, bijeengeroepen om de Amerikaanse afdeling van de I.W.P.A. te reorganiseren, kwam het echter tot een verwijdering tussen de individualistische richting van Tucker en de collectivistische stroming. Dit conflict had behalve een principiële achtergrond over de verhouding individu-gemeenschap ook een persoonlijke oorzaak door de animositeit tussen Tucker en de sedert 1882 in de Verenigde Staten verblijvende Duitser Johann Most. Most, die afgevaardigde in de Reichstag was geweest, was aanvankelijk aanhanger van Marx. Na zijn uitwijzing in 1878 uit Duitsland vestigde hij zich te Londen, waar hij het tijdschrift Die Freiheit uitgaf. In dit blad stelde hij zich steeds sterker op anarchistisch standpunt. Zo propageerde hij de tactiek van terroristische actie tegen Kerk en Staat. Ondanks zijn verdediging van een individualistische propaganda-van-de-daad, waarvoor hij de handleiding Wetenschap van revolutionaire oorlogvoering schreef, noemde Tucker hem ‘een communist onder de vlag van het anarchisme.’ Overigens waren ook de sociaal-revolutionairen op het Pittsburg-congres weinig eensgezind. Het oude strijdpunt over de vakbeweging was nog niet geheel verdwenen. Tegenover de stroming die voor individuele politieke actie was en verdedigd werd in de oostelijke steden (New York), stond de meer syndicalistisch gerichte stroming in de westelijke steden (Chicago). Deze anarcho-syndicalistische stroming, die in de kracht van een revolutionaire vakbeweging geloofde en bekend werd als de ‘Chicago-idee’, was als groep niet alleen tamelijk sterk, maar beschikte tevens over integere en intelligente leiders als Albert Parsons, August Spies, Adolph Fischer, Michael Schwab en Samuel Fielden. Chicago, waar ongeveer de helft van de 6000 leden van de Zwarte Internationale woonde, werd in de jaren 1883-1886 steeds meer het centrum van anarchistische activiteit. Behalve de Chicagoër Arbeiterzeitung (Duitstalig dagblad; oplage 6000 exemplaren), werden er vier tijdschriften uitgegeven: Alarm (Engelstalig maandblad; oplage 3000 exemplaren), Die Fackel (Duitstalig weekblad; oplage 12 000 exemplaren), Die Vorbote (Duitstalig weekblad; oplage 8000 exemplaren) en het Boheemse weekblad Budoucnost. De strekking van deze bladen | |
[pagina 218]
| |
was fel anti-kapitalistisch; in Alarm van 29 november 1884 schreef Albert Parsons: ‘Wanneer de ogen van de mensen geopend zullen worden voor de afschuwelijke misdaad van privé-eigendom en bezitsvorming, zal dynamiet niet krachtig genoeg zijn om de haat tegen diegenen die dit verdedigen, uit te drukken. Er is geen enkele reden waarom driekwart van de energie der beschaving verspild zou moeten blijven met het stelen, verbergen en verhandelen van eerste levensbehoeften. Noch is het nodig dat al deze verspilde energie laaghartig gebruikt wordt ten koste van de geneugten van het leven. Waarom verspillen al deze advocaten, wetgevers, politiemensen en militairen hun tijd en energie met ruziemaken over wie de eigenaar van dit of dat is? Niemand heeft het recht om eigenaar van iets te zijn...’ In juni 1884 riep de revolutionaire Progressive Cigarmakers Union alle andere bonden in Chicago op, zich los te maken van de conservatieve Amalgamated Trades and Labor Assembly en een militante vakbond op te richten. Vier bonden, van voornamelijk Duitse arbeiders, beantwoordden deze oproep en vormden te zamen de Central Labor Union. Eind 1885 maakten reeds dertien bonden deel uit van de C.L.U., die nauw samenwerkte met de Zwarte Internationale. In april 1886 bestond de ATLA nog slechts uit een gering aantal numeriek zwakke bonden en vertolkte de C.L.U. de stem van het merendeel van de arbeiders van Chicago, zodat het penetreren van de anarcho-syndicalisten in de vakbeweging vrijwel volledig geslaagd was.
Naast de opkomst van een anarchistische beweging was de actie voor een achturige werkdag de indirecte oorzaak van de gebeurtenissen op 3 en 4 mei 1886 en wat hierna volgde. De industriële depressie van 1873 had het begin ingeluid van de ‘achturen-beweging’, maar de arbeidersbeweging herstelde zich slechts langzaam van de klappen die gevallen waren na de spoorwegopstand van 1877. Met het sterker worden van de arbeidersorganisaties na 1880 nam ook de roep om arbeidstijdverkorting weer toe. In 1884 nam de Federation of Organized Trades and Labor Unions een resolutie aan, waarin besloten werd dat met ingang van 1 mei 1886 de achturige werkdag ingevoerd moest worden. Om dit te bereiken werd de mogelijkheid van staking aanvaard en werden de Knights of Labor - een vakvereniging met een weifelend kader, maar met een grote aanhang van radicaal denkende, ongeschoolde arbeiders - uitgenodigd samen te werken. Aangezien een verkorting van de arbeidstijd meer werkgelegenheid zou scheppen voor de vele werklozen die door de nieuwe depressie van 1884 getroffen waren, verkreeg de achturen-beweging massale aanhang. In Chicago, waar in 1885 een derde deel van de arbeidende bevolking werkloos was, lag de leiding van de achturen-beweging in handen van een Achturenassociatie, die gesteund werd door ATLA, KofL, S.L.P., C.L.U. en IWPA. In oktober 1885 adviseerde de C.L.U., die de Achturen-associatie door haar numerieke overwicht beheerste, de arbeiders om zich te bewapenen. En in maart 1886 schreef de Arbeiterzeitung: ‘Bereidt u in alle stilte voor op de Revolutie.’ Ondanks de dreigende taal van de Achturenassociatie besloten de in april 1886 bijeengekomen werkgeversbonden van Chicago en omstreken de eis van de achturige werkdag algemeen af te wijzen. Op 1 mei 1886 legden bijna 40 000 arbeiders in Chicago het werk stil en woonden 25 000 man een bijeenkomst bij, waarop door Parsons, Fielden en Spies het woord gevoerd werd. Binnen enige dagen was het aantal stakers aangegroeid tot 65 000. Op enige onbetekenende incidenten na kenmerkte de staking zich de eerste twee dagen door haar vreedzame karakter. De eerste bloedige botsing tussen stakers en politie vond plaats op 3 mei. Een berucht en gevreesd werkgever, de houthandelaar McCormick, had in februari reeds 1400 man ontslagen in verband met een werkstaking, die door de Pinkerton-brigade gebroken was. Pinkerton was de oprichter van een groot privé-detectivebureau, dat zich in deze tijd voornamelijk bezighield met het vormen van stakingsbreekploegen en het organiseren van bedrijfspolitie. Terwijl Spies een menigte van stakende houthakkers in de buurt van McCormicks bedrijf toesprak scheidde zich een groep van een paar honderd man af. Het waren stakende arbeiders van dit bedrijf, die naar huis vertrekkende ‘on- | |
[pagina 219]
| |
derkruipers’ terugdreven binnen de poort. Binnen een kwartier waren er tweehonderd politieagenten aanwezig, die het vuur openden op de vluchtende stakers, waarvan er verscheidene gedood werden of ernstig gewond. Spies, onder de indruk van het gebeuren, spoedde zich naar de Arbeiterzeitung en schreef een overzicht voor de krant en een pamflet. Het was een appèl aan de arbeiders en begon als volgt: ‘Wraak! Werkers, te wapen. De heren hebben hun bloedhonden - de politie - op jullie afgestuurd. Zij hebben vanmiddag zes van jullie broeders vermoord. Zij hebben de arme drommels vermoord, omdat zij, evenals jullie, de moed hadden om tegen de wil van jullie bazen in te gaan.’ Dit pamflet werd geschreven toen Spies nog van mening was dat er een ware massaslachting had plaatsgevonden, terwijl het woord ‘wraak’ later door een ander toegevoegd werd.
Een tweede pamflet, evenals het eerste in een Engelstalige en Duitstalige versie, riep op tot bijwoning van een meeting, die de volgende avond op Haymarket in het slachterijendistrict gehouden zou worden. Toen er reeds enige honderden exemplaren van dit door Fischer samengestelde pamflet gedrukt waren, kreeg Spies het onder ogen. Ogenblikkelijk liet hij de slotzin van deze oproep (‘Arbeiders, bewapent u en verschijnt op volle sterkte’) schrappen. De volgende dag - dinsdag 4 mei - vonden er talrijke botsingen tussen stakers en politie plaats, maar desondanks verleende burgemeester Harrison zijn toestemming voor de Haymarket-meeting. De Haymarket, die niet meer als hooimarkt gebruikt werd, was een langwerpige open ruimte, die in het verlengde van Randolph Street, tussen Desplaines en Halsted Street, lag. Het plein bood ruimte aan twintig duizend mensen, maar toen Spies er om half acht 's avonds aankwam waren er slechts een paar honderd man aanwezig. Spies verdween weer en keerde om half negen terug. De bijeenkomst was ondertussen nog niet begonnen. Spies stuurde iemand om Parsons, die ergens anders het woord voerde, op te halen en opende de meeting met een uiteenzetting over de bloedige gebeurtenissen op het terrein van McCormick. Toen omstreeks negen uur Parsons en Fielden arriveerden, was de menigte aangegroeid tot twaalf- à dertienhonderd man. Parsons hield een vlammende redevoering, die gericht was tegen het kapitalistische stelsel, waarna Fielden het woord nam. Deze had nog geen tien minuten gesproken toen er een wolkbreuk losbarstte en het grootste deel der aanwezigen, waaronder de burgemeester, de Haymarket verliet. Korte tijd later, toen Fielden zijn redevoering voor de nog tweeà driehonderd aanwezigen wilde beëindigen, arriveerde er een politiedetachement van honderdtachtig man onder leiding van de inspecteurs Bonfield en Ward. Fielden werd gelast de bijeenkomst, die in alle rust verlopen was, onmiddellijk te staken. Direct daarop ontplofte een bom te midden van de politiemannen, die in het wilde weg op de menigte begonnen te schieten, waardoor er een dode en vele gewonden vielen. Onder de politieagenten vielen een dode en ruim zestig gewonden, van wie er later nog enige bezweken. Een uiterst bedenkelijke rol in deze ‘affaire’ begon de pers te spelen. De kranten - en niet alleen in Chicago - eisten de doodstraf voor de dader(s). In krantekoppen werden anarchisten als ‘bommenwerpers’, ‘rode monsters’, ‘hyena's’ en ‘bloedige bruten’ aangeduid. In een verslag over de gebeurtenissen op Haymarket sprak de Chicago Herald over Samuel Fielden als ‘een anarchist met een wrede blik en een zwarte slappe hoed’. De anarchistische beweging, die - aldus de Herald - uit het Europese uitschot bestond, bedreigde de gevestigde orde van de Amerikaanse samenleving. Daarom moest de vaan van het anarchisme vernietigd worden. De Chicago Tribune voorzag dat de bevolking ‘een periode van anarchie moest verwachten, waarin zij haar eigendommen, zoal niet het leven zou verliezen’. De Chicago Journal vroeg om scherpe, beslissende maatregelen en de Chicago Times kwam met de eis ‘de smet die de Haymarket-bijeenkomst op het onschuldige Chicago geworpen had, uit te wissen’. Op 7 mei noemde de Inter Ocean dan Spies, Parsons, Fielden, Schwab ‘en hun klasse’ verantwoordelijk voor de gebeurtenissen en beschuldigden hen van homicide. De New York Times hoopte (op 6 mei) dat ‘de laffe wilden, die deze moord voorbereidden en uitvoerden, de dood | |
[pagina 220]
| |
zullen krijgen die zij verdienen’. En de New York Tribune zag in alles het werk van buitenlandse anarchisten en socialisten. Het populaire tijdschrift Harper's Weekly drukte weken achtereen spotprenten af, waarin angstaanjagende, van slappe hoeden, wijde jassen en rokende bommen voorziene revolutionairen de argeloze burgers bedreigden. In deze golf van nationale hysterie waren slechts enkele bladen (John Swinton's Paper, Labor Leaf) in staat de gebeurtenissen in de juiste proporties te zien.
Het is begrijpelijk, dat in dit klimaat de politie vrijwel onbeperkt haar gang kon gaan, waarbij de beruchte Captain Schaack, die later een dik en eenzijdig boek over het anarchisme zou schrijven, de leiding had. Razzia's bij abonnees van anarchistische en socialistische bladen waren aan de orde van de dag; tallozen, waaronder de vijfentwintig drukkers van de Arbeiterzeitung, werden gearresteerd. Uiteindelijk werden acht anarchisten, waaronder alle leidende sociaal-revolutionairen, in staat van beschuldiging gesteld voor de dood van M. Degan, een der inmiddels overleden politieagenten. Twee van de beschuldigden, Rudolph Schnaubelt en Albert Parsons, wisten zich verborgen te houden. Gottfried Waller en William Seliger, twee sociaal-revolutionairen die aanvankelijk eveneens gearresteerd waren, werden ‘met geld en goede woorden’ overgehaald om op te treden als getuigen à charge. Op 21 juni 1886 begon voor de rechtbank van Cook County het proces tegen August Spies, Michael Schwab, Adolph Fischer, George Engel, Samuel Fielden, Louis Lingg en Oscar Neebe. De rechter in dit proces was Joseph Gary en Julius Grinnell de openbare aanklager. De verdediging van de acht was in handen van William Black, William Foster, Zigmund Zeisler en Moses Salomon. De jury van twaalf man werd op ongebruikelijke wijze niet door loting, maar door benoeming - door de openbare aanklager - samengesteld. Deze benoeming vond plaats na de selectie van 981 personen. Bij het selecteren werd bij meer dan één gelegenheid tegen kandidaat-juryleden gezegd dat ‘die kerels moesten worden opgehangen’. De jury, die uit kantoorbedienden en zakenlieden bestond, telde één lid dat familie was van een slachtoffer van de explosie. Verder hadden vier juryleden zich reeds doen kennen als felle tegenstanders van socialisme en anarchisme. Tevens was het een ongebruikelijk feit dat er geen afzonderlijke processen gevoerd werden, maar dat de beklaagden gezamenlijk terechtstonden. De eerste procesdag begon reeds sensationeel toen Parsons, die van zijn solidariteit met de overigen wilde getuigen, in de rechtszaal verscheen en in de beklaagdenbank plaats nam. De mogelijkheid bestaat dat hij van mening was dat mede hierdoor het proces een gunstiger verloop zou krijgen. Het aangevoerde materiaal moest tot ‘bewijs’ dienen van de hypothese dat Rudolph Schnaubelt de hoofddader was en gehandeld had overeenkomstig een samenzwering, waarbij de andere beklaagden betrokken waren. Dit bewijsmateriaal toonde echter veeleer de onschuld van de beklaagden aan. Allereerst trachtte Grinnell te bewijzen dat er een komplot was geweest om de bomaanslag op Haymarket uit te voeren. Dit bleek een onmogelijkheid te zijn. Door middel van verklaringen van twee sociaal-revolutionairen poogde Grinnell toen de jury te overtuigen dat er een terroristisch plan bestond om alle politiebureaus op te blazen, als het woord ‘Ruhe’ in de rubriek Briefkasten van de Arbeiterzeitung verscheen. Op een bijeenkomst op 3 mei van de IWPA-afdeling waarop dit plan besproken zou zijn, waren behalve de getuige Gottfried Waller slechts George Engel en Adolph Fischer aanwezig. Tijdens het kruisverhoor van de verdediging moest Waller evenwel toegeven dat er op deze ‘Maandagavondsamenzwering’ niet over Haymarket gesproken was. Een andere getuige, die bekend stond om zijn onbetrouwbaarheid, verklaarde dat hij iemand die hij op een foto als Schnaubelt herkende, een voorwerp dat op een bom leek van uit een steegje in de richting van het plein had zien gooien, waarbij Spies en Schwab behulpzaam waren geweest. Reeds spoedig bleek dat deze getuige direct na het gebeuren op Haymarket tegenover een journalist een geheel andere lezing had gegeven. Daarnaast stonden de verklaringen van anderen, die getuigden dat geen van de beklaagden het sprekersplatform verlaten had. De verklaring van een zekere Thompson, die Spies en Schwab vlak vóór de explosie ge- | |
[pagina 221]
| |
heimzinnig met elkaar hoorde spreken, bleek waardeloos toen deze getuige moest erkennen dat hij geen Duits, de voertaal van Spies en Schwab, verstond. Ook trachtten verscheidene politieagenten te bewijzen dat Fielden op hen geschoten had, maar hun verklaringen waren tegenstrijdig. Verder bleef het onopgehelderd waarom inspecteur Bonfield de toen nog rustige bijeenkomst had willen ontbinden. Behalve Albert Parsons, wiens familie reeds eeuwenlang in de Verenigde Staten woonde, waren alle beklaagden Duitse of Engelse immigranten, wat gezien de xenofobe atmosfeer rond het proces van nadelige invloed was. Slechts Louis Lingg, die bekend stond als constructeur van dynamietbommen, die overeenkomsten vertoonden met het ontplofte exemplaar, toonde zich tijdens het proces een voorstander van geweld. Het werd duidelijk dat de acht niet vanwege hun daden, maar wegens hun overtuiging terechtstonden. De jury werd overstroomd met citaten uit Alarm en de Arbeiterzeitung, waarbij de nadruk viel op het feit dat in deze bladen met geweld gedreigd was.
Op 11 augustus hield Grinnell zijn requisitoir, waarvan de laatste woorden luidden: ‘Anarchie staat terecht. Deze mensen zijn uitgekozen omdat zij de leiders waren. Zij zijn wellicht niet meer schuldig dan de duizenden die hen volgden. Heren van de jury, maak van hen een voorbeeld, hang ze op en red onze instellingen, onze maatschappij.’ De jury sprak, zoals verwacht, het schuldig uit. Tegen Neebe, die noch op de maandagavondbijeenkomst, noch op Haymarket aanwezig was geweest en niet tot ‘het kader’ behoorde, werd een gevangenisstraf van vijftien jaar, tegen de anderen de doodstraf geëist. Een verzoek van de verdediging om een nieuw proces werd afgewezen. In hun laatste woorden getuigden de beklaagden van hun ideaal om een betere maatschappij te scheppen. Michael Schwab zei: ‘Anarchie is Grieks en betekent letterlijk regeringloosheid, niet geregeerd worden. Volgens ons woordgebruik is anarchie een maatschappijvorm, waarin rede de enige meester is.’ En George Engel: ‘Ik haat en bestrijd de individuele kapitalist niet, maar het stelsel dat hem zijn voorrechten geeft.’ Albert Parsons wees op de oneerlijke wijze waarop het proces gevoerd was en deed een beroep op het rechtvaardigheidsgevoel van de rechter. Op 9 oktober 1886 volgde de uitspraak, die gelijk was aan de eis. De uitvoering van het vonnis werd uitgesteld, omdat de zaak voor het Hoger Gerechtshof van Illinois werd gebracht. Dit gerechtshof verwees de zaak weer naar de rechtbank. Een beroep op het Opperste Gerechtshof voor een nieuw proces had geen resultaat. Van alle kanten kwamen nu de arbeidersorganisaties in actie. Maar de vele demonstraties hadden geen succes, evenmin als de verzoekschriften van de Amnesty Association en het beroep van Europese intellectuelen en kunstenaars op gouverneur Oglesby van Illinois om gratie te verlenen. Parsons, Fischer, Engel en Lingg deelden echter mee niet achter deze verzoeken om gratie te staan; zij wilden een rechtvaardig proces of, zoals zij verklaarden: ‘vrijheid of dood’. Spies schreef gouverneur Oglesby een brief, waarin hij alle schuld op zich nam en voor de vrijlating van de overigen pleitte. Fielden en Schwab dienden een verzoek om gratie in, dat op de dag vóór de terechtstelling ingewilligd werd, zodat hun straf in levenslang werd gewijzigd. Op 11 november 1887 beklommen van de overige vijf slechts vier man het schavot; Lingg had kans gezien zelfmoord te plegen door het ontsteken van een tube dynamiet in zijn mond. Kalm en waardig gingen de ‘martelaren’, zoals zij spoedig zouden heten de dood in. De laatste woorden van Spies waren: ‘Er zal een tijd komen dat ons stilzwijgen krachtiger zal zijn dan de stemmen die u nu onderdrukt hebt.’ Fischer riep: ‘Leve de anarchie’ en ‘Dit is het gelukkigste moment in mijn leven’. Ook Engel riep: ‘Leve de anarchie’ en Parsons zei: ‘Mag ik spreken, Amerikanen? Laat mij spreken, sheriff Matson! Laat de stem van het volk gehoord worden!’ Bij de begrafenis waren 25 000 mensen aanwezig, onder wie Nina Van Zandt, dochter van een vooraanstaande familie uit Chicago, die tijdens het proces verliefd was geworden op Spies en hem ‘met de handschoen’ had getrouwd. Het amnestiecomité organiseerde grootscheepse campagnes voor de vrijlating van Fielden, Schwab en Neebe, maar gouverneur Oglesby en zijn opvolger Fifer weigerden. In 1893 werd John Alt- | |
[pagina 222]
| |
geld gouverneur van Illinois. Na de indiening van een petitionnement met 60 000 handtekeningen verleende hij niet alleen gratie aan de drie, maar liet hij ook een nieuw onderzoek instellen, omdat hij van mening was dat er geen eerlijk proces was gevoerd. Toen hij liet aantonen dat er inderdaad gerechtelijke moorden waren gepleegd, kende de hysterische woede der conservatieven geen grenzen. Op wettelijke wijze kon men hem niet aanvallen, maar met zijn tot op dat moment voorspoedige carrière in de politiek was het gedaan. In zijn officiële gratiëringsverklaring stelde Altgeld vast, dat ‘de staat nooit heeft ontdekt wie de bom die de politieagenten doodde, heeft gegooid en dat het bewijsmateriaal geen enkele samenhang tussen de beklaagden en de dader(s) heeft aangetoond’. De vraag ten slotte wie de werkelijke dader van de bomaanslag is geweest, is nooit opgelost. Wel zijn er aanwijzingen dat Schnaubelt inderdaad de dader was, hoewel de mogelijkheid dat er een agent-provocateur bij betrokken is geweest niet moet worden uitgesloten. |
|