Ben Wolken
New York
Skyline
zou kunnen, maar de helikopter van Panam
is een mug boven een troon.
Het eerste treffen zij over het water.
Hoe ook aangevoerd, men zie
over het water van de laatste mijl.
Dat is: te voet naar de onderste trede.
Maar anders dan bij andere tronen
weet men hier: dit is nooit zo bedoeld.
Het is gegroeid en het is.
Het is ontworpen en het is.
maar deze begonnen als beet in de aarde
voltooid als onbedoeld gebergte.
Op de boeg staan de dollartorens
pyknisch, zwijgend, bijeen.
Zo hebben daar Mohikanen gestaan
toen de eerste Hollander kwam
Struikrovers, schildwachten of gastheren,
dicht op elkaar en eenzaam, uniek,
want het water is te zeer in beslag genomen
Te wijd ook onder de wind - misschien
niet anders dan toen, toen dit eiland
300 gulden kostte, misschien
niet spiegelend ook toen de wigwams
noch later de trapgevels,
reden genoeg voor Hollanders
om het van de hand te doen.
Geel, bruin, maar meest grijs
zijn de gebouwen en de gedachten.
Men roept gauw gedachten te hulp
tegen dit zwijgen dat hoog hoorbaar
boven de rit over het gangboord
blijft hangen, midtown alleen nog hoger.
Gedachten als escorte, men zoekt een maat
waarin de aanblik te vatten is.
Groenig of blauwig, maar aldoor met grijs gemengd,
de nieuwere hoogten, te meten alleen
IJsgroen het blok waarin de Naties
Is het terecht, is het zinvol, zijn vragen
van een doofstomme. Het is.
Maquette
Bonter wel de Avenues, waar op hun best
noord-zuid, zuid-noord, soms even dwars.
Maar de helderste kleuren zijn een dagje uit
naar Coney Island, strand van het denkbare.
Hoewel daar langzaamaan die volken overheersen
die de tint hebben van het tussenruim
waarin latere Hollanders hen aanvoerden.
Misschien een goed teken als het denken
pijn gaat doen; toe maar bezoeker,
dit land hongert ondanks Ford naar historie,
zie Gutenbergs bijbel in de bibliotheek
de antieke telefoons, het Latijn op de centen;
toe maar, Harlem is een tussenruim,
gedachten worden hier niet tolvrij ingevoerd
maar ter plaatse wint men snel,
men bouwt in zijn hart de maquette na,
minstens zo pijnlijk voor jezelf, bezoeker.
Verdwalen is onbegonnen werk.
Maar hoe naakt Manhattan openligt,
men legt zichzelf het denken op
| |
en het wordt een drang, een nood,
Putemmer op en neer in duizend liften,
fret in de buizen van de ondergrondse,
zoekt men naar een onmisbaar geheim, ergens
in de keurige kloven van dit gebergte
waar papierbakken op alle hoeken staan.
Leeft het of fungeert het?
De kilometers van Central Park
waarin naakte rotsen opspringen
zijn geteld en ingelijst:
het Park is de zondagse das van Manhattan.
De pleinkwadraten hier en daar zijn pleisters.
Maar waar Broadway de avenues snijdt
zijn soms - en nu lijkt het te leven -
driehoekige plantsoentjes:
het schaamhaar van Manhattan.
Burgerlijke stand
Dan zoekt men een kerkelijk excuus.
Lief is de gotiek en onschadelijk.
Spelende kleuters onder het toeziend oog
van de meer volwassen gestalten
van handel en nijverheid:
Trinity Church onder Wallstreet
St. Patrick's onder Rockefeller.
Maar niet steeds zo; flamboyant bijeen
zijn spitsboog en hoger warenhuiswezen
in Woolworth Building (bij 't stadhuis)
waar hemel en Hema huwden.
Old lady kopergroen op haar rots
houdt in matriarchale vuist
Maar de gepunte stralenkrans om haar
volstrekt nietszeggend hoofd
verraadt haar voorkeur: indiaantje spelen.
Grandioos het gewaad, onbereikbaar
in de plooien de goddelijkheid;
vraagt ze mij wie ik ben.
En dat weet men dan niet zo goed.
Men weet het nog minder tussen de volken
die ofschoon wandelend tesamen
fijngevoelig hun haardsteden hebben:
lampekappen van Chinatown
groentekratten van Westside
of de telefoongids met bladzijden vol
Cohens en dan bladzijden vol Cohns.
Men zou het hun willen vragen,
maar kan geen keuze doen en meent
dat men telkens een ander kostuum
uit dit warenhuis zou halen en zelf
door alle verwantschap nog minder kenbaar
bij niemand meer zou horen.
En klimmend en dalend op alle brandtrappen
van Brooklyn, Queens en de Bronx,
is men bereid tot scheiden
Sterren en strepen
Gastheer en gast verwisselen.
Onder de honderdzoveel vlaggen van de Plaza
dineert men links op z'n Engels, rechts op z'n Frans.
Naam, taal, gebaar, gehalte
Op de 60ste avenue van Brooklyn
of de 300ste straat van de Bronx
hopeloos ver van alle samenhang
weet men opeens als rauwe troost
dat elf van deze twaalf miljoen
harde heupen van negerinnen
ingelijfd als laatste hoop -
de laatste blanke wankelt
100% historie 100% alcohol
van het baldakijn van Waldorf
naar de goot van de Bowery -
en de zonen van Manitou, die soms voor geld
hun arendsveren nog dragen, het vuurwater
overleefd, ook dit geeft hoop, lassen
de bovenste binten van de wolkenkrabbers,
omdat zij geen duizeligheid kennen
bij het neerzien op dit niemandsland.
Hier zijn geen inboorlingen
alleen sterren en strepen.
En het getal der sterren is in beginsel
Op de Plaza weet men dat men geen Engelsman
| |
geen Fransman is en 't nooit kan zijn,
maar Amerikaan zou men kunnen worden,
als Confucius in een wasserij
Michel Angelo in een eethuis
de Mohikaan op de Empire State, zijn totempaal.
Ook in deze driekleur is bloed geronnen,
maar men zou erbij willen horen
als een maan aan de sterren wordt toegevoegd.
Ansicht
Op het eind van de nacht staat een grijze man
met een snotsnor op Times Square
(het nachtelijkse vuurwerk sputtert)
bevend bezeten in zijn gulp te rukken.
Moet men daarvoor, ontkomen aan de plaatselijke S.A.
(Sex Appeal & Salvation Army),
naar Times Square, of all places?
Misschien op den duur toch wel.
Wàt men dit volk verwijten kan, geen luiheid.
Misschien is hij de man van de blinde Carmelites
die 's namiddags voor een draaideur van Macy's
in een rolstoel zit te bedelen.
En zijn hun kinderen de grijze eekhoorns
van Central Park, geklit om de afvalbakken,
het haar is dun op hun staarten,
ze worden als ratten genegeerd.
|
|