[Commentaar]
Een van de merkwaardige, hoewel weinig opvallende verschijnselen van deze tijd is de terugkeer van Japan onder de grote (zij het dan niet de allergrootste) mogendheden. Zijn economie heeft een opmerkelijke uitbreiding ondergaan: één van de Wirtschaftswunder van deze tijd. In 1967 steeg de industriële produktie 19,9% boven die van het voorafgaande jaar, wat een bijzondere prestatie genoemd kan worden. Een deel van die economische vruchtbaarheid kwam het volk onmiddellijk ten goede, omdat de lonen in totaal (mede ten gevolge van de afneming van de werkloosheid) met 12,1% toenamen. Overigens kon de export worden vermeerderd met 8,7%.
Natuurlijk houdt deze bloei verband met de oorlog in Vietnam en de Amerikaanse concentratie op de bewapening. Daardoor vallen aan Japan allerlei nevenwerkzaamheden toe in het Verre Oosten, en kan het (tegen redelijke prijzen) veel leveren wat de Amerikaanse militairen behoeven. Maar de regering te Washington is ook overgegaan tot een arbeidsverdeling inzake investeringen in de minder ontwikkelde landen. Zo heeft Japan in Korea tot taak, er industriële en commerciële filialen te vestigen, wat de anti-Amerikaanse agitatie in Zuid-Korea verklaart: de Koreanen voelen zich weer toegewezen aan de vroegere kolonisatoren, de Japanners.
Maar terwijl economisch Nippon terugkeert in de landen die het eens heeft overweldigd, hebben de Verenigde Staten in het Verre Oosten de Japanners vervangen als militaire ‘protectoren’. De Amerikanen hebben zich nu vrijwel overal genesteld waar eens de Japanners vaste voet hadden gekregen. Met één belangrijke uitzondering: China, een doorn in het Amerikaanse (en Japanse) vlees. En er is nog een verschil: de Japanners konden uitroepen: ‘Azië aan de Aziaten’, maar de Verenigde Staten kunnen moeilijk propaganda maken met de leuze: ‘Azië aan de Amerikanen’. - (Co) |
|